ECLI:NL:RBOBR:2021:6789

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
01/880101-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling voor seksuele handelingen met een minderjarige in Eindhoven

Op 23 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het betalen voor seksuele handelingen met een minderjarig meisje, dat op dat moment 16 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juni 2019 in Eindhoven ontucht heeft gepleegd met het slachtoffer, dat zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van die vordering te belastend zou zijn voor het strafgeding.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit benadrukt, waarbij het belang van de bescherming van minderjarigen voorop staat. De verdachte had zich moeten vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer, maar de rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte niet opzettelijk naar een minderjarige op zoek was gegaan. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte meegewogen in de strafoplegging. De eis van de officier van justitie was een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft echter besloten tot een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de media-aandacht die de zaak had gekregen.

De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs zag voor de directe gevolgen van de normschending voor het slachtoffer. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de vordering volgens civielrechtelijke maatstaven dient plaats te vinden, en dat de gevolgen van de normschending voor het slachtoffer onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft de kosten van partijen gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880101-19
Datum uitspraak: 23 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1985,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 november 2021 en 9 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 juni 2021.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2019 te Eindhoven, althans in Nederland, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002,
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten:
- het brengen en/of houden van zijn (verdachtes) penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn (verdachtes) vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het aanraken en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen en/of houden van zijn (verdachtes) penis in de mond van die [slachtoffer] ,

althans een of meer ontuchtige handelingen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 2 augustus 2019 vindt een prostitutiecontrole plaats naar aanleiding van de seksadvertentie op [internetsite 1] van de, volgens die advertentie, 21-jarige [alias slachtoffer] . Door één van de verbalisanten wordt een afspraak met ‘ [alias slachtoffer] ’ gemaakt in een hotel in Eindhoven. ‘ [alias slachtoffer] ’ legitimeert zich bij de controle met een foto op haar telefoon van een paspoort. Later, na onderzoek in het politiesysteem, blijkt dat de politie met de minderjarige [slachtoffer] , verder te noemen [slachtoffer] , te maken had en dat zij een foto van het paspoort van haar meerderjarige zus heeft getoond bij de controle. Ten tijde van de prostitutiecontrole was [slachtoffer] 16 jaar.
Vervolgens is nader onderzoek verricht, met name aan de telefoon van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek zijn in totaal 27 verdachten naar voren gekomen. [slachtoffer] heeft tegen deze verdachten geen aangifte willen doen, maar is wel meerdere malen gehoord over deze verdachten. Tijdens de verhoren heeft [slachtoffer] verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie werkt en dat zij eerst via [verdachte] in contact kwam met sommige klanten en sinds kort een advertentie heeft op [internetsite 1] . Ook verklaarde zij dat zij verschillende werknamen heeft gebruikt, dat zij altijd tegen haar klanten via [verdachte] zei dat ze 18 of 19 jaar oud was en dat bij haar advertentie op [internetsite 1] de leeftijd van 21 jaar stond vermeld. Uiteindelijk zijn er 21 verdachten vervolgd, onder wie verdachte.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij heeft betaald voor het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [slachtoffer] , bestaande uit het door verdachte penetreren en/of vingeren van [slachtoffer] en/of het zich laten pijpen door [slachtoffer] op 13 juni 2019 in Eindhoven.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Ten eerste is daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [slachtoffer] zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling dan wel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat verdachte dat moet hebben begrepen. Ten tweede is aangevoerd dat geen sprake is van ontucht.
Partiële vrijspraak.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij verdachte heeft gepijpt en dat zij door verdachte is gevingerd. Ook verklaart ze dat zij gewone seks hebben gehad
[de rechtbank begrijpt: vaginale penetratie]. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van deze ontuchtige handelingen met uitzondering van het vingeren. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard: ‘Ik had geen behoefte om haar te vingeren. Ook heb ik er geen herinnering aan dat ik haar gevingerd heb, ook niet terloops.’
