ECLI:NL:RBOBR:2021:6493

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
01-265645-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mensenhandel en witwassen door verdachte in vereniging met anderen

Op 15 december 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel en witwassen. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van meerdere slachtoffers in de prostitutie, waarbij hij gebruik maakte van misbruik van een kwetsbare positie en feitelijke omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 augustus 2019 tot en met 17 december 2019, samen met anderen, verschillende slachtoffers heeft uitgebuit door hen te dwingen hun verdiensten af te staan en hen in een afhankelijke positie te houden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van de opbrengsten uit deze misdrijven. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er verbeurdverklaringen en schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, die deels zijn toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.265645.19
Datum uitspraak: 15 december 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboortedatum] 1994,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Grave in Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 september 2020, 27 november 2020, 11 februari 2021, 21 april 2021, 28 april 2021,
8 juli 2021, 23 september 2021, 4 november 2021, 8 november 2021 en 1 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 augustus 2020. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 4 november 2021 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2019 tot en met 17 december 2019 te Vught en/of 's-Hertogenbosch en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland,
tezamen met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 1] (werknaam [slachtoffer 1] ),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mederdader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en/of
- (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit (onder andere):
- het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) als werkplek voor die [slachtoffer 1] en/of
- het begeleiden van die [slachtoffer 1] bij/naar escortwerkzaamheden en/of
- het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 augustus 2018 tot en met 3 juni 2020 te ’s-Hertogenbosch en/of [plaats 1] en/of Eindhoven en/of Geldrop en/of Arnhem en/of elders in Nederland en/of te Mol en/of elders in België en/of in Duitsland,
tezamen met een ander of anderen, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 1] ), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was, en/of
- (een) voorwerp(en), te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 1] ) en/of een (of meer), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader wist(en) dat voormeld(e) voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Eindhoven en/of Geldrop en/of Arnhem en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een (of meer) ander(en), waaronder:
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 4] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in een positie waar zij/hij afhankelijk van verdachte en/of zijn mededader(s) was/waren voor het hebben van onderdak en/of
- het dreigen dat die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] op straat zou(den) komen te staan, wanneer die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] geen / niet genoeg klanten zou(den) hebben en/of
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in een positie waar zij/hij niet over hun/haar/zijn inkomsten kon(den) beschikken en/of
- het dwingen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] om (een groot deel - minimaal 50% - van) de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te dragen en/of
- het tegen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] zeggen dat zij tegen de politie hun/haar/zijn mond moest(en) houden en/of moest(en) zeggen dat het allemaal vrijwillig was en/of
- het onder controle houden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , onder andere door via de laptop de Whatsapp-contacten en/of -gesprekken van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] in de gaten te houden, waardoor het voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken;
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het regelen van (een) advertentie(s) op [bedrijf] voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , onder andere door de geboortedatum op de/het paspoort(en) en/of ID-bewij(s)(zen) aan te passen, om voor te doen alsof zij/hij 21 jaar was/waren en/of
- het regelen/maken van (een) advertentie(s) op [bedrijf] voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het begeleiden/brengen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] bij/naar escortwerkzaamheden en/of
- het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) en/of chalet(s) als werkplek voor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het ter beschikking stellen / betalen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
4.
hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2019 tot en met 3 juni 2020 te [plaats 1] en/of Mierlo en/of Duiven en/of Eindhoven en/of Geldrop en/of Arnhem en/of 's-Hertogenbosch en/of Best en/of Oss en/of Schijndel en/of Geleen en/of Veghel en/of Breda en/of Helmond en/of Oosterhout en/of Reusel en/of Sint Oedenrode en/of Berkel-Enschot en/of Horst en/of Diessen en/of Venray en/of elders in Nederland en/of te Mol en/of elders in België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 5] ,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
- heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 5] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 5] (sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het brengen en/of houden van die [slachtoffer 5] in een positie waar die [slachtoffer 5] afhankelijk van verdachte en/of haar mededader(s) was voor het hebben van onderdak,
en/of waarbij voornoemde (onder sub 4) "enige handeling" heeft bestaan uit:
- het boeken en/of ter beschikking stellen van hotelkamer(s) en/of chalet(s) als werkplek voor die [slachtoffer 5] ;
- het begeleiden/brengen van die [slachtoffer 5] bij/naar escortwerkzaamheden en/of
- het bijhouden en/of in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 5] en/of
- het versturen van (een) betaalverzoek(en) aan de klant(en) van die [slachtoffer 5] en/of
- het vervoeren van (een) klant(en) van die [slachtoffer 5] naar de locatie van de seksafspra(a)k(en) met die [slachtoffer 5] .
Ten gevolge van kennelijke schrijffouten in de tenlastelegging begaan, staan (al dan niet meermalen) in feit 1 de naam “
[slachtoffer 1]” en in feit 3 de namen “
[slachtoffer 2]” en
[slachtoffer 3]vermeld in plaats van respectievelijk “
[slachtoffer 1]”, “
[slachtoffer 2]” en
[slachtoffer 3]. De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest telkens het laatste in plaats van het eerste. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 8 november 2021 ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 nietigheid van de dagvaarding bepleit, omdat gelet op het omvangrijke feitencomplex de tenlastelegging niet voldoet aan de vereiste duidelijkheid. De tenlastelegging benoemt namelijk niet welke handelingen de verdachte zou hebben verricht die maken dat al dan niet sprake is van witwassen van het uit misdrijf verkregen voorwerp, terwijl het procesdossier daar ook niet eenduidig over is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding op dit punt geldig is. Volgens vaste jurisprudentie komt aan de in de tenlastelegging gebruikte termen voldoende feitelijke betekenis toe. Uit de tekst van de tenlastelegging in combinatie met de inhoud van het dossier volgt duidelijk dat het gaat om het witwassen van uit illegale prostitutiewerkzaamheden verkregen opbrengsten.
Naar het oordeel van de rechtbank is op de door de raadsman aangevoerde gronden geen sprake van nietigheid van de dagvaarding. Hiertoe overweegt zij als volgt. Een dagvaarding behelst op grond van het bepaalde in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een opgave van het feit dat wordt ten laste gelegd onder vermelding van tijd en plaats en van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De opgave dient voldoende feitelijk en voldoende duidelijk te zijn. Of aan die laatste eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De verdachte wordt verweten dat hij (kort gezegd) in de periode van 17 augustus 2018 tot en met 3 juni 2020 de opbrengsten uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 1] heeft witgewassen door van diverse geldbedragen onder meer de werkelijke aard en/of herkomst en de rechthebbende op die geldbedragen te verbergen en/of te verhullen en door die bedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten en/of daarvan gebruik te maken. Zoals door de Hoge Raad eerder is bepaald, komt onder meer aan de termen “verbergen”, “verhullen” en “omzetten” voldoende feitelijke betekenis toe. De rechtbank acht het ten laste gelegde, bezien in samenhang met de inhoud van het op dit feit betrekking hebbende zaaksdossier, dan ook voldoende gespecificeerd en geconcretiseerd. Gelet hierop is voldoende duidelijk welke gedragingen de steller van de tenlastelegging aan het ten laste gelegde feit (gewoonte)witwassen (in vereniging) ten grondslag heeft willen leggen. Omdat het onder feit 2 ten laste gelegde voldoet aan de daaraan in artikel 261 Sv en in artikel 6, derde lid, onder a, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gestelde eisen, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De dagvaarding voldoet ook overigens aan alle wettelijke eisen.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Naar aanleiding van een prostitutiecontrole in Hotel [naam] op 20 en 21 augustus 2018, waarbij [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , werden aangetroffen, werd een grootschalig politieonderzoek genaamd Hobart opgestart.
Op 6 november 2019 werd verdachte op heterdaad aangehouden ter zake van de seksuele uitbuiting (mensenhandel) van een kwetsbare vrouw genaamd [slachtoffer 1] en witwassen. Hierop werd het strafrechtelijk onderzoek met de naam Moncton gestart. Gedurende deze onderzoeken zijn ten aanzien van de verdachte verschillende verdenkingen van mensenhandel gerezen.
De verdachte wordt (kort gezegd) verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in vereniging (in de vorm van uitbuiting in de prostitutie) van [slachtoffer 1] (feit 1), [slachtoffer 5] (feit 4) en [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] (feit 3). Daarnaast zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan (gewoonte)witwassen in vereniging (feit 2).
Alle slachtoffers en medeverdachten zullen hierna bij hun achternaam genoemd worden, met uitzondering van de verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] .
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1, feit 3 en feit 4 vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 2 heeft hij geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
Het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader.

