ECLI:NL:RBOBR:2021:6861

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
01/993213-21, 01/993221-20, 01/993300-19,01/993233-20,01/993349-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. C.A. Mandemakers
  • mr. S.A.E.M. van Dorst
  • mr. T.F.M. Eijkhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken met betrekking tot Encrochatdata in strafzaken

Op 15 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij meerdere verdachten betrokken zijn. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging met betrekking tot het gebruik van Encrochatdata afgewezen. De verdediging voerde aan dat de wijze van verkrijgen, verwerken en bewaren van deze data in strijd is met het recht van de Europese Unie en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank overwoog dat de onderzoekswensen onvoldoende onderbouwd waren en dat de eerder genomen beslissingen door de rechter-commissaris en de officier van justitie in overeenstemming waren met de geldende wetgeving. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van de verzoeken niet betekent dat er geen recht op een eerlijk proces is, maar dat de verdediging voldoende toegang heeft tot de relevante gegevens om een adequate verdediging te voeren. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van verdachte [verdachte 1] geschorst onder bepaalde voorwaarden, terwijl de andere verdachten in afwachting van de inhoudelijke behandeling van hun zaken blijven. De rechtbank heeft de zitting geschorst tot 22 juni 2022.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers:
01/993213-21 ( [verdachte 1] ),
01/993221-20 ( [verdachte 2] ),
01/993300-19 ( [verdachte 3] ),
01/993233-20 ( [verdachte 4] ), en
01/993349-20 ( [verdachte 5] ).
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, locatie ’sHertogenbosch,
op 15 december 2021.
De samenstelling van de rechtbank is als volgt:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. S.A.E.M. van Dorst, leden, en
mr. T.F.M. Eijkhout, griffier.
Als officier van justitie fungeert mr. M. van Nes.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachten uitroepen.
[verdachte 1] ,
geboren te [geboortedatum 1] 1971,
thans gedetineerd te: P.I. Dordrecht.,
bijgestaan door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .
[verdachte 2] ,
geboren te [geboortedatum 2] 1981,
wonende te [adres 1] ,
bijgestaan door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .
[verdachte 3] ,
geboren te [geboortedatum 3] 1960,
wonende te [adres 2] ,
bijgestaan door mr. [naam 3] .
[verdachte 4] ,
geboren te [geboortedatum 4] 1988,
wonende te [adres 3]
bijgestaan door mr. [naam 4] .
[verdachte 5] ,
geboren te [geboortedatum 5] 1994,
wonende te [adres 3]
bijgestaan door mr. [naam 5] .
Verdachte [verdachte 1] is via videoverbinding ter zitting verschenen. De voorzitter stelt de identiteit van de verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Als raadsman van deze verdachte is verschenen mr. [naam 1] , advocaat te Maastricht.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De verdachten [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] zijn niet ter terechtzitting verschenen. In de zaak van verdachte [verdachte 2] is als raadsman verschenen mr. [naam 1] , advocaat te Maastricht. In de zaak van verdachte [verdachte 3] is als raadsman verschenen mr. [naam 3] , advocaat te ’s-Hertogenbosch. De raadslieden in de zaak van de respectieve verdachten [verdachte 4] en [verdachte 5] zijn niet verschenen
De raadslieden van de niet verschenen verdachten verklaren telkens desgevraagd uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging voor hun cliënt te voeren. De rechtbank stemt daarmee in.
De zaken worden gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld. Aangezien hetgeen de rechtbank hierna zal bespreken geldt in ieder van de hiervoor genoemde zaken, zal de rechtbank hetgeen ter zitting is besproken hieronder verwoorden in één proces-verbaal dat in elk van de afzonderlijke zaken zal worden gevoegd.
De rechtbank hervat het onderzoek ter terechtzitting dat ter terechtzitting van 5 november 2021 werd geschorst. Met instemming van de officier van justitie, verdachte [verdachte 1] en diens raadsman en de overige verschenen raadslieden zet de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voort vanaf de stand waarin het zich op de vorige terechtzitting bevond.
Voor zover op deze terechtzitting verklaringen zijn afgelegd, zijn deze steeds zakelijk weergegeven.
De voorzitter deelt mede dat, zoals reeds eerder werd bepaald, de rechtbank heden haar beslissing met betrekking tot de door de verdediging ingediende onderzoekswensen, die ter terechtzitting van 17 september 2021 en 5 november 2021 zijn besproken, zal geven. Hierbij merkt de voorzitter nadrukkelijk op dat deze beslissing is genomen door de samenstelling die alsdan zitting had. Daarnaast zal ten aanzien van verdachte [verdachte 1] de voorlopige hechtenis aan bod komen en kan de verdere stand van zaken aan de orde komen.
De voorzitter deelt als beslissingen van de rechtbank op de gedane verzoeken het navolgende mede:
De rechtbank merkt op voorhand op dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen die hierna volgen naar hun aard en inhoud – en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaken zich bevindt – vooralsnog een voorlopig karakter hebben.

1.Inleiding

Door de verschillende raadslieden zijn diverse onderzoekswensen ingediend met betrekking tot Encrochat. De raadslieden hebben zich over en weer aangesloten bij de door ieder van hen ingediende onderzoekswensen en de daarvoor gegeven onderbouwing. Dit maakt dat de beslissingen die de rechtbank hierna zal geven gelden in alle bovengenoemde strafzaken. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de verschillende onderzoekswensen die zijn ingediend met betrekking tot Encrochat. Verder merkt de rechtbank op dat de officier van justitie bij zijn schriftelijke reacties op de onderzoekswensen van de verdediging diverse stukken heeft verstrekt, dan wel toegezegd. De rechtbank zal de onderzoekswensen die daarop zien afwijzen, nu er niet langer sprake is van een belang. Wel zal de rechtbank deze verstrekkingen cq. toezeggingen meewegen bij de beoordeling van de overige onderzoekswensen.
