Overwegingen
Wat ging vooraf aan deze zaak?
1. Eiseres is fulltime (voor gemiddeld 40 uur per week) werkzaam geweest als operator bij [bedrijf] BV. Op 26 februari 2016 heeft zij zich – na een bedrijfsongeval – voor dit werk ziekgemeld. Op 14 november 2017 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 19 februari 2018 heeft het UWV de behandeling van de WIA-aanvraag uitgesteld tot uiterlijk 11 januari 2019, omdat de werkgever niet alle verplichtingen voor re-integratie is nagekomen. Na het verstrijken van deze periode heeft het UWV de WIA-aanvraag in behandeling genomen. De aanvraag heeft geleid tot de besluitvormig zoals vermeld onder het kopje
‘Procesverloop’.
2. Het gaat om de vraag of eiseres recht heeft op een WIA-uitkering en of de artsen van het UWV van de juiste beperkingen voor eiseres zijn uitgegaan. Over de diagnose bestaat geen verschil van mening.
3. Eiseres heeft op de zitting laten weten dat het geschil zich toespitst op de items van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), waarover de door haar ingeschakelde verzekeringsarts G. Sprenkels en de artsen van het UWV van mening verschillen. Dit betreft de items 1) hand- en vingergebruik, 2) reiken, 3) staan en staan tijdens het werk, 4) gebogen/getordeerd actief zijn, en, 5) het hoofd in een bepaalde stand houden. Eiseres heeft in haar beroepschrift meer items genoemd waar ze het niet mee eens is, maar zij heeft dit beroepschrift ingediend voordat zij een deskundige had ingeschakeld. Op de items die niet worden ondersteund door haar deskundige hoeft de rechtbank niet in te gaan, zo heeft eiseres op de zitting laten weten.
4. Het UWV stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
5. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert – kort samengevat – aan dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. In het verslag van de hoorzitting worden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) veel zaken uit de context gehaald. Haar situatie wordt te rooskleurig voorgespiegeld. Ook het dagverhaal wordt volgens eiseres niet correct weergegeven. Eiseres heeft aangegeven dat zij de dag moet starten met oefeningen in bed, anders kan zij zich niet aankleden door stijfheid en pijn in haar rug en schouders. Ook heeft zij aangegeven dat het haar soms helemaal niet lukt om zichzelf aan te kleden. Zij belt dan haar buurvrouw of een bekende voor hulp. Verder heeft eiseres op de zitting naar voren gebracht dat zij met de arts van het UWV ook heeft gesproken over haar nek en voeten. Dat alles komt volgens eiseres echter niet terug in de rapporten van de artsen van het UWV. Verder voert eiseres aan dat zij de werkzaamheden betreffende de geselecteerde functies niet kan verrichten. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt medische informatie overgelegd.
Wat is het wettelijk kader?
6. In de wet staat beschreven wanneer iemand recht heeft op een WIA-uitkering. Na een ziekteperiode van 104 weken na de eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) kan worden beoordeeld of een persoon in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De wachttijd kan met ten hoogste 52 weken worden verlengd, als de werkgever niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. De werkgever is in dat geval verplicht tot loondoorbetaling. Er bestaat pas recht op een uitkering als sprake is van minimaal 35% arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling
7. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de (verzekerings)artsen waarop het UWV zich baseert, behalve wat betreft het aspect reiken, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dat blijkt uit de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht. Volgens het rapport van 6 maart 2019 heeft de primaire arts het dossier bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 28 februari 2019. Tijdens het spreekuur heeft eiseres haar klachten kunnen bespreken en is eiseres onderzocht. De arts heeft overleg gehad met een verzekeringsarts, die het rapport van 6 maart 2019 heeft getoetst en akkoord bevonden. In bezwaar heeft de verzekeringsarts B&B het dossier bestudeerd en de hoorzitting van 22 oktober 2019 bijgewoond. Aansluitend heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden. De informatie die eiseres in bezwaar heeft overgelegd is door de verzekeringsarts B&B zichtbaar betrokken bij zijn heroverweging. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat er medische informatie ontbreekt en/of dat de verzekeringsarts B&B aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Hoewel eiseres heeft gezegd dat zij niets terug ziet over haar voeten en nek in de rapporten, heeft de eerste arts haar nek onderzocht en bij hem vertelde eiseres dat ze per dag een uur wandelt. De verzekeringsarts B&B heeft informatie van een orthopeed over de beide voeten van eiseres in aanmerking genomen. Aan de nek en voeten is dus aandacht besteed door de artsen van het UWV.
