ECLI:NL:RBOBR:2021:6693

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
20/2364 en 21/2740
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering maatwerkvoorschrift voor pentaanemissies en de gevolgen voor milieu en vergunningverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een maatwerkvoorschrift voor pentaanemissies. Eiseres 1, een B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, dat gericht was aan een verkeerde rechtspersoon. Eiseres 2, eveneens een B.V., had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit waarin de emissiegrenswaarden voor haar inrichting niet van toepassing werden verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit ten onrechte aan eiseres 1 was gericht, aangezien deze geen aanvraag had gedaan en geen bezwaar had gemaakt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep van eiseres 1 gegrond.

De rechtbank behandelde ook het beroep van eiseres 2 tegen het herstelbesluit, waarin verweerder had verklaard een identiek besluit te nemen, maar gericht aan de juiste rechtspersoon. Eiseres 2 had verzocht om een maatwerkvoorschrift om de emissiegrenswaarden voor pentaan te verlagen. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om een maatwerkvoorschrift te nemen, maar dat dit alleen kon als de beste beschikbare technieken (BBT) werden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres 2 voorgestelde technieken niet als BBT konden worden beschouwd, omdat deze niet voldeden aan de eisen van de wetgeving.

De rechtbank benadrukte dat de bescherming van het milieu voorop staat en dat de door eiseres 2 beoogde integrale afweging te ver ging, waardoor de bescherming tegen de gevolgen van pentaanemissies in het gedrang zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres 2 ongegrond, omdat de weigering van het maatwerkvoorschrift gerechtvaardigd was op basis van de wetgeving en de milieuoverwegingen. De rechtbank droeg verweerder op het griffierecht aan eiseres 1 te vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres 1.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/2364 en SHE 21/2740

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2021 in de zaken tussen

[eiseres 1] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres 1

[eiseres 2] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres 2
(gemachtigde: mr. drs. H.A. Pasveer),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder

(gemachtigde: mr. F.C.S. Warendorf en J. Priester).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd om op verzoek van eiseres 2 een maatwerkvoorschrift voor de inrichting aan de [adres] te stellen inhoudende dat de emissiegrenswaarden voor gO.2 voor de inrichting niet van toepassing worden verklaard.
Tegen dit besluit is door eiseres 2 op 18 december 2019 bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 juli 2020 (bestreden besluit), gericht aan eiseres 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 2 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres 1 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft de rechtbank aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) verzocht om in deze zaak een onderzoek in te stellen waarin de feiten en omstandigheden en de gevolgen van het bestreden besluit worden toegelicht in het licht van het beroep van eiseres 1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 8 juli 2021 heeft de StAB een verslag ingediend. Partijen hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2021 op zitting behandeld. Namens eiseres 1 en eiseres 2 zijn [naam] , [naam] en de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. G. Rurup en ing. C.P.J. Weemaes van de StAB hebben online deelgenomen aan de zitting.
Ter zitting heeft verweerder verklaard een besluit te nemen dat gelijk is aan het bestreden besluit maar dan gericht aan eiseres 1. Eiseres 2 heeft verklaard hiertegen beroep in te stellen en precies hetzelfde aan te voeren als eiseres 1. De rechtbank heeft dit beroep in behandeling genomen. Het is geregistreerd onder zaaknummer SHE 21/2740.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze zaak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Het bestreden besluit is gericht aan de verkeerde rechtspersoon. De rechtbank zal hieronder aangeven hoe zij hiermee is omgegaan. Daarna behandelt de rechtbank de inhoudelijke zaak. De regelgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
 Eiseres 2 heeft een inrichting aan de [adres] . Zij produceert dakbedekkingen en isolatiepanelen en waterdichtings-oplossingen. Binnen de inrichting aan de [adres] worden met name isolatiepanelen gemaakt. Bij het productieproces komen pentaandampen vrij. Het productieproces van de panelen vindt plaats in bedrijfshallen. De lucht uit deze bedrijfshallen wordt door middel van puntafzuigingen afgevoerd via het dak.
 In december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk aan de rechtsvoorganger van eiseres 2 een revisievergunning verleend. Hierin zijn geen voorschriften over de emissie van pentaan opgenomen omdat het bedrijf via berekeningen aannemelijk had gemaakt dat de in de toen geldende Nederlandse emissierichtlijn Lucht (Ner) gestelde grensmassastroom van 500 gram per uur niet werd overschreden.
 Het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 is van toepassing op het bedrijf. Daarom is verweerder ook bevoegd om te beslissen op aanvragen voor omgevingsvergunningen of verzoeken tot het opleggen van maatwerkvoorschriften.
 Het bedrijf is een type C-inrichting. Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) is van toepassing op het bedrijf. Het bedrijf moet de emissie- grenswaarden in tabel 2.5 bij artikel 2.5 van het Abm in acht nemen. Hierin zijn onder meer emissie-eisen opgenomen voor de emissie van gas- en dampvormige organische stoffen zoals pentaan (stofklasse: gO.2) van 500 gram per uur. Deze eis heeft onder meer betrekking op de pentaanemissie bij eiseres.
 Tussen partijen is niet in geschil dat de pentaanemissie vanuit de inrichting van eiseres 2 (een maximale emissie van 28 kilo per uur met een jaarvracht van 77.000 kg pentaan en een emissieduur van 5.500 uur) hoger is dan de grenswaarde in tabel 2.5 bij artikel 2.5 van het Abm.
 Eiseres 1 is een aparte rechtspersoon die geen enkele bemoeienis, zeggenschap of rechtsverhouding heeft over de inrichting aan de [adres] .
Het bestreden besluit
3.1
Het bestreden besluit is gericht aan de verkeerde rechtspersoon. Eiseres 1 heeft niets aangevraagd en heeft geen bezwaar gemaakt. Het bestreden besluit is ten onrechte gericht aan eiseres 1. De rechtbank beschouwt dit niet als een kennelijke verschrijving. Bovendien zou eiseres 2, die geen beroep heeft ingesteld tegen een niet tot haar gericht besluit, hierdoor kunnen worden benadeeld. Eiseres 1 is wel belanghebbende bij het bestreden besluit, want dat is aan haar gericht. Het beroep van eiseres 1 tegen het bestreden besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
3.2