2.
Verzoeken in verband met Encrochat-data zoals ook eerder in andere onderzoeken gedaan
Aan de verzoeken ligt – sterk verkort weergegeven – ten grondslag dat mogelijk is dat de wijze van verkrijgen, verwerken en bewaren van de Encrochat-data in strijd is met het recht van de Europese Unie en ook dat sprake kan zijn van een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM, hetgeen tot gevolg heeft dat ook het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in het geding kan zijn. Voorts wordt geklaagd over de onmogelijkheid een effectieve verdediging te voeren nu het openbaar ministerie weigert de door de verdediging verzochte bescheiden te voegen in de procesdossiers en inzicht te geven in de gevolgde werkwijze.
2.1
Inleiding
De rechtbank gaat op basis van het dossier voorlopig uit van de volgende feiten. Encro was een communicatieaanbieder van telefoons, waarmee door middel van de Encrochat-applicatie versleutelde chats - bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen - konden worden verzonden en ontvangen en waarmee onderling gebeld kon worden. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus beperkt in het gebruik van de communicatieapplicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encro applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. Een Encro-telefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Deze simkaart had een wereldwijde dekking. Een Encro-telefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd ook wel ‘panic-wipe’ genoemd. Door Encrochat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de Encrochat-applicatie. Door middel van de Encrochat-applicatie konden de Encrochat-gebruikers alleen onderling en 1-op-1 communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken worden gevoerd. Deze communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden in diens contactenlijst. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contacten lijst en niet met elke Encrochat-gebruiker waarvan de Encrochat-gebruikersnaam bekend was. Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd. Deze tijd was door de gebruiker aan te passen. Tevens kon er vanuit de chat een VoIP gesprek gevoerd worden. Het verzenden van een aldus versleutelde Encrochat-bericht van het ene naar het andere toestel verliep via een server. Deze server bevond zich in [plaats] , bij het bedrijf [naam 6] .
In Frankrijk liep voorafgaande aan de oprichting van een Joint Investigation Team (hierna: JIT) een strafrechtelijk onderzoek met als verdachten het bedrijf Encrochat en de natuurlijke personen daaraan gelieerd. In Nederland is ook een strafrechtelijk onderzoek gestart naar (onder meer) Encrochat (onderzoek 26Lemont ). De verdenking tegen Encrochat bestaat -zo blijkt o.a. de brief van de officieren van justitie van 28 september 2020- uit het deelnemen aan een criminele organisatie, (gewoonte)witwassen en medeplichtigheid aan de strafbare feiten die door klanten van Encrochat zijn gepleegd. Het Franse onderzoeksteam heeft uitgewisselde chatberichten, alsmede informatie betreffende de contacten, notities en metadata van gebruikers van de communicatiedienst van Encrochat verzameld. Dit nadat hiertoe in Frankrijk daarvoor rechterlijke machtigingen waren gevorderd en afgegeven. Voornoemde informatie is verzameld door het op afstand (d.w.z. vanaf een informaticapunt van de politie te Pontoise, Frankrijk) plaatsen van een middel (de ‘interceptie-tool’) bestemd voor het vastleggen van uitgaande en inkomende communicatie middels Encrochat-telefoons op de server in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam verzamelde de Encrochat-telefoondata gedurende de periode van 1 april 2020 17.15 uur tot 20 juni 2020 omstreeks 17.20 uur. Het Franse politieteam sloeg deze data op gedurende deze periode op computersystemen in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de Encrochat-telefoondata over een beveiligde verbinding met die computersystemen in Frankrijk. De Encrochat-telefoondata zijn gedurende deze periode gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. Om een zo actueel mogelijke kopie van de Encrochat-telefoondata van de Franse computersystemen te krijgen, gebruikte de politie een wijze van kopiëren, waarbij gedurende deze periode met een zo klein mogelijke vertraging de nieuwe Encrochat-telefoondata werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus verkregen data vanuit Frankrijk, veelal bestaande uit Encrochat-berichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek 26Lemont , het strafrechtelijke onderzoek naar de medeplichtigheid van Encrochat zelf aan door de gebruikers van Encrochat gepleegde misdrijven.
De informatie die van belang is gebleken voor onderzoek 26Lakeport is vervolgens op basis van door de officieren van justitie in onderzoek 26Lemont verleende toestemming op basis van artikel 126dd Sv verstrekt aan onderzoek 26Lakeport .
2.2
Strijd met EU-recht
Er is door de verdediging in dit kader verwezen naar de EU-richtlijnen 2002/58 en 2016/680, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en naar arresten van het Hof van Justitie. Hierbij is gesteld dat er in strijd met het EU-recht is gehandeld in onderzoek 26Lemont en in onderzoek 26Lakeport .
EU-richtlijn 2002/58
Zoals in artikel 3, eerste lid, van de EU-Richtlijn 2002/58 is bepaald, is deze EU-richtlijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1, derde lid, van EU-Richtlijn 2002/58 blijkt dat deze richtlijn “in geen geval” van toepassing is op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. De aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie ( [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4] ) maken dat niet anders. Zij brengen geen verandering in de werkingssfeer van de richtlijn. Zij hebben bovendien betrekking op een door nationale overheden opgestelde nationale regeling en zien dus op een andere situatie dan de onderhavige. In geen van de arresten werd, anders dan in de onderhavige situatie, de telecomaanbieder als verdachte aangemerkt. Ook het door de verdediging aangehaalde meest recente arrest H.K. tegen Estland (het Prokuratuur-arrest) en de implicaties daarvan voor de Nederlandse wetgeving leiden vooralsnog niet tot de conclusie dat in 26Lemont en 26Lakeport is gehandeld in strijd met het EU-recht.