De rechtbank is van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor het tweede gedachtestreepje van hetgeen ten laste is gelegd, te weten het vingeren en/of aanraken/betasten van de vagina van [slachtoffer] door verdachte. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Via [verdachte] ben ik in contact gekomen met [slachtoffer] . Zij gaf in haar advertentie aan dat zij op zoek was naar een sugardaddy. Op 13 juni 2019 heb ik een afspraak gehad met [slachtoffer] in het [hotel] in Eindhoven. Deze afspraak werkte naar seks toe en ik heb daadwerkelijk seks met haar gehad. Onder seks versta ik vaginale penetratie. Ook heeft [slachtoffer] mij gepijpt. Ik heb [slachtoffer] een geldbedrag van € 100,- betaald.
Proces-verbaal (ZD/PD) van verhoor verdachte (p. 69 – 92). Voor zover inhoudende:
[p. 73] V: Wat voor seks heb je met haar gehad?
A: neuken en pijpen. (…)
V: Hoeveel heb je haar betaald voor de seksuele diensten?
A: Cash, € 100,- (…)
V: Hoe vaak heeft [U] de prostituee gezien en hoe vaak heeft U seks met haar gehad?
A: Eén keer gezien en dus een keer seks.
Proces-verbaal (ZD/PD) van 3e verhoor [slachtoffer] , geboren op 11 oktober 2002 (p. 62 – 66). Voor zover inhoudende:
[p. 64] Waar vond deze afspraak plaats?
- [hotel] in Eindhoven.
Welke seksuele handelingen hebben er met deze persoon daadwerkelijk plaatsgevonden?
- We hebben seks gehad, (…) en ik heb hem gepijpt. (…)
Hoeveel betaalde deze persoon voor de seks?
- Kan ik niet meer zeggen, tussen 120 en de 170 euro (…)
Hoe vaak heb je met deze persoon een seksafspraak gehad?
- 1 keer.
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen onderzoek identiteit (p. 58). Voor zover inhoudende:
Tijdens de controle had betrokkene opgegeven te zijn: [zus van slachtoffer] . (…) Omdat dit niet leek te kloppen heb ik, verbalisant [verbalisant] verder gezocht naar de familie relaties van [zus van slachtoffer] en zag ik dat zij een zusje had genaamd [slachtoffer] geboren [geboortedatum 2] -2002 te [geboorteplaats 2] . Vervolgens heb ik op de beschikbare foto geklikt en zag ik dat de foto sterk overeenkwam met de persoon die wij tijdens de controle gesproken hadden.
Voorts verklaarde zij dat wij waarschijnlijk op zoek waren naar haar zestienjarige dochter [slachtoffer] . Ter verificatie vroegen wij wat haar dochter [slachtoffer] bij vertrek uit de woning aanhad. Haar moeder verklaarde dat zij gekleed was in een rood jurkje met daar overheen een beige jas. Deze kleding kwam overeen met de kleding die wij bij betrokkene tijdens de prostitutie controle hadden gezien.
Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen klantgesprek met bijlage (p. 35 – 60). Voor zover inhoudende:
[p. 35] In de geanalyseerde gegevens van het extractierapport werd door mij, verbalisant, een WhatsApp gesprek aangetroffen tussen [Whatsapp naam 1] en [Whatsapp naam 2] .
Dit WhatsApp gesprek werd gestart op 10 juni 2019, om 17.49 uur, en beëindigd op 13 juni 2019, om 17.52 uur.
CIOT bevraging 31648884776
Uit onderzoek van het CLOT is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op naam staat van:
[verdachte]
[geboortedatum 1] 9985 te [geboorteplaats 1]
[p. 36]
Tijdstip:
[Whatsapp naam 1]
Tijdstip:
[Whatsapp naam 2]
10-06-2019 17.49
Kamer is gereserveerd
(…)
(…)
10-06-2019 18.00
Dat je betaalt wilt niet
zeggen datje me nu alles
kan maken begrijp je
[p. 57]
13-06-2019
16.34
Maar even voor de duidelijkheid, dus 100 euro voor dat 1 uur op de kamer, en niet nog betalen voor de tijd dat je in de auto zit he
13-06-2019 16.38
Je betaalt niet voor de auto rit
Het oordeel van de rechtbank.