8. De rechtbank ziet – behalve wat betreft het aspect reiken - geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat. Het UWV is ermee bekend dat bij de rechterschouder van eiseres sprake is van een forse kopnecrose waarbij de humeruskop gedeformeerd is. Ook is sprake van glenohumerale artrose aan de rechterschouder. In andere woorden: de kop van de rechterschouder is bijna geheel weg. In verband hiermee heeft de primaire arts diverse beperkingen aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts B&B overweegt in zijn rapportage van 29 oktober 2019 dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ook aan de linkerschouder is sprake van verschillende aandoeningen zoals artrose en een geprikkelde bursa. Daarom heeft hij de FML herzien. De wijzigingen in de belastbaarheid hebben betrekking op de items persoonlijk risico (1.9), trillingsbelasting (3.8), lopen tijdens het werk (4.19), traplopen (4.20) en boven schouderhoogte actief (5.7).
9. De rechtbank volgt de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts Sprenkels niet in haar visie op beperkingen in het hand- en vingergebruik (knijp/grijpkracht, repetitieve hand/vingerbewegingen). De verzekeringsarts B&B heeft terecht gewezen op de definitie in het CBBS-handboek, waarbij het louter gaat om het kunnen gebruiken van polsen, handen en vingers voor het uitvoeren van diverse grepen, het uitoefenen van knijp- en grijpkracht, fijnmotorische en repetitieve hand- en vingerbewegingen. De door de verzekeringsarts B&B gehanteerde uitleg van de CBBS-definities, doet volgens verzekeringsarts Sprenkels
geen recht aan de medische problematiek van eiseres en de functie/positie van juist de schouder in de beweging en/of houding van het lichaam. De argumenten van Sprenkels volgt de rechtbank niet omdat het hand- en vingergebruik volgens het CBBS afzonderlijk moet worden beoordeeld van de schouderbewegingen. De artsen van het UWV zijn aan het CBBS gebonden en de rechtbank ziet daarin in deze situatie geen bezwaren. Verzekeringsarts Sprenkels wijst erop dat bijvoorbeeld bij het vouwen van lakens, het repetitief hand- en vingergebruik ook gevolgen heeft voor de schouderbewegingen. De rechtbank is van oordeel dat bij een met CBBS geselecteerde functie waarin een dergelijke situatie aan de orde is, ook de beperkingen voor de schouders in aanmerking zullen worden genomen. Dus het hand- en vingergebruik wordt terecht afzonderlijk beoordeeld van het gebruik van de schouderbewegingen. Verzekeringsarts Sprenkels heeft zelf overigens gewezen op het protocol chronische schouderklachten en daarin wordt het hand- en vingergebruik niet genoemd als één van de mogelijke beperkingen bij aandoeningen aan de schouders.
10. Verder is er verschil van mening over het aspect staan. Verzekeringsarts Sprenkels heeft de door haar aangenomen beperking op het aspect staan onderbouwd met de voetklachten en de schouderklachten (bij staan hangen de armen lang aan de schouder). Eiseres heeft weliswaar voetklachten, maar bij de primaire arts is vastgesteld dat zij een uur kan wandelen. Dat de schouderklachten een beperking meebrengen voor staan, is niet aannemelijk geworden. Bij staan hangen de armen weliswaar aan de schouder, maar dit is ook het geval bij lopen en wandelen.
11. Over het gebogen en getordeerd actief zijn heeft verzekeringsarts Sprenkels alleen de osteoporose genoemd en zij heeft verder vermeld dat de rugklachten niet zijn geobjectiveerd. De verzekeringsarts B&B heeft erop gewezen dat geen enkel medisch stuk rugklachten noemt. Bij de primaire arts zijn rugklachten niet ter sprake gekomen. Een beperking voor gebogen en getordeerd actief zijn, heeft verzekeringsarts Sprenkels volgens de rechtbank daarom niet aannemelijk gemaakt.
12. De rechtbank acht tot slot niet aannemelijk dat op de datum in geding een beperking nodig is voor het hoofd in een bepaalde stand houden. Dit standpunt is niet voldoende toegelicht. De primaire arts is volgens punt 4.1 in zijn rapport ook bekend met de nekklachten van eiseres. Hij heeft de nek ook onderzocht. Bij lichamelijk onderzoek, dichtbij de datum in geding, heeft deze arts echter vastgesteld dat de bij spieren in de nek sprake is van een normale spierspanning (normotone nekmusculatuur zonder specifieke drukpijnpunten), zonder bewegingsbeperkingen. Dat de manueel therapeut spreekt van nekklachten, welke in de brief van 12 juni 2019 ook door de orthopedisch chirurg worden genoemd, maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de juistheid van de bevindingen van het UWV in februari 2019. Ook vanaf 23 mei 2019 neemt het UWV toegenomen klachten aan voor eiseres. Eiseres heeft met ingang van die datum recht op ziekengeld.
13. De rechtbank overweegt dat verzekeringsarts Sprenkels eiseres meer beperkt heeft geacht en dat de rechtbank het aannemelijk vindt dat dit vooral is ingegeven is door het latere tijdstip van het onderzoek waarop er sprake was van toegenomen klachten. Dit geeft verzekeringsarts Sprenkels ook zelf aan in haar rapport van 7 juli 2020, in de tweede alinea op pagina 10. Dit spoort bovendien met het gegeven dat het UWV vanaf 23 mei 2019 is uitgegaan van toegenomen klachten van eiseres, door het accepteren van de ziekmelding. Hoewel dat nu niet voor ligt hecht de rechtbank er aan op te merken dat niet valt in te zien waarom het UWV niet uit zichzelf zou beoordelen in hoeverre de situatie aan de orde is van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde oorzaak, waarbij geen wachttijd geldt en alsnog recht op WIA kan ontstaan.