Normaliter zou de rechtbank verweerder hebben opgedragen alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres 2. De rechtbank zou dan de inhoudelijke zaak niet kunnen behandelen. Deze inhoudelijke behandeling van de zaak zou een aantal maanden zijn vertraagd, terwijl in de tussentijd in het ongewisse blijft of eiseres 2 haar pentaanemissie moet beperken. Omdat van eiseres 2 niet kan worden verlangd dat zij gaat investeren terwijl het misschien niet nodig is en omdat zij ook haar bedrijf niet kan stilleggen, betekent dit dat de pentaanemissie blijft doorgaan in afwijking van artikel 2.5, tabel 2.5 van het Abm. Deze onzekerheid is niet goed voor partijen en ook niet voor het milieu. De rechtbank gaat daarom praktisch met de afwikkeling om. De rechtbank beschouwt de uitdrukkelijke mededeling van verweerder dat hij een identiek besluit neemt als het bestreden besluit als een besluit op het bezwaarschrift van eiseres 2 (verder: het herstelbesluit). In het verlengde daarvan beschouwt de rechtbank de uitdrukkelijke mededeling van eiseres 2 dat zij beroep instelt tegen dit nieuwe besluit (inhoudelijk identiek aan het beroepschrift van eiseres 1) als een nieuw beroepschrift. Eiseres 2 is geen griffierecht verschuldigd in verband met dit beroepschrift.
Standpunten partijen en verslag StAB
4.1
De rechtbank vat de standpunten van partijen en het verslag van de StAB hieronder kort samen.
4.2
Eiseres 2 heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat zij de norm in artikel 2.5, tabel 2.5 van het Abm niet ter discussie stelt in deze procedure. Zij wil slechts dat deze norm wordt uitgeschakeld door middel van een maatwerkvoorschrift.
Volgens eiseres 2 kan alleen door middel van de installatie van een RTO/naverbrander de pentaanemissie worden beperkt tot de grenswaarde in tabel 2.5 bij artikel 2.5 van het Abm. Andere technieken werken niet voor het bedrijf. Eiseres is hier geen voorstander van omdat de RTO/naverbrander zal leiden tot een verhoogde CO2-emissie. Dat komt onder meer doordat het productieproces bij eiseres vaak wisselt. Er moeten steeds andere panelen worden gemaakt. Daardoor wisselt ook de omvang van de pentaanemissie. Dat leidt tot een hoger verbruik van fossiele brandstoffen in de naverbrander (het verbrandingsproces kan niet op gang worden gehouden door een constante aanvoer van pentaan maar er moeten fossiele brandstoffen worden bijgestookt). Eiseres 2 denkt dat met de inzet van de RTO/naverbrander daardoor meer broeikasgassen worden uitgestoten dan bij een niet behandelde pentaanemissie. Het middel is dus erger dan de kwaal.
Volgens eiseres 2 gelden er geen specifieke conclusies over best beschikbare emissies (BBT-conclusies) voor de pentaanemissie. Verweerder moet dan zelf vaststellen wat de beste beschikbare techniek (BBT) is en een integrale afweging maken van alle milieueffecten vanwege de inrichting, gelet op artikel 5.4, tweede en derde lid van het Besluit omgevingsrecht. Volgens eiseres is de RTO/naverbrander niet BBT, ook al worden RTO/naverbranders ook bij andere processen toegepast. Als er meer CO2 wordt uitgestoten, kan volgens eiseres niet worden gezegd dat deze techniek met succes wordt toegepast. In het buitenland wordt het ongereinigd uitstoten van pentaan ook als BBT beschouwd. Eiseres betwist tot slot dat de wetgever bij het vaststellen van de grenswaarde in artikel 2.5 tabel 2.5 van het Abm al rekening heeft gehouden met de inzet van nageschakelde technieken (zoals een RTO/naverbrander).
4.2
Verweerder benadrukt dat hij slechts door middel van een maatwerkvoorschrift de grenswaarde voor pentaan kan verlagen als tenminste BBT wordt toegepast. Het ongelimiteerd uitstoten van pentaan is niet BBT volgens verweerder. Verweerder betwist dat hij bij het vaststellen van BBT de door eiseres 2 beoogde integrale afweging moet maken. Tussen de regels door stelt verweerder dat een nabehandeling door middel van de inzet van een RTO/naverbrander wel een BBT is. Deze techniek wordt door enkele bedrijven in Noord-Brabant met succes toegepast. Verweerder betwist -onder verwijzing naar Europese regelgeving- dat pentaan kort na de emissie uiteenvalt in CO2 en water en dat de facto sprake is van een uitgestelde CO2-emissie. Maar ook al zou dit zo zijn, maakt dat voor verweerder niets uit. Het gaat verweerder om de beperking van de pentaanemissie, een gO.2 stof. Koolstofdioxide, stikstofoxiden en zwaveldioxide zijn geen gO.2 stoffen. De wetgever zou deze emissies alsmede een hoger energieverbruik en extra kosten aanvaardbaar hebben geacht. Ook stelt verweerder dat er diverse systemen zijn om schommelingen in concentraties door fluctuerende emissies op te vangen.
4.3