EU-richtlijn 2016/680
De EU-richtlijn 2016/680 beoogt – kort weergegeven – te waarborgen dat gegevens die door rechtshandhavingsautoriteiten worden verzameld op een wettige en eerlijke wijze worden verwerkt, voor bepaalde legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking. Deze richtlijn ziet, kort gezegd, ook op strafrechtelijk onderzoek en is door Nederland geïmplementeerd met wijzigingen in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en daaronder vallende besluiten.
De stelling van de verdediging dat binnen de werkingssfeer van de richtlijn 2016/680 hetzelfde toetsingskader geldt als binnen 2002/58 kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing van die stelling niet onderschrijven. Dat toetsingskader is door het Hof immers ontwikkeld ten aanzien van de niet van toepassing zijnde richtlijn 2002/58. Verder is niet aannemelijk geworden dat het verwerken van de Encrochats in strijd zou zijn met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving, dan wel dat de implementatie van de richtlijn onjuist of onvolledig zou zijn. De rechtbank merkt daarbij op dat het delen van de onderzoekinformatie gebaseerd is op artikel 126dd Sv en een onjuiste of onrechtmatige toepassing daarvan thans niet aannemelijk is.
Handvest
Betoogd is dat de wijze van bewaren en gebruiken van de Encrochat-data onrechtmatig zou kunnen zijn wegens strijd met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat vooralsnog niet gebleken is van enige onrechtmatigheid met betrekking tot het bewaren en gebruiken van de Encrochat-data, nog afgezien van de vraag welke gevolgen dat in deze zaak zou kunnen hebben. Bovendien heeft de verdediging inmiddels de beschikking over machtigingen van de rechter-commissaris uit het onderzoek 26Lemont , waaruit blijkt welke afweging is gemaakt omtrent de waarborgen waar ook het Handvest op ziet.
Conclusie ten aanzien van het Unierecht
Gelet op het voorgaande is de rechtbank op dit moment van oordeel dat voor zover de verdediging ter onderbouwing van haar onderzoekwensen heeft verwezen naar de hiervoor aangehaalde EU-richtlijnen en het Handvest dit onvoldoende is voor toewijzing van de verzoeken.
2.3
Strijd met het EVRM; artikel 8 in combinatie met artikel 6
Door de verdediging is, verkort weergegeven, gesteld dat mogelijk is dat bij de Encrochat-hack artikel 8 EVRM is geschonden en voorts dat die hack een ander doel diende dan naar buiten is gebracht. Vanuit deze veronderstellingen betoogt de verdediging dat het zeer goed mogelijk is dat ook artikel 6 EVRM is geschonden.
In zoverre de verdediging stelt dat de Nederlandse justitie betrokken is bij een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM en daaraan ten grondslag legt dat Nederland voorafgaand aan of tijdens de totstandkoming van het JIT heeft samengewerkt met de Franse autoriteiten of heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de interceptietool overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt hierover dat een samenwerking in vorenbedoelde zin niet betekent dat de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn bij de daadwerkelijke inbreuk op het recht op privacy in de zin van artikel 8 EVRM. Die inbreuk heeft plaats gevonden door het feitelijk onderscheppen van de data op de servers van Encro die zich in Frankrijk bevonden. Bij het feitelijk onderscheppen in Frankrijk is de Franse en niet de Nederlandse justitie betrokken. Het ligt dan op de weg van de Franse autoriteiten om op grond van de beslissingen van de Franse rechter te toetsen of de inbreuk op het recht op privacy voldoet aan de beperkingsclausule van artikel 8, tweede lid, van het EVRM en de op dat punt door het EHRM in de jurisprudentie ontwikkelde eisen. In het dossier zitten (vertalingen van) Franse processen-verbaal waaruit afgeleid kan worden dat een Franse rechter toestemming heeft gegeven voor het onderscheppen van Encrochat-gegevens en dat er periodieke rechterlijke controle heeft plaatsgevonden. Op grond van het voorstaande is thans niet aannemelijk dat de door de Franse autoriteiten verkregen data zijn verkregen in strijd met artikel 8 EVRM of dat de Nederlandse justitie bij de interceptie in strijd met artikel 8 EVRM heeft gehandeld.
Voorafgaand aan de interceptie, zo stelt het openbaar ministerie, is ingezien dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van gebruikers van Encrochat voorzienbaar was, maar dat dit noodzakelijk was om bewijs tegen het bedrijf Encrochat te verzamelen. De verdediging stelt daar tegenover dat de Encrochat hack in werkelijkheid bedoeld was om bewijs te verkrijgen tegen individuele gebruikers van de Encrochat-telefoons en ziet dit vermoeden bevestigd in de zogenaamde Britse stukken. De rechtbank acht deze stelling van de verdediging vooralsnog onvoldoende onderbouwd nu die Britse stukken op zichzelf niet onverenigbaar zijn met het standpunt van het openbaar ministerie dat het onderzoek zich richtte op het bedrijf Encrochat en daarmee ook op de NN gebruikers van de diensten van Encrochat. Nu de verdenking jegens Encrochat ook betrekking had op de deelnemingsvorm medeplichtigheid, bracht dit noodzakelijkerwijs mee dat het onderzoek mede betrekking had op de plegers van de feiten waaraan Encrochat, volgens de verdenking, medeplichtig was.