Naar aanleiding van de prostitutiecontrole en het onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] is nader onderzoek naar verdachte verricht. Uit de chats en verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij op 13 juni 2019 een afspraak heeft met verdachte. [slachtoffer] heeft onder andere verklaard dat zij seks heeft gehad
[de rechtbank begrijpt: vaginale penetratie]met verdachte en dat zij hem heeft gepijpt. Verdachte erkent het verrichten van deze seksuele handelingen en dat hij aan [slachtoffer] een geldbedrag heeft betaald. Verdachte ontkent dat hij het geldbedrag voor de seksuele handelingen heeft verricht, maar stelt dat hij heeft betaald voor haar tijd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de afspraak met [slachtoffer] geen seksafspraak betrof, maar dat zij op zoek was naar een sugardaddy. Zij zocht een volwassen man om haar tijd mee door te brengen en leuke dingen te doen, dit alles tegen betaling. Het was wel mogelijk dat er seksuele handelingen werden verricht bij een date, maar dat was niet noodzakelijkerwijs het geval. De intentie was om samen uit eten te gaan en verdachte verklaart dat hij de afspraak als een date en niet als seksdate aanmerkte. Verdachte verkeerde – naar eigen zeggen – in de veronderstelling dat hij betaalde voor de tijd die hij doorbracht met [slachtoffer] en niet voor de seksuele handelingen.
Daar staat tegenover dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat de date wel naar seks toewerkte. Dit wordt in de Whatsapp-gesprekken bevestigd. Verdachte laat op 10 juni 2019 aan [slachtoffer] weten dat hij een kamer heeft gereserveerd. [3] Hij spreekt met haar af dat hij haar in Valkenswaard zal ophalen en vraagt ook of hij haar moet terugbrengen. Op geen enkel moment wordt door verdachte en [slachtoffer] gesproken over een normale date of de activiteiten die zij zullen ondernemen op deze date.
Opvallender is dat verdachte aan [slachtoffer] vraagt: ‘Maar even voor de duidelijkheid, dus € 100,- voor dat 1 uur op de kamer, en niet nog betalen voor de tijd dat je in de auto zit he’. [4] Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachte niet de intentie had om [slachtoffer] te betalen voor haar tijd, maar slechts voor de handelingen die zouden worden verricht op de kamer nu hij niet wilde betalen voor de tijd die zij in de auto bij hem doorbracht. Dat verdachte wel de intentie had een ‘sugarrelatie’ met [slachtoffer] aan te gaan, waarin hij wel zou betalen voor haar tijd, doet daaraan niet af. Daar komt nog bij dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij voor de seksuele diensten € 100,- heeft betaald. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank ook het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen gegeven.
Gelet op het op het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde en is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 13 juni 2019 te Eindhoven, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten:
- het brengen en houden van zijn (verdachtes) penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen en houden van zijn (verdachtes) penis in de mond van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van twee weken waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat aan verdachte een geldboete dient te worden opgelegd. Meer subsidiair verzoekt de verdediging over te gaan tot het opleggen van een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 13 juni 2019 schuldig gemaakt aan betaald seksueel contact met een minderjarig meisje dat op dat moment (ruim) 16 jaar oud was. Dat is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van [slachtoffer] . Dat is een ernstig strafbaar feit.