Onder bepaalde voorwaarden is prostitutie in Nederland legaal. Dit is anders als (daarnaast) sprake is van mensenhandel. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Het te beschermen belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat die leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Het oogmerk van uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van voornoemd artikel door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. In relatie tot de seksindustrie spreken de wetgever en de Hoge Raad van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen. Er hoeft geen sprake te zijn van zodanige dwang of druk dat voor de betrokkene geen andere keuze meer mogelijk was.
De rechtbank dient in de onderhavige zaak te beoordelen of de verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) zich ten opzichte van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, sub-onderdelen 1, 4, 6 en 9 van lid 1. Blijkens de wet is ten aanzien van sub 1 en 6 (het oogmerk van) uitbuiting een vereiste en ten aanzien van sub 4 en 9 is dit volgens vaste rechtspraak een impliciet bestanddeel.

Ten aanzien van feit 1 en feit 4.

[slachtoffer 1] (feit 1).

Uit de verklaring van [slachtoffer 1] (studioverhoor) volgt onder meer dat zij vanaf juni/juli 2019 voor verdachte in de prostitutie heeft gewerkt. Zij werd door verdachte naar werkplekken gebracht en hij betaalde de seksadvertenties en het “ophogen” daarvan. Af en toe beantwoordde hij via WhatsApp klanten voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] deed trio’s met [slachtoffer 5] , die zij via verdachte had leren kennen. De ene keer had ze twee klanten, dan geen en soms wel acht op een dag. Ze werkte vijf dagen in de week en haar verdiensten waren gemiddeld € 700,- tot € 800,- per dag. Volgens [slachtoffer 1] wist verdachte alles van haar; dat ze begeleid woonde bij [wooninstelling 1] , dat ze geen contact met haar moeder had en dat haar vader was overleden. Ook heeft ze verklaard dat [medeverdachte 2] , bijnaam “ [medeverdachte 2] ” (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) haar af en toe wegbracht voor haar prostitutiewerkzaamheden.
Dwangmiddelen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.

Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Bij misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht gaat het om een geobjectiveerd bestanddeel waardoor bescherming wordt geboden aan hen die in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn. De rechtbank neemt als uitgangspunt, zoals reeds overwogen, dat aan dit bestanddeel is voldaan indien de prostituee verkeert of komt te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een “mondige prostituee” in Nederland pleegt te verkeren.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid waaruit dit misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] zwakbegaafd en beïnvloedbaar is. [slachtoffer 1] verbleef ten tijde van het ten laste gelegde bij [wooninstelling 1] . Dit is een stichting die mensen met een verstandelijke beperking, autisme of hersenletsel helpt. Zij is naar eigen zeggen via Facebook met verdachte in contact gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 1] bij een instelling woonde, omdat hij haar daar telkens ophaalde en terugbracht. Op enig moment moest [slachtoffer 1] kennelijk bij [wooninstelling 1] weg. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij vervolgens voor haar huisvesting en tewerkstelling afhankelijk was van verdachte. Hij bepaalde haar verblijf- en werkadressen en haar werktijden. Verdachte regelde onder meer een studio voor haar. Hij regelde de klanten en onderhield de contacten met hen. Verdachte bepaalde wat [slachtoffer 1] moest doen en wat ze tegen de seksklanten moest zeggen. Zo kocht hij bijvoorbeeld seksspeeltjes voor een specifieke klant en vertelde [slachtoffer 1] wat zij daarmee moest doen. [slachtoffer 1] had zelf geen rijbewijs en ze was van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] afhankelijk voor haar vervoer naar de klanten. Ook deze medeverdachten, die [slachtoffer 1] (mede) op verzoek van verdachte vervoerden, wisten dat [slachtoffer 1] geen onderdak had en dat zij [slachtoffer 1] vervoerden naar seksafspraken die [slachtoffer 1] tegen betaling met derden had. Ook ging een groot deel van haar verdiensten naar verdachte. Als zij een klant had gehad, gaf zij haar geld eerst af aan verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] , waarna verdachte bepaalde welk deel voor wie was.
Een tweede omstandigheid is dat [slachtoffer 1] een klein sociaal netwerk had, zodat zij geen mogelijkheden zag om zich aan het overwicht van verdachte te onttrekken.
Door aldus te handelen heeft verdachte in vereniging met anderen [slachtoffer 1] in haar vrijheid beperkt. Hieruit volgt dat [slachtoffer 1] in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland; dat zij niet zelfstandig kon bepalen of en wanneer en voor wie zij werkte en niet de beschikking kreeg over (al) haar inkomsten.