Voorafgaand aan de interceptie heeft het onderzoeksteam 26Lemont de (mogelijke) inbreuk op artikel 8 EVRM voorgelegd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de betreffende vordering, die door de officier van justitie bij zijn schriftelijk reactie d.d. 1 november 2021 tezamen met de onderliggende stukken is overgelegd, getoetst en een machtiging als bedoeld in artikel 126uba lid 1 Sv verleend. Ook de (gezwarte) machtiging maakt deel uit van de door de officier van justitie verstrekte stukken. De rechter-commissaris heeft in zijn beslissing, zo blijkt uit de machtiging, een aantal voorwaarden en kaders geformuleerd waaronder gebruik mag worden gemaakt van de verkregen Encrochat-data. Gelet op ook deze (in dit geval Nederlandse) rechterlijke toets is niet voorshands aannemelijk dat er sprake is van een schending van artikel 8 EVRM in de onderhavige strafprocedures van de verdachten in het onderzoek 26Lakeport . Om een volledige beoordeling mogelijk te maken is de rechtbank evenwel van oordeel dat door de rechter-commissaris een proces-verbaal dient te worden opgemaakt waaruit blijkt dat in dit concrete geval (onderzoek 26Lakeport ) aan de voorwaarden zoals in de machtiging zijn gesteld, is voldaan. Wanneer dit proces-verbaal wordt ontvangen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond voor toewijzing van de onderzoekswensen die betrekking hebben op dit punt. De verdediging heeft verzocht om een ongeschoonde machtiging, dus zonder de door de officier van justitie gezwarte passages, te verstrekken. Gelet op de door de rechter-commissaris afgegeven beschikking ex artikel 149b Sv d.d. 11 oktober 2021 ziet de rechtbank geen grond te bepalen dat een ongeschoonde machtiging aan het dossier dient te worden toegevoegd. Onderzoekswens 7 wordt daarmee afgewezen.
Verder merkt de rechtbank op dat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen, althans onvoldoende, aanknopingspunten biedt voor de stelling van de verdediging dat bewust foutieve informatie naar buiten is gebracht door het Openbaar Ministerie. Dat in de stukken betreffende onderzoek 26Lakeport niet steeds met zoveel woorden werd genoemd dat naast het bedrijf Encrochat ook de NN gebruikers onderwerp waren van het onderzoek maakt nog niet dat kan worden gesproken van misleiding. Zoals de officier van justitie heeft toegelicht, richtte het onderzoek zich namelijk op de mogelijke medeplichtigheid van Encrochat aan de criminele activiteiten van haar gebruikers. Dit houdt in dat het onderzoek zich ook moest richten op de strafbare feiten die werden gepleegd door die gebruikers, wat ook blijkt uit de inmiddels beschikbare stukken uit 26Lemont . Dat niet in elk proces-verbaal expliciet is benoemd dat het onderzoek was gericht op Encrochat
en de NN gebruikers, maakt niet dat deze processen-verbaal foutief zijn of dat er bewust foutieve informatie naar buiten is gebracht. Ook dit argument van de verdediging volgt de rechtbank daarom niet.
De hiermee samenhangende onderzoekswensen 8 (afschrift van de aan de rechter-commissaris overgedragen lijst opsporingsonderzoeken) en 9 (het bevel ex artikel 126uba Sv op basis waarvan is binnengedrongen in geautomatiseerd werk), worden daarmee afgewezen, hetgeen ook geldt voor de complete informatie uit onderzoek 26Lemont met betrekking tot de verdachten in 26Lakeport (onderzoekswens 15).
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, ook in het geval wel sprake zou zijn van een (aannemelijke) schending van artikel 8 EVRM, dit ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2010:BL5629) en het EHRM (zie bijvoorbeeld EHRM 12 mei 2000, Khan v. the United Kingdom, nr. 35394/97§ 34) niet behoeft te leiden tot het oordeel dat sprake is van schending van artikel 6 EVRM, het recht op een eerlijk proces.
In dit kader heeft de verdediging ook aangevoerd dat als sprake zou zijn van een schending van het recht op private life die geen inbreuk op het recht op een fair trial oplevert dit van belang zou kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, in het bijzonder met betrekking tot de rechtsgevolgen van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. Daarbij heeft de verdediging een beroep gedaan op het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, met betrekking tot de doorwerking van vormverzuimen. In dit arrest is beslist dat de begrenzing van artikel 359a Sv tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” niet uitsluit dat een rechtsgevolg wordt verbonden aan een onrechtmatige handeling die buiten het bereik ligt van artikel 359a Sv, dus (onderzoeks-)handelingen die buiten het kader van het voorbereidend onderzoek plaatsvinden. Echter, ook dan geldt onverkort dat het daarbij moet gaan om onrechtmatig handelen “jegens de verdachte”. Er is vooralsnog geen begin van aannemelijkheid dat er sprake is van een vormverzuim jegens verdachte(n) in onderzoek 26Lemont dat een schending van artikel 6 EVRM in de huidige procedure oplevert.
De hiermee samenhangende onderzoekswensen:
10. verstrekking van alle processen-verbaal die betrekking hebben op de verwerking van de Encrochat-berichten binnen het onderzoek 26Lemont ;
11. verstrekking van processen-verbaal opgemaakt door de zaaksofficieren uit onderzoek 26Lemont aangaande de analyse van informatie;
12. een lijst met trefwoorden gerelateerd aan de te onderzoeken feiten of verdachten;
13. de processen-verbaal van de voorgeschreven tussentijdse rechterlijke toetsing bij de verwerking van de Encrochat-berichten;
14. het proces-verbaal waarin de wijze waarop in Frankrijk is binnengedrongen in de geautomatiseerde werken en de daarbij gebruikte software is beschreven;
worden eveneens afgewezen.
2.4
Strijd met 6 het EVRM; verdedigingsrechten
De verdediging heeft voorts gesteld dat er geen sprake is van een eerlijk proces nu haar toegang tot de Encrochat-gegevens wordt ontzegd en het er op lijkt dat het openbaar ministerie bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over het doel van onderzoek 26Lemont .