Minderjarigen moeten immers kunnen opgroeien in een veilige omgeving en zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Blootstelling aan prostitutie op minderjarige leeftijd past daar niet bij. De wetgever heeft hen op seksueel gebied willen beschermen tegen oudere, verder ontwikkelde personen. Daarom is het plegen van seksuele handelingen tegen betaling met personen beneden de 18 jaren strafbaar, ook wanneer dit met wederzijdse instemming gebeurt. Minderjarigen bevinden zich immers in een gevoelige ontwikkelingsfase van hun leven en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Verdachte heeft vooral zijn eigen seksuele lusten vooropgesteld in plaats van zich ervan te vergewissen dat hij niet te maken had met een minderjarige. Hij, en hij alleen, is daarvoor verantwoordelijk en ook voor de gevolgen van het nalaten daarvan. Niet het slachtoffer. De bescherming van de minderjarige is immers het uitgangspunt. Zijn handelen is strafbaar, verdachte is strafbaar en hij verdient daarvoor straf.
Aan het vorenstaande doet echter niet af dat het feit van artikel 248b Sr zich in vele varianten en gedaanten van feitelijke situaties kan voordoen en dat dat van invloed is op de strafmaat. In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat hoe jonger het slachtoffer is, des te strafwaardiger het betaalde seksuele contact is. Dat geldt ook voor de situatie waarin degene die het betaalde seksuele contact had (verder te noemen: de klant) bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige. Ook de klant die op enig moment wel in de gaten had of had moeten hebben dat er iets niet in de haak is en het mogelijk om een minderjarige gaat, handelt strafwaardiger dan degene die oprecht niets door had. Het spreekt voor zich dat de klant die weet dat ten aanzien van deze minderjarige sprake is van een uitbuitingssituatie, zich bevindt aan de uiterste rand van het strafmaatspectrum.
In deze strafzaak is het slachtoffer met verdachte in contact gekomen via [verdachte] , een datingapp voor volwassenen. In haar profiel stond vermeld dat zij meerderjarig was en op zoek was naar een ‘sugardaddy’ Verdachte heeft op deze leeftijd vertrouwd en niet getwijfeld aan haar meerderjarigheid. De inhoud van haar profiel behoefde op zichzelf bij verdachte geen argwaan te wekken over de werkelijke leeftijd van het latere slachtoffer of over een eventuele uitbuitingssituatie.
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is verder geenszins aannemelijk geworden dat verdachte op zoek is geweest naar betaalde seks met een minderjarige. Het heeft er naar het oordeel van de rechtbank alle schijn van dat verdachte, door het slachtoffer te vragen naar haar leeftijd, heeft willen vermijden dat hij te maken zou hebben met een minderjarige.
Behalve haar jeugdige leeftijd, waren er geen bijzondere situationele omstandigheden op grond waarvan hij gealarmeerd had moeten zijn dat hij mogelijk te maken had met een minderjarige. Haar uiterlijk en haar optreden gaven daartoe kennelijk op het eerste gezicht geen aanleiding. Ook het prostitutie-controleteam werd in eerste instantie door het slachtoffer misleid omtrent haar werkelijk leeftijd.
Volgens verdachte kwam zij evenmin in haar handelen over als een minderjarige en was nergens uit af te leiden dat zij dit werk liever niet deed. Het slachtoffer heeft steeds bij de politie verklaard dat zij zichzelf niet als slachtoffer ziet en ook dat zij geen aangifte wilde doen. Zij ‘koos’ naar eigen zeggen voor het hebben van betaalde seks vanwege de inkomsten, maakte autonoom en zelfstandig afspraken met klanten zonder bemoeienis van een ander en werd door niemand gedwongen. Zij maakt in de gesprekken met de politie en ook in de app-gesprekken met klanten naar het oordeel van de rechtbank een stevige en weerbare indruk.
Zoals hiervoor overwogen neemt vorenstaande niet weg dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit door – naar achteraf bleek – betaalde seks met een minderjarige te hebben en draagt hij daarvoor de verantwoordelijkheid. Dat er geen alarmbellen rinkelden staat immers los van de eerdergenoemde vergewisplicht in de niet-vergunde seksindustrie.