Misbruik van een kwetsbare positie.
Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. De keuzemogelijkheden voor het slachtoffer ontbreken of zijn verminderd.
Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [slachtoffer 1] is, zoals gezegd, zwakbegaafd en zij vertrouwde de verdachte. De omstandigheden dat zij bekend was met drugsgebruik en na haar verblijf bij [wooninstelling 1] niet over een eigen woonruimte beschikte en een klein sociaal netwerk had, dragen eveneens bij aan het oordeel dat [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van verdachte en de medeverdachten. Uit de bewijsmiddelen volgt genoegzaam dat de verdachte en de medeverdachten wisten dat [slachtoffer 1] een kwetsbare vrouw was.
Er is dan ook sprake geweest van misbruik van een kwetsbare positie en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en dit misbruik is instrumenteel ingezet om [slachtoffer 1] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.
Oogmerk van uitbuiting.
Zoals hiervoor is overwogen, is mensenhandel gericht op uitbuiting. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert echter niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke en/of de persoonlijke vrijheid.
[slachtoffer 1] moest een groot deel van haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden afstaan aan verdachte. Hij zei dat hij het geld voor haar zou bewaren, maar hij hield het grotendeels zelf. Hij bepaalde tevens dat [slachtoffer 1] haar verdiensten moest afgeven aan de medeverdachten die haar naar de werkplekken hadden vervoerd en bepaalde dat deze “chauffeurs” uit haar verdiensten werden betaald. Hij zag de werkzaamheden van [slachtoffer 1] als zijn “brood” en daarover wilde hij geen controle verliezen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest, dat daarmee inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Als gevolg van haar werkzaamheden in de prostitutie waren verdachte en de medeverdachten in staat om gedurende een lange periode geld te verdienen. Hun werkwijze levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 1] , die verkeerde in een afhankelijke en kwetsbare positie, werd in haar keuzevrijheid met betrekking tot haar werktijden, de hoeveelheid klanten, de aard van de prostitutiewerkzaamheden en haar inkomsten beperkt door verdachte en de medeverdachten.
Het oogmerk van de reeds genoemde medeverdachten was ook gericht op de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Zij waren vrienden van verdachte. Allen vervoerden [slachtoffer 1] in opdracht van verdachte naar de seksklanten, inden vervolgens de contante opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden en/of stuurden betaalverzoeken aan de klanten en ontvingen de gelden op hun bankrekeningen, en gaven deze bedragen vervolgens af aan verdachte.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, te weten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] heeft uitgebuit. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de genoemde medeverdachten.
Opzettelijk voordeel trekken.
Verdachte heeft met anderen voordeel genoten uit de inkomsten die door [slachtoffer 1] met haar prostitutiewerkzaamheden werden verdiend.
Verschillende handelingen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat hij enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4). Ten slotte kan worden bewezen dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en dat hij haar heeft bewogen hem uit de opbrengsten van haar seksuele handelingen te bevoordelen (sub 6 en sub 9).
Pleegperiode.
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een kortere periode van mensenhandel dan is ten laste gelegd. De inhoud van het dossier sluit immers niet uit dat de prostitutie-werkzaamheden van [slachtoffer 1] reeds op 6 november 2019 zijn geëindigd, zoals [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op het WhatsAppbericht dat verdachte op 17 december 2019 aan medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verstuurd, waarin hij schrijft dat hij [slachtoffer 1] (de werknaam van [slachtoffer 1] ) permanent heeft weggestuurd, acht de rechtbank, anders dan de raadsman, genoegzaam bewezen dat eerst op dát moment de betrokkenheid van de verdachte bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] zijn geëindigd. De rechtbank gaat daarom uit van een pleegperiode van 28 augustus 2019 tot en met 17 december 2019.
Medeplegen.
Bij de beantwoording van de vraag of de samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken, moeten de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de vorm van “in vereniging” – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Toegepast op de onderhavige zaak komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] heeft aangestuurd in die zin dat hij, veelal in samenspraak met hen, bepaalde op welke momenten zij [slachtoffer 1] naar haar prostitutiewerkzaamheden moesten vervoeren. De medeverdachte hadden soms overleg met verdachte over de wijze waarop [slachtoffer 1] moest werken. Mede op zijn aanwijzingen inden zij de contante opbrengsten van [slachtoffer 1