In het door het EHRM gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de vraag of sprake is van een eerlijk proces, is uiteindelijk beslissend of de procedure in zijn totaliteit, met inachtneming van de vraag op welke wijze het bewijs is verkregen, als eerlijk kan worden aangemerkt. In dit beginstadium van het proces oordeelt de rechtbank slechts over de ingediende onderzoekwensen, maar een beslissing in dit stadium kan mede bepalend zijn voor de te beoordelen ‘overall fairness’. Uit de casuïstiek van de rechtspraak (EHRM Einarsson and Others v. Iceland, 4 juni 2019, § 90-91) blijkt dat onder omstandigheden het onvoldoende toegang verschaffen aan de verdediging tot elektronische data die voor de beoordeling van de strafzaak relevant zijn, op gespannen voet kan staan met het vereiste dat er voldoende ‘time and facilities’ moeten zijn voor de voorbereiding van de verdediging.
Uit de rechtspraak blijkt echter ook dat de toegang tot bewijsmateriaal en de gehanteerde onderzoeksmethode niet onbeperkt zijn. Beperkingen zijn mogelijk in het belang van onder meer de nationale veiligheid, het geheimhouden van onderzoeksmethodes van de politie en de bescherming van rechten van derden (onder meer EHRM 19 februari 2009, 3455/05, A. and others v. the United Kingdom § 205).
De rechtbank stelt vast dat de verdediging beschikt over de complete datasets, dan wel deze datasets kan inzien. Hiermee wordt de verdediging voldoende in staat gesteld om de te verdediging op adequate wijze te voeren. De rechtbank ziet geen belang voor de verdediging om inzicht te krijgen in de concrete onderzoeksmethodes, terwijl het geheimhouden van deze onderzoeksmethodes van de politie van groot belang is (voor de nationale veiligheid).
De rechtbank stelt vast dat de verdediging in dit dossier voor de informatie over het onderzoek voor een belangrijk deel is aangewezen op de door het openbaar ministerie door onder nummer bekend zijnde officieren van justitie opgestelde processen-verbaal. Verder is het de rechtbank bekend dat een verhoor van de officier van justitie van het landelijk parket bekend als LAP 0797 in twee andere onderzoeken, genaamd ‘26DelRio’ en ‘Goudhaan’, door de rechter-commissaris is toegewezen. De rechtbank ziet voldoende grond om te bepalen dat het volledige proces-verbaal van dit getuigenverhoor na afronding van dit verhoor in het dossier van de verdachten in onderhavig onderzoek 26Lakeport zal worden gevoegd. Dit niet zozeer omdat de rechtbank een begin van aannemelijkheid ziet dat er sprake is van schending van Unierecht, maar wel om de verdediging in staat te stellen controle uit te oefenen. Nu in die andere onderzoeken dezelfde materie aan de orde is, is de rechtbank van oordeel dat met het verstrekken van dit proces-verbaal afdoende tegemoet gekomen wordt aan de verzoeken van de verdediging. Gelet op de opdracht tot voeging van het proces-verbaal in de dossiers van verdachten ziet de rechtbank onvoldoende grond om het verzoek tot het horen van de LAP officieren van justitie zoals door de verdediging is gedaan, toe te wijzen.
Gelet op al het voorgaande worden de verzoeken van de verdediging met betrekking tot Encrochat-data afgewezen, behoudens de verzoeken die hiervoor zijn toegewezen en de verzoeken waarop gelet op de verstrekking van stukken door en de toezeggingen van de officier van justitie met betrekking van de aanlevering van een dataset ten aanzien van alle verdachten (onderzoekswens 16) geen beslissing meer behoeft te worden genomen.
3.
Verzoeken specifiek met betrekking tot de samenwerking tussen Nederland en Frankrijk
Verzocht is om diverse stukken te verstrekken en om diverse getuigen te horen om vervolgens – zo begrijpt de rechtbank – te toetsen wat de gang van zaken is geweest voorafgaand aan de inzet van de ‘interceptietool’ in Frankrijk, of deze ‘interceptietool’ rechtmatig is ingezet en of er door een mogelijke onrechtmatige inzet sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM.
Er is in dat kader aangevoerd dat Nederland een grotere rol heeft gehad bij de Encrochat-hack in Frankrijk dan door het Openbaar Ministerie is en wordt gepresenteerd en dat het internationale vertrouwensbeginsel op basis hiervan geen stand kan houden. Er is ook verzocht om verschillende stukken in het dossier te voegen, zodat de verdediging de rechtmatigheid van het optreden in Frankrijk kan toetsen. Hiertoe zijn verschillende stukken uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ingebracht.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Vooropgesteld wordt dat (vooralsnog) niet is gebleken dat de Encrochat-data onrechtmatig zijn verkregen. Uit de stukken uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk trekt de verdediging de conclusie dat Nederland grotere betrokkenheid heeft gehad dan is en wordt gesteld door het openbaar ministerie en dat de verdediging daarom de rechtmatigheid moet kunnen toetsen. Het openbaar ministerie benoemt in de brief van 28 september 2020 dat voorafgaande aan het JIT in Nederland al een strafrechtelijk onderzoek liep naar Encrochat en dat dat in Frankrijk ook het geval was. Het Openbaar Ministerie geeft aan dat voorafgaande aan het ondertekenen van de JIT-overeenkomst in Frankrijk de toetsing van het gebruik van de ‘interceptietool’ door de Franse rechter heeft plaatsgevonden. Dit is gebeurd zonder dat Nederland daar ter onderbouwing feiten en omstandigheden voor heeft aangedragen. Dit houdt in dat door een Franse machtiging in een Frans onderzoek een hack heeft plaatsgevonden op Frans grondgebied. Zelfs al zou de rol van de Nederlandse autoriteiten dus meeromvattend zijn dan tot nu toe is gesteld, dan gaat het naar oordeel van de rechtbank nog steeds om een onderzoek dat onder de Franse regelgeving heeft plaatsgevonden. Op grond van het vertrouwensbeginsel ligt dit onderzoek niet ter toetsing door de Nederlandse rechter voor. Wel is het aan de Nederlandse rechter om te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
In HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629, is immers bepaald:
Ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat, is de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels (vgl. HR 18 mei 1999, NJ 2000/107).