De StAB merkt op dat het best reference document (BREF) Polymeren op de inrichting van toepassing is maar dat hierin geen BBT-conclusies over pentaanemissie zijn opgenomen. De StAB heeft in haar verslag aangegeven dat een wisseling in het aanbod van pentaan kan leiden tot een hoger brandstofverbruik van een RTO/naverbrander. De StAB is ingegaan op de stelling dat de inzet van een RTO/naverbrander slechter is voor het milieu. De StAB heeft kritiek op de onderbouwing van de berekening van eiseres 2 ten aanzien van de extra CO2-emissies en benadrukt dat ook pentaan als brandstof kan worden ingezet en dat de vrijkomende warmte mogelijk nuttig kan worden toegepast. Gesteld dat er toch extra aardgas nodig is bij de inzet van een RTO/naverbrander dan zou dit kunnen worden uitgedrukt in ‘global warming potential’(GWP)-eenheden. Op basis van de door eiseres 2 verschafte cijfers over extra verbruik, zou de inzet van een RTO/naverbrander leiden tot een toename van 6% GWP. De StAB relativeert dit verschil met de opmerking dat de pentaanemissie zelf ook nadelig is voor het klimaat en het globale broeikaseffect en dat pentaan ook negatieve veiligheids- en gezondheidsapecten heeft. De StAB merkt ook op dat de voorkeur van eiseres voor een ongereinigde pentaanemissie niet aansluit op het controleregime in artikel 2.8 van het Abm.
4.4
Eiseres 2 heeft in reactie op het StAB-advies aangegeven dat de risico’s voor de veiligheid en gezondheid van de pentaanemissie wel meevallen omdat de inrichting ligt op een bedrijventerrein en er veel veiligheidsmaatregelen zijn genomen om de risico’s te beperken.
Hoe beoordeelt de rechtbank deze zaak?
5.1
De rechtbank zal hieronder eerst schetsen hoe zij tot een eindoordeel komt. Deze beoordeling bestaat uit een aantal stappen die volgen uit het wettelijke kader (artikel 2.7 van het Abm en artikel 5.4 van het Bor):
5.2
Verweerder is pas bevoegd om af te wijken (door middel van maatwerk) van de grenswaarden in artikel 2.5, tabel 2.5 van het Abm als de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie daartoe aanleiding geven. In dat geval kan verweerder door middel van een maatwerkvoorschrift de grenswaarde veranderen of zelfs uitschakelen (artikel 2.7 eerste lid van het Abm).
5.3
Binnen de inrichting moeten dan echter wel tenminste de BBT voor de inrichting worden toegepast (artikel 2.7, derde lid van het Abm).
De BBT staan normaliter in BBT-conclusies. Als er geen BBT-conclusies zijn of als hierin niet alle mogelijke milieueffecten worden behandeld, dan stelt verweerder zelf vast wat BBT is (artikel 5.4 tweede lid Bor).
Als verweerder zelf BBT gaat vaststellen dat moet hij rekening houden met een aantal omstandigheden. Eén van die omstandigheden is het bestaan van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd.
6.1
De rechtbank stelt op basis van het StAB-advies vast dat het productieproces bij eiseres 2 een aantal keer per dag stil komt te liggen. Hierdoor verandert ook de hoeveelheid pentaanemissie. Ofschoon de StAB in tegenstelling tot eiseres 2 van mening is dat sprake van een continu proces bevestigt de StAB dat deze wisselingen leiden tot een hoger brandstofverbruik van de RTO/naverbrander. Volgens de rechtbank kunnen deze technische kenmerken van het bedrijf aanleiding geven tot het stellen van een maatwerkvoorschrift en is verweerder daartoe ook bevoegd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ten aanzien van de technische kenmerken onder meer rekening wordt gehouden met een afwijkend emissiepatroon (zie artikel 2.7, vierde lid van het Abm).
6.2
Eiseres 2 betwist niet dat een RTO/naverbrander een techniek is die algemeen wordt toegepast. Verweerder heeft onvoldoende weersproken dat er geen andere technieken zijn die bij eiseres 2 kunnen worden toegepast om de pentaanemissie te beperken en de rechtbank gaat verder niet in op deze andere technieken.
6.3
Kun je stellen dat BBT wordt toegepast als er geen enkele bewerking of reiniging of nabehandeling plaatsvindt van de pentaan die vrijkomt bij het productieproces van eiseres en wordt afgezogen via het dak van de bedrijfshallen? Anders dan verweerder en de StAB is de rechtbank van oordeel dat het niet zo is dat er bij eiseres helemaal niets gebeurt om pentaanemissie naar de buitenlucht te voorkomen. Het productieproces vindt plaats in een hal en de daarbij vrijkomende pentaan wordt afgezogen via het dak. Dat, op zichzelf bezien, is in ieder geval meer dan niets: het productieproces had ook buiten kunnen plaatsvinden waardoor de pentaan direct in de buitenlucht terecht komt. De rechtbank ziet verder niet in waarom het controleregime in artikel 2.8, tabel 2.8 van het Abm niet toepasbaar is. Hiervoor moet een storingsfactor worden vastgesteld. Als er geen nabehandeling plaatsvindt, dan is de storingsfactor gelijk aan nul en dan is het controleregime ook 0 op basis van artikel 2.8, tabel 2.8 van het Abm. In dat geval moet de controlevorm op basis van emissierelevante parameters (ERP) categorie B plaatsvinden. In artikel 2.8, vijfde lid van het Abm is bepaald dat de drijver van de inrichting dan moet aantonen welke ERP’s dienen om de emissies van een specifieke component te controleren en binnen welke grenzen van de waarden van de ERP’s wordt voldaan aan de emissie-eisen.