Ten aanzien van de strafmodaliteit, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 22b Sr mag in geval van veroordeling voor jeugdprostitutie geen taakstraf worden opgelegd, tenzij daarnaast ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Het openbaar ministerie heeft ter zitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist van één week, onder meer omdat van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een generaal preventieve werking vanuit zou gaan. Een taakstraf zou toekomstige klanten van jeugdprostitutie onvoldoende afschrikken.
De rechtbank heeft oog voor de schrijnende situaties in de (jeugd)prostitutie alsook het belang om het (voort)bestaan van jeugdprostitutie in de kiem te smoren. De dreiging van lange onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor toekomstige potentiële klanten zou mogelijk daarbij behulpzaam zijn. Een te bereiken strafdoel – zoals hier generale afschrikking – dient evenwel altijd in verhouding te staan tot (de ernst van) het verwijt dat een verdachte in een concrete zaak kan worden gemaakt. Het zou in strijd met het beginsel van een proportionele straftoemeting zijn om het te bereiken strafdoel over de rug van de concrete verdachte te dienen. De rechtbank acht het van belang te herhalen dat de beweegreden van verdachte niet was om betaalde seks te hebben met een minderjarige, maar dat hij pas achteraf, toen de politie hem dat vertelde, heeft ontdekt dat het slachtoffer minderjarig was.
Daarnaast mag ook niet uit het oog worden verloren dat van de media-aandacht die deze zaak heeft gekregen op zichzelf genomen al een generaal preventieve werking uitgaat. De media hebben voor en tijdens de zitting veelvuldig en uitgebreid verslag gedaan van deze zaak. Potentiële klanten die op zoek gaan naar jonge (niet minderjarige) prostituees en klanten die zich begeven in het niet-vergunde circuit, zullen zich bij kennisname van dit nieuws ongetwijfeld realiseren dat ook zij in een dergelijke situatie terecht kunnen komen en dan terecht zullen moeten staan op een openbare terechtzitting, met het risico van forse straffen, herkenning en het maatschappelijk stigma dat gepaard gaat met een veroordeling voor een zedendelict als hier aan de orde.
De veroordeelden in dit onderzoek zullen niet alleen te maken hebben met de strafrechtelijke gevolgen van hun strafbaar handelen. Naast relationele gevolgen, lopen velen een gerede kans hun baan te verliezen omdat hen in veel gevallen een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) zal worden geweigerd. Het spreekt voor zich dat het verlies van een baan en inkomen zeer ingrijpend is en een zware wissel op de toekomst trekt. Kortom, de kans is aanzienlijk dat nog los van de uitkomst van deze strafzaak, de consequenties fors zullen zijn. Dat geldt ook voor verdachte in deze zaak, die zich veel zorgen maakt over zijn werk en een VOG.
Verdachte heeft inmiddels terechtgestaan op de openbare terechtzitting. Deze zitting hing ruim anderhalf jaar boven zijn hoofd nu het een zaak uit 2019 betreft. Verdachte heeft verantwoording afgelegd over zijn handelen en daarmee verantwoordelijkheid getoond. Voorts heeft hij spijt betuigd en de rechtbank heeft ter terechtzitting gezien hoeveel de situatie van [slachtoffer] verdachte aangrijpt. Hij is oprecht begaan met het slachtoffer. Betreffende de persoon van verdachte is verder gebleken dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag.
De rechtbank zal, alles afwegende, in lijn met het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de Valkenburgse zedenzaak bij de strafoplegging het accent leggen op een taakstraf en daarnaast – gelet op het taakstrafverbod – een gevangenisstraf opleggen van één dag. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan zowel het verwijt dat verdachte in deze concrete zaak kan worden gemaakt alsmede de consequenties die een veroordeling voor hem zullen hebben. Een substantiële gevangenisstraf daarbovenop zou in het licht van de andere na te streven strafdoelen – vergelding en speciale preventie – een te zware strafmodaliteit zijn.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding
De rechtbank heeft bij de strafmotivering uitgebreid aandacht besteed aan de strafwaardigheid van het handelen van verdachte. Zoals de wetgever voor ogen heeft gehad, dient de minderjarige beschermd te worden en is het verdachte als meerderjarige die verkeerd heeft gehandeld. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] een juridische beoordeling is met een civielrechtelijk karakter. Aan de orde is de vraag of het strafrechtelijk handelen van verdachte kan leiden tot een aanspraak van [slachtoffer] op immateriële schadevergoeding. Daarbij dient de rechtbank de vordering te beoordelen naar de regels van het burgerlijk recht, waarbij onder meer de onderbouwing van een vordering en de betwisting door de verdediging een rol spelen.