14. Het ligt voor de hand dat eiseres opnieuw een WIA-uitkering aanvraagt wegens toegenomen klachten en beperkingen uit dezelfde oorzaak, met ingang van 23 mei 2019. Het UWV zal als eiseres daartoe een aanvraag doet, moeten beslissen of eiseres wegens toegenomen klachten uit dezelfde oorzaak vanaf 23 mei 2019 recht heeft op een WIA-uitkering.
15. De motivering is op één punt onvoldoende gebleken. Onvoldoende duidelijk is waarom het UWV geen beperking heeft aangenomen voor het aspect reiken. Dit licht de rechtbank als volgt toe. De verzekeringsarts B&B heeft zich op het standpunt gesteld dat tijdens het spreekuur op 28 februari 2019 bij lichamelijk onderzoek is vastgesteld dat eiseres bij anteflexie 80 graden haalt, wat volgens de verzekeringsarts B&B overeenkomt met reiken. Een beperking voor reiken vindt hij niet nodig, tenzij sprake zou zijn van een frozen shoulder. Eiseres heeft erop gewezen dat bij haar een frozen shoulder is gediagnosticeerd. Volgens neuroloog J.J.J. van Eijk is er sprake van een frozen shoulder en is de kracht mogelijk verminderd door pijn (zie zijn brieven van 6 en 13 februari 2017).
16. Er is nog een belangrijke reden waarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gemotiveerd dat eiseres niet beperkt is geacht voor het aspect reiken. Volgens de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 21 december 2017 kan eiseres voorwaarts heffen, wat met rechts vanaf 70 graden pijnlijk is. Verder is vermeld dat betrokkene een reikbeweging kan maken, ook een paar keer achtereen, maar dat eiseres aangeeft dat wanneer zij dit vaker moet doen, dit pijnlijk is. Kort reiken is goed mogelijk maar niet repetitief, zo stelt deze verzekeringsarts vast. Ver reiken is zeer beperkt mogelijk en niet in combinatie met kracht. Deze verzekeringsarts heeft in de FML van 21 februari 2017, bij aspect 4.8 vervolgens vermeld dat reiken licht beperkt is (kan met licht gebogen arm reiken) en hij acht eiseres verder sterk beperkt voor frequent reiken. In de FML van 6 maart 2019 is de beperking voor reiken (aspect 4.8) vervallen en de beperking voor frequent reiken blijven staan. Uit het medisch onderzoeksverslag van 6 maart 2019, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, blijkt niet dat gericht onderzoek is gedaan naar het kunnen reiken door eiseres. Dat had wel voor de hand gelegen gelet op de aard van haar aandoening. In de rapportage is alleen vermeld dat eiseres bij anteflexie 80 graden haalt. De redenering van de verzekeringsarts B&B dat daarmee ook vast staat dat eiseres kan reiken, wordt niet gevolgd. Ten tijde van het onderzoek door verzekeringsarts Bonneur kon eiseres immers ook voorwaarts heffen, tot 70 graden, en concludeerde de verzekeringsarts daaruit niet dat eiseres dan ook kon reiken. Integendeel, er bleek een beperking voor reiken aangewezen, en dat werd zorgvuldig uiteengezet zoals hierboven beschreven. De rechtbank is op grond van overweging 15 en 16 van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat de beperking voor reiken (aspect 4.8) niet nodig is.
17. De rechtbank houdt het ervoor dat de door verzekeringsarts Bonneur in zijn rapport en FML omschreven beperking voor reiken, ook dient te gelden op de datum in geding (22 februari 2019). De rechtbank gaat hiervan uit omdat in maart 2019 het aspect reiken niet goed is onderzocht door de arts van het UWV en het op dit moment nauwelijks meer mogelijk is onderzoek te doen naar de mogelijkheid van reiken bij eiseres in februari 2019. Daarbij komt dat de beschrijvingen van het voorwaarts heffen in december 2017 en tijdens het onderzoek maart 2019 nauwelijks van elkaar verschillen en er kennelijk een relatie is tussen voorwaarts heffen en reiken. Het UWV wordt daarom opgedragen in de FML van 29 oktober 2019 voor eiseres een beperking op het aspect reiken op te nemen (met toelichting en lezing van het rapport van verzekeringsarts Bonneur) en te beoordelen in hoeverre de geselecteerde functies dan nog overeenstemmen met de belastbaarheid van eiseres, en, zonodig, een nieuwe functieselectie met arbeidskundige beoordeling te verrichten.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV . In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
22. De rechtbank houdt iedere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.