6.4
De vervolgvraag is of de afzuiging van pentaan via het dak om vervolgens ongereinigd te worden uitgestoten de beste beschikbare techniek is. In het midden kan blijven of de BREF Polymeren van toepassing is op het bedrijf. Ook de StAB geeft aan dat in deze BREF geen BBT conclusies staan met betrekking tot pentaanemissies. Gelet op artikel 5.4, tweede lid van het Bor zal verweerder zelf de BBT moeten vaststellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de nabehandeling door middel van een RTO/naverbrander als een beste beschikbare techniek heeft kunnen beschouwen die eiseres 2 in haar bedrijf kan toepassen. Door deze nabehandeling kan de pentaanemissie worden beperkt tot de grenswaarde in artikel 2.5, tabel 2.5 van het Abm. Dit wordt door eiseres 2 niet betwist. Eiseres 2 stelt dat in haar geval de inzet van een RTO/naverbrander geen beste beschikbare techniek is omdat het netto effect van deze inzet niets oplevert voor het milieu maar alleen maar leidt tot een toename van CO2-emissies. De rechtbank is echter van oordeel dat eiseres 2 hierbij te kort door de bocht gaat. Verweerder mag in zijn afweging op basis van artikel 5.4, derde lid van het Bor betrekken dat sprake is van een techniek die in vergelijkbare processen met succes wordt beproefd. De inzet van een RTO/naverbrander bij vergelijkbare bedrijven leidt tot een beperking van de pentaanemissie en heeft daarmee dus ook succes. Dit succes bestaat ook als er door de inzet van de RTO/naverbrander bij eiseres 2 onverhoopt meer CO2 vrijkomt. Verweerder heeft bij het bepalen van deze BBT de focus kunnen leggen op de beperking van de pentaanemissie omdat dit een gO.2 stof is. De grenswaarde is gesteld voor de pentaanemissie evenals de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. De door eiseres 2 beoogde integrale afweging slaat volgens de rechtbank te ver door en doet daarmee afbreuk aan de bescherming van het milieu tegen de gevolgen van de pentaanemissie die artikel 2.5, tabel 2.5 van het Abm in samenhang met artikel 2.7, derde lid van het Abm beoogt te bieden. De rechtbank vindt bevestiging voor dit oordeel in het verslag van de StAB waarin wordt uitgelegd dat pentaan een ander soort broeikasgas is dan CO2 met andere gevolgen voor het broeikaseffect en dat het ingewikkeld is om de voordelen van het beperken van de pentaanemissie te vergelijken met de nadelen ervan.
Bovendien hebben verweerder en de StAB veel vraagtekens bij de bepaling door eiseres 2 van de omvang van de extra CO2-emissie en is het aan eiseres 2 (als aanvrager) om deze vraagtekens weg te nemen. Daarin is eiseres 2 volgens de rechtbank niet geslaagd.
De rechtbank neemt tot slot in aanmerking dat de overige negatieve effecten van een ongereinigde pentaanemissie voor het milieu niet uit het oog mogen worden verloren. Dat in het buitenland geen eisen worden gesteld aan de emissie van pentaan, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres 2 stelt de grenswaarde in artikel 2.5, tabel 2.5 van het Abm immers niet ter discussie.
Conclusie
7. Het beroep van eiseres 1 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres 2 een maatwerkvoorschrift voor de inrichting aan de [adres] te stellen inhoudende dat de emissiegrenswaarden voor gO.2 voor de inrichting niet van toepassing worden verklaard heeft mogen afwijzen omdat geen BBT wordt toegepast. Het beroep van eiseres 2 tegen het herstelbesluit is ongegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres 1 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres 1 het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten bestaan uit door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en begroot de rechtbank op € 1.496,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep van eiseres 1 (zaak SHE 20/2364) gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep van eiseres 2 tegen het herstelbesluit ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres 1 te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J.D. Streefkerk en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenregeling)