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Zij heeft in onderzoek Delhi ten aanzien van elke verdachte gevraagd om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Ter onderbouwing van deze vordering is door haar raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan de delicten bezit of vervaardigen van kinderporno en/of ontucht ex artikel 248b Sr en/of – kort gezegd – mensenhandel veroorzaken door hun handelen, ook als dwang afwezig is, schade bij het minderjarige slachtoffer. Kinderen moeten te allen tijde als kwetsbaar worden beschouwd en tegen zichzelf worden beschermd. Dat geldt ook voor [slachtoffer] , ongeacht haar beweegredenen, haar overtuigingen en haar denkbeelden.
Aan de vordering is ten grondslag gelegd dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is sprake van een zo ernstige normschending dat de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] een toewijzing rechtvaardigen, aldus de raadsvrouwe. [slachtoffer] is na de start van het onderzoek Delhi uit huis geplaatst en gedurende vijf maanden gesloten geplaatst. Daarna is zij op een groep gaan wonen en tot haar meerderjarigheid heeft zij begeleid gewoond. De periode sinds augustus 2019 is voor [slachtoffer] heel moeilijk geweest, haar lichaam was op, zij woog nog maar 44 kilo en kampte met een vaginale schimmelinfectie. Zij ervoer veel stress, niet alleen omdat zij niet thuis kon wonen, maar ook omdat zij zich erg veel zorgen maakte over de lopende strafzaak en de gevolgen die deze niet alleen voor haar, maar ook voor de verdachten zouden hebben. Daarnaast heerst er bij [slachtoffer] ook veel schaamte en maakt zij zich veel zorgen over haar privacy.
Primair zijn de volgende bedragen gevorderd. Indien een verdachte veroordeeld wordt voor het bezitten of vervaardigen van kinderporno (van [slachtoffer] ) is verzocht om een bedrag van € 500,-. Bij een veroordeling voor ontucht ex artikel 248b Sr is een bedrag van € 1.000,- gevraagd. Tot slot is verzocht een bedrag van € 2.000,- toe te kennen bij verdachten die zich schuldig hebben gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Als verdachten voor meerdere van deze feiten worden veroordeeld, worden deze bedragen opgeteld gevorderd.
Subsidiair is verzocht om een bedrag van € 10.000,- hoofdelijk toe te wijzen ten aanzien van alle verdachten die veroordeeld worden in onderzoek Delhi.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verzocht om toekenning van de wettelijke rente vanaf de datum van de schadeveroorzakende feiten, om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en om een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de schadevergoeding zoals primair verzocht toe te wijzen inclusief wettelijke rente. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en een veroordeling in de kosten van de tenuitvoerlegging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de bepleite vrijspraak.
Daarnaast heeft de verdediging zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd en verdachte niet alle civielrechtelijke instrumenten in het strafproces ter beschikking staan om de vordering te betwisten.
Juridisch kaderArtikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465 onder meer als volgt overwogen:
“Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, meebrengen dat bij de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in de persoon, had het op de weg van het Hof gelegen dat oordeel, in het bijzonder ook wat betreft die gevolgen van de normschending voor de benadeelde partijen, te motiveren aan de hand van de door de benadeelde partijen aangedragen gegevens.”
“Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk.”