Het vertrouwen dat de tot het EVRM toegetreden staat de bepalingen van dat verdrag eerbiedigt en dat de verdachte in geval van schending van enig ander recht dan zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM dat hem in dat verdrag is toegekend, het recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel als bedoeld in art. 13 EVRM voor een instantie van die staat brengt voorts mee dat niet ten toets staat van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de verrichte onderzoekshandelingen eventueel gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op respect voor zijn privéleven, zoals bedoeld in art. 8, eerste lid, EVRM, en of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn, zoals bedoeld in het tweede lid van die bepaling. Daarbij neemt de Hoge Raad tevens in aanmerking dat (i) gelet op de rechtspraak van het EHRM aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd (vgl. EHRM 12 mei 2000, nr. 35394/97, NJ 2002/180 ( Khan tegen Verenigd Koninkrijk) en EHRM 25 september 2001, nr. 44787/98, NJ 2003/670 (P.G. en J.H. tegen Verenigd Koninkrijk) en (ii) het in de Nederlandse strafzaak niet ten toets staande buitenlandse recht van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een dergelijke inbreuk.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat thans onvoldoende is onderbouwd waarom aan het vertrouwensbeginsel voorbij moet worden gegaan. Evenmin is er, zoals hiervoor reeds werd overwogen, een begin van aannemelijkheid dat de wijze waarop van de resultaten van voornoemd onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, een inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Gelet op het voorgaande
wijstde rechtbank het verzoek tot voeging van de volgende stukken
af(de rechtbank volgt de nummering zoals gehanteerd door mrs. [naam 1] en [naam 2] ):
De JIT-overeenkomst;
Alle documenten met betrekking tot de Frans-Nederlandse samenwerking;
Alle documenten waaruit blijkt dat de JIT partners hebben gehandeld op basis van de geldende rechtsregels van het betreffende land;
De Franse rechterlijke machtigingen inclusief vorderingen daartoe en verlengingen;
De Franse processen-verbaal betreffende de informatieverzameling en de wettelijke basis daarvan;
Alle processen-verbaal aangaande informatie verzameld door de Franse autoriteiten vóór de vorming van het JIT en later is ingevoegd in het JIT.
Gelet op het voorgaande en aangezien onvoldoende is gebleken dat het horen van de verzochte getuigen van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing,
wijstde rechtbank tevens
afhet verzoek tot horen van de volgende getuigen:
  • [persoon 1] ;
  • [persoon 2] ;
  • [persoon 3] ;
  • [persoon 4] ;
  • [persoon 5] ;
  • [persoon 6] en [persoon 7] ;
  • De Franse Juges des libertés et de la détention: Sandrine Normand, Valerie Lecrohart, Hughes Mory en Ali Haroune;
  • Rechter-commissaris [naam 8]
  • De officieren van justitie bekend onder LAP0796, LAP0797 en LAP0798.
Voor wat betreft de verzoeken tot het horen van de rechter-commissaris en de officieren van justitie verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 2.3 en 2.4 werd overwogen. De rechtbank ziet hierin reden om de verzoeken tot het horen van deze getuigen af te wijzen.

4.Overige verzoeken

Het verzoek van de verdediging om nadere informatie omtrent de strekking van het Franse staatsgeheim wijst de rechtbank af nu deze informatie niet bijdraagt aan de beantwoording van de vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv.
Door de verdediging (verzoek mr. [naam 3] d.d. 3 september 2021) is verzocht om een aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de betrouwbaarheid en de volledigheid van de aan het dossier toegevoegde Encrochat-data. Ook wenst de verdediging te worden geïnformeerd of er data beschikbaar is waaruit blijkt dat gebruikers elkaar gebeld hebben. De rechtbank overweegt in dit verband dat door de officier van justitie een rapport van het NFI d.d. 25 januari 2021 is overgelegd, opgemaakt door deskundige 122, dat ingaat op de volledigheid en correctheid van de data. De vragen van de verdediging worden naar het oordeel van de rechtbank voldoende beantwoord in dit rapport. Daarom is er geen belang meer voor de verdediging tot toewijzing van vorenstaande verzoeken en zullen de verzoeken dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het in dit verband tijdens de regiezitting gedane verzoek tot het horen van deskundige 122 van het NFI. Bij de beoordeling van deze verzoeken heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de toezegging van de officier van justitie dat aan de verdediging over per verdachte zal worden beschikbaar gesteld
Onder verwijzing naar de toezegging aan mr. [naam 3] dat aan hem - indien beschikbaar - de observatieverslagen van 24 en 25 maart 2020 zullen worden verstrekt wijst de rechtbank eveneens af het verzoek tot horen van de observanten en de verbalisant die de IMSI-catcher heeft bediend.
Onder verwijzing naar gelijkluidende verzoeken in andere onderzoeken heeft de verdediging tot slot verzocht om nadere informatie, dan wel stukken die betrekking heeft/hebben op (mogelijke schending van) de Wpg. De rechtbank is voorshands van oordeel dat de Wpg geen strafprocesrechtelijke voorschriften bevat. Toetsing of gehandeld is conform de voorschriften van de Wpg is daarom niet van belang voor de beantwoording van de vragen als genoemd in de artikelen 348 en 350 Sv. De op (mogelijke schending van de) Wpg gestoelde verzoeken worden dan ook afgewezen.
De verdediging heeft verzocht om aan te sluiten bij onderzoekswensen van andere onderzoeken die betrekking hebben op Encrochat. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank te onbestemd en niet uitvoerbaar. De rechtbank wijst dit verzoek reeds daarom af.
Aan de aanwezige raadslieden wordt de gelegenheid gegeven eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis te maken.
Mr. [naam 3] voert aan:
Cliënt heeft mij verzocht om de schorsingsvoorwaarden te laten wijzigen. Daar is een los verzoek van ingediend. Ik hoor de voorzitter opmerken dat dat hem niet bekend is. Mijn verzoek is om daar nu dan naar te kijken. Ik heb namelijk een schrijven van [persoon 8] van [naam 7] ingediend. Ik hoor de officier van justitie zeggen dat hij het ingediende verzoek tot wijziging schorsingsvoorwaarden nu per mail naar de griffier zal doorzetten. De broodwinning van cliënt is in Spanje. Daarom verzoek ik om de schorsingsvoorwaarde met betrekking tot de reisbeperkingen ongedaan te maken.
Mr. [naam 1] voert aan:
Ik heb nog geen schorsingsrapportage voor [verdachte 1] gezien.
De officier van justitie verklaart:
Ik heb pas zeer recent de schorsingsrapportage ontvangen en heb het zelf ook nog niet helemaal gelezen.
De rechtbank deelt mede dat zij ook pas zeer kort voor de zitting kennis heeft gekregen van het rapport en de inhoud nog niet goed tot zich heeft kunnen nemen en onderbreekt het onderzoek teneinde iedereen in de gelegenheid te stellen de schorsingsrapportage te lezen.
Het onderzoek wordt na een korte onderbreking hervat.
Mr. [naam 1] voert aan:
Ik verzoek u hetgeen eerder in het kader van verzoeken tot schorsing van de voorlopige hechtenis door de verdediging is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. [verdachte 1] heeft volgens het rapport het genoemde traject goed afgesloten. Uit de schorsingsrapportage blijkt dat het risico op onttrekking aan de voorwaarden als laag wordt ingeschat. Daarnaast staat hij open voor begeleiding. De meldplicht en een contactverbod behoort volgens de reclassering tot de mogelijkheden. Dat is in de zaken van de andere verdachten ook gebeurd. De rechtbank heeft om een deeladvies Elektronische Controle gevraagd, maar dat is helaas niet onderzocht door de reclassering. [verdachte 1] is wel bereid daaraan te voldoen. Hij is verder bereid zich aan alle andere mogelijke voorwaarden te houden.
Verdachte [verdachte 1] verklaart:
Ik hoop dat ik geschorst word in verband met mijn zoon. Hij is helemaal aan het ontsporen. Ik hoop dat ik de gelegenheid kan krijgen om zijn leven op de rails te krijgen. Hij is agressief, hij drinkt en hij is gestopt met school. Het gaat helemaal fout.
Aan de officier van justitie wordt de gelegenheid gegeven te reageren op hetgeen door de verdediging is aangevoerd.
De officier van justitie verklaart:
Ik verzoek u het schorsingsverzoek van [verdachte 1] af te wijzen. Ik zie een verdachte die over de feiten niks zegt. Gelet op zijn justitiële documentatie is dat van belang in het kader van het vluchtgevaar en het recidivegevaar. Met betrekking tot de reclasseringsrapportage: ik weet niet hoe het mis is gelopen. De opdracht is tijdig verstrekt. Het lijkt een haastklus te zijn geweest. Er zou een kentering zijn vanaf 2017 in het delictgedrag van [verdachte 1] . Zo ziet het Openbaar Ministerie het niet. Verdachte wordt vervolgd voor een serie aan Opiumwetdelicten, witwasdelict en het deelnemen aan een criminele organisatie. Het gaat om grote hoeveelheden verdovende middelen. Het gaat om ruim 100 kilogram cocaïne, ruim 30 kilogram amfetamineolie en methamfetamine. Daarnaast is er nog sprake van handelen in vuurwapens en handgranaten. Dit zijn ernstige feiten. Er zijn geen directe slachtoffers, maar gelet op de aard van de feiten zeker wel indirecte. Verdachte zou in het buitenland in loondienst als callcentermedewerker werken. Ik heb dat nergens in het dossier gelezen of verdachte dat horen zeggen. Het lijkt mij ook erg onaannemelijk, gelet op de periode van de ten laste gelegde feiten. Deze baan wordt op geen enkele wijze onderbouwd in het dossier. Er gaat veel geld om in het illegale circuit. Ik heb begrip voor de uitdagende gezinssituatie, maar die omstandigheden heeft uw rechtbank wel al eerder beoordeeld en toen onvoldoende bevonden. De reclasseringsrapportage overtuigt simpelweg niet. Alle andere verdachten zijn gelieerd aan [verdachte 1] . De gevaren kunnen niet worden ondervangen door bijzondere voorwaarden. Hij kan via PGP-telefoons toch nog strafbare feiten plegen en/of aansturen. De inhoudelijke behandeling is al in zicht. Ook de onderzoekswensen die zijn toegewezen kunnen voor die tijd worden uitgevoerd.
Dan ten aanzien van het verzoek van mr. [naam 3] om de schorsingsvoorwaarden voor verdachte [verdachte 3] aan te passen. Deze voorwaarden zijn opgelegd met een reden, namelijk de aard en de ernst van de feiten en de justitiële documentatie van verdachte. Nu wordt er een document overlegd waaruit zou blijken dat een bedrijf zijn hulp in Spanje kan gebruiken. Ik vind dit onvoldoende om de voorwaarden aan te passen. In een eerder schorsingsverzoek is al gesproken over een bedrijf in Spanje, ook toen is het schorsingsverzoek afgewezen. Uit niets blijkt dat [verdachte 3] een legale dienstbetrekking in Spanje heeft gehad. Er is geen belastingaangifte gedaan en evenmin zijn loonstrookjes overgelegd. Het is onaannemelijk dat hij daar op enige wijze werkzaam is of is geweest. [verdachte 3] weet dat een vriend van hem in een ander onderzoek voor kleinere hoeveelheden harddrugs een langdurige gevangenisstraf heeft gekregen. Het zou zo maar kunnen dat hij beslist om te vluchten.
Verdachte [verdachte 1] verklaart op een vraag van de voorzitter:
Ik zou mij er wel aan houden als de rechtbank beslist om mij in Nederland te houden. Ik wil me aan alles houden, als ik maar voor mijn zoon kan zorgen.
De rechtbank onderbreekt het onderzoek teneinde zich in raadkamer te beraden.
Na de hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter het volgende mede:
Met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden van de verdediging in de zaak 01/993300-19 ( [verdachte 3] ):
Het verzoek tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden van verdachte [verdachte 3] zal worden afgewezen. De rechtbank constateert dat pas tamelijk recent, op de vorige zitting van begin november, tot schorsing van de voorlopige hechtenis is besloten waarbij onder meer de voorwaarde is gesteld waarvan nu wijziging wordt gevraagd en acht met wat ter onderbouwing is aangevoerd de noodzaak tot wijziging van de voorwaarden onvoldoende onderbouwd.
Met betrekking tot het schorsingsverzoek van de verdediging in de zaak 01/993213-21 ( [verdachte 1] :
Ten aanzien van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van verdachte [verdachte 1] oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat er nog steeds ernstige bezwaren zijn. Bovendien zijn er twee gronden voor de voorlopige hechtenis: namelijk het recidivegevaar en het vluchtgevaar. Het strafvorderlijk belang is daarmee groot. De rechtbank ziet anderzijds de persoonlijke belangen van verdachte [verdachte 1] . Het voorarrest heeft verder inmiddels al meer dan 11 maanden geduurd. Er is weliswaar een inhoudelijke behandeling gepland, maar die is pas in juni volgend jaar. De rechtbank heeft tijdens de vorige zitting aan het Openbaar Ministerie opdracht gegeven om over de mogelijkheid van Elektronische Controle te rapporteren. Aan die opdracht is nu niet voldaan en dat is jammer, maar daar hoeft verdachte [verdachte 1] ook niet de dupe van te worden. Door het stellen van de hierna te noemen voorwaarden valt het recidivegevaar en het vluchtgevaar ook afdoende te beperken. Op dit moment valt de afweging tussen de strafvorderlijke belangen en de persoonlijke belangen al met al daarom in het voordeel van [verdachte 1] uit. Dit betekent dat de voorlopige hechtenis van verdachte [verdachte 1] zal worden geschorst en wel met ingang van 16 december 2021 om 12:00 uur, onder, kortweg, volgende voorwaarden:
- Meldplicht bij de reclassering;
- Een contactverbod met medeverdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 2] ;
- Verdachte mag Nederland niet verlaten;
- Verdachte moet binnen 3 werkdagen zijn paspoort inleveren en geen nieuwe aanvragen;
- Verdachte moet binnen 3 werkdagen zijn verblijfsadres doorgeven aan de officier van justitie en ook wijzigingen doorgeven.
De schorsing van de voorlopige hechtenis zal aflopen op het tijdstip van de einduitspraak.
De schorsingsbeslissing wordt afzonderlijk van dit proces-verbaal op schrift gesteld.
De officier van justitie:
Ik heb nog een korte mededeling met betrekking tot hoe het er nu voor staat met de procesafspraken. Met alle raadslieden is intussen contact geweest. Zij staan allen positief tegenover overleg met het Openbaar Ministerie. In januari 2022 gaat dit gesprek gevoerd worden.
De voorzitter geeft aan dat bij gebrek aan informatie van partijen zij er van uit was gegaan dat nog geen noemenswaardige ontwikkelingen waren op dit punt. Kennelijk is er toch vooruitgang. De rechtbank verneemt graag van partijen als er nieuwe ontwikkelingen op dit punt zijn.
Voor het overige beslist de rechtbank als na te melden.
De beslissing.
De rechtbank:
Met betrekking tot de onderzoekswensen van de verdediging in de zaken 01/993213-21 ( [verdachte 1] ), 01/993221-20 ( [verdachte 2] ), 01/993300-19 ( [verdachte 3] ), 01/993233-20 ( [verdachte 4] ) en 01/993349-20 ( [verdachte 5] ):
-
wijst de verzoeken in zoverre toedat :
 door de rechter-commissaris te Rotterdam een proces-verbaal zal worden opgemaakt betreffende diens beoordeling of in onderzoek 26Lakeport is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de machtiging ex artikel 126uba van 27 maart 2020, en stelt de stukken met dat doel in handen van de desbetreffende rechter-commissaris;
 zij het Openbaar Ministerie opdraagt het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van officier van justitie LAP0797, zoals gelast in de onderzoeken met de namen ‘26DelRio’ en ‘Goudhaan’, in het dossier van onderzoek 26Lakeport zal worden gevoegd, en stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie;
-
wijst afhet meer of anders verzochte
.
In de zaak met parketnummer 01/993213-21 ( [verdachte 1] ):
- schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 22 juni 2022 om 09.00 uur (voorzitter mr. Heemskerk-Pleging);
- zegt verdachte en diens raadsman aan dan zonder nadere oproeping weer aanwezig te zijn;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie.
In de zaken 01/993221-20 ( [verdachte 2] ), 01/993300-19 ( [verdachte 3] ), 01/993233-20 ( [verdachte 4] ) en 01/993349-20 ( [verdachte 5] ):
- schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 22 juni 2022 om 09.00 uur (voorzitter mr. Heemskerk-Pleging);
- beveelt de oproeping van alle verdachten en hun respectieve raadslieden tegen het tijdstip van de nadere terechtzitting;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en door de voorzitter is ondertekend.
de griffier is buiten staat dit
proces-verbaal te ondertekenen.