Bijlage 12a Lijst van stoffen, stofklassen en stofcategorieën

De stofklasse en/of grensmassastroom en emissiegrenswaarde van individuele stoffen kunnen afwijken van die voor een stofgroep.
Indien een stof individueel is ingedeeld geldt de grensmassastroom en emissiegrenswaarde van de individuele stof in plaats van die van de groep.
CAS Nummer 109-66-0 Naam:
pentaanStofcategorie gO Stofklasse:
gO.2.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 1.1

2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt ten aanzien van emissies naar de lucht, verstaan onder:
- bron: emissie naar de lucht van een bewerkingseenheid al dan niet voorzien van emissiebeperkende voorzieningen en ongeacht de vraag of die emissie gecombineerd met andere emissies wordt geloosd op één of meer puntbronnen;
- stofklasse: onderverdeling binnen een stofcategorie op basis van vergelijkbare (toxicologische) eigenschappen;
- gO: stofcategorie van gasvormige organische stoffen, met uitzondering van methaan

Artikel 2.5

1. Indien de som van de onder normale procesomstandigheden gedurende één uur optredende massastromen van stoffen in de stofcategorieën ZZS, sA en gO naar de lucht binnen eenzelfde stofklasse vanuit alle puntbronnen in de inrichting de in tabel 2.5 opgenomen grensmassastroom van die stofklasse overschrijdt, is de emissieconcentratie van die stofklasse per puntbron niet hoger dan de in tabel 2.5 opgenomen emissiegrenswaarde behorende bij die stofklasse.
2. (..).
3. Indien voor een bron geen filtrerende afscheider kan worden toegepast, emitteert deze bron in afwijking van het tweede lid, onderdeel a, afzonderlijk ten hoogste 20 mg/Nm3.
4. Onverminderd het eerste lid is voor de stofcategorieën ZZS, sA en gO in tabel 2.5 een emissiegrenswaarde voor alle bronnen afzonderlijk van toepassing indien:
a. de gedurende één uur optredende massastromen van stoffen uit een stofklasse genoemd in tabel 2.5 samen met de gedurende hetzelfde uur optredende massastromen van stoffen uit de eerstvolgende hogere stofklasse genoemd in die tabel, vanuit alle puntbronnen in de inrichting de in die tabel genoemde grensmassastroom van de laatstbedoelde stofklasse overschrijdt. De emissieconcentratie van deze stofklassen per puntbron is in dit geval niet hoger dan de in tabel 2.5 opgenomen emissiegrenswaarde behorende bij de hogere stofklasse;
b. de gedurende één uur optredende massastromen van afzonderlijke stofklassen binnen één stofcategorie samen vanuit alle puntbronnen in de inrichting de in tabel 2.5 genoemde grensmassastroom van de hoogste stofklasse genoemd in die tabel van die stofcategorie overschrijdt. De emissieconcentratie van deze stofcategorie per puntbron is in dit geval niet hoger dan de in tabel 2.5 opgenomen emissiegrenswaarde behorende bij de hoogste stofklasse.
5. t/m 7. (..).

Tabel 2.5

Stofcategorie Stofklasse Grensmassastroom Emissiegrenswaarde
(…) gO.2 500 g/uur 50 mg/Nm3

Artikel 2.7

1. Indien de geografische ligging, de plaatselijke milieuomstandigheden of de technische kenmerken van de betrokken installatie daartoe aanleiding geven, kan het bevoegd gezag de emissiegrenswaarden voor de stofcategorieën S, sO, sA, gA en gO, bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, met uitzondering van de emissiegrenswaarden voor stoffen waarvoor in de hoofdstukken 3, 4 en 5 eisen aan emissies naar de lucht zijn gesteld, bij maatwerk-voorschrift niet van toepassing verklaren en andere emissiegrenswaarden vaststellen, dan wel andere eisen stellen om luchtverontreiniging te voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is zoveel mogelijk te beperken.
2. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift voor de stofcategorieën S, sO, sA, gA en gO, bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, eisen stellen aan emissies van diffuse bronnen.
3. Bij maatwerkvoorschriften op grond van het eerste en tweede lid worden in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken toegepast.
4. Ten aanzien van de technische kenmerken wordt onder meer rekening gehouden met een afwijkend emissiepatroon, kosteneffectiviteit en integrale afweging van de mogelijkheden voor emissiebeperking.
5. t/m 11. (..).

Besluit omgevingsrecht

Artikel 5.4 Bepalen van de beste beschikbare technieken
1. Het bevoegd gezag houdt bij de bepaling van de voor een inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening met BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken.
2. Indien op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting, waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten als bedoeld in het eerste lid van toepassing zijn, of indien de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, stelt het bevoegd gezag de beste beschikbare technieken vast.
3. Bij het vaststellen van de beste beschikbare technieken houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:
a. de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;
b. de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;
c. de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;
d. vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;
e. de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;
f. de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;
g. de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;
h. de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;
i. het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;
j. de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;
k. de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken.
4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop aan dit artikel uitvoering wordt gegeven.