Uit onder andere dit arrest leidt de rechtbank af dat in elk concreet geval de aard en de ernst van de normschending dient te worden vastgesteld, alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Daarvoor dient duidelijk te zijn dat in het concrete geval de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan met zich brengen dat sprake is van een aantasting in de persoon. Dat betekent dat ook bij naar hun aard ernstige normschendingen in beginsel in ogenschouw moet worden genomen wat daarvan in het concrete geval de gevolgen voor de persoon in kwestie zijn geweest.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals onder meer ook uit de strafoverweging blijkt – het bewezenverklaarde naar zijn aard zonder meer een ernstige normschending oplevert. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat minderjarigen die bij dergelijke seksuele handelingen zijn betrokken nog geruime tijd kunnen lijden onder de fysieke en psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Daarnaast moet de rechtbank voor het oordeel dat sprake is van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ ook – mede in het licht van de betwisting door de verdediging – vast (kunnen) stellen wat de gevolgen voor [slachtoffer] zijn geweest van voornoemde ernstige normschending. In de toelichting op de vordering is ingegaan op de gevolgen voor [slachtoffer] . De rechtbank begrijpt hieruit dat [slachtoffer] met name naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek en de bekendwording van ‘wat zich in de laatste maanden had afgespeeld’ diverse gevolgen heeft ervaren zoals uithuisplaatsing, stress, gewichtsverlies, zorgen over de strafzaak en schaamte. Tot slot maakt zij zich zorgen over haar privacy.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze onderbouwing van de vordering onvoldoende blijkt welke concrete en rechtstreekse gevolgen het ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde feit(encomplex) – al dan niet in samenhang met de ten aanzien van andere verdachten bewezenverklaarde feiten(complexen) – voor [slachtoffer] heeft gehad.
Dergelijke gevolgen blijken evenmin uit de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd. Bij de politie heeft [slachtoffer] onder meer verklaard dat ze het werk misschien weer wil gaan doen als ze 18 jaar is, omdat ze het leuk vindt en het goed betaalt. Zij lijkt zich dan vooral zorgen te maken over het strafrechtelijke onderzoek en de consequenties daarvan voor haarzelf, maar zeker ook voor de verdachten.
De rechtbank overweegt dat het een gegeven van algemene bekendheid is dat minderjarigen niet altijd de draagwijdte van hun gedrag kunnen overzien, maar uit haar verklaringen bij de politie blijken de gevolgen van de ernstige normschending op dat moment niet. Uiteraard is het dus – mede ook gelet op haar jeugdige leeftijd – heel goed denkbaar dat eventuele gevolgen door de ernstige normschending zich in de toekomst bij [slachtoffer] zullen openbaren. Dat daarvan op dit moment sprake is, blijkt echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de toelichting bij de vordering.
Zoals hierboven overwogen, benadrukt de rechtbank dat zij daarmee in het geheel niet tekort wil doen aan de ernst van het gebeuren, maar dat de beoordeling van de gevorderde schadevergoeding volgens civielrechtelijke maatstaven dient plaats te vinden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Dat maakt dat er onvoldoende grond is om tot toewijzing van (een deel van) de vordering tot immateriële schade over te gaan.
Nader onderzoek naar de eventuele niet benoemde maar wel aanwezige concrete en rechtstreekse gevolgen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting op van het strafgeding. Dit brengt mee dat [slachtoffer] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
art. 9, 22c, 22d, 248b van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag

een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis

Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] :
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal (ZD/PD), wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier (zaakdossier/persoonsdossier t.a.v. verdachte [verdachte] van de politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche, team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (OB), onderzoeksnummer OBRCC19005, onderzoek Delhi, afgesloten op 19 maart 2020, aantal pagina’s: 1 tot en met 102. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.
2.Proces-verbaal ter terechtzitting, verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen klantgesprek met bijlage (pagina 39).
4.Proces-verbaal (ZD/PD) van bevindingen klantgesprek met bijlage (pagina’s 54 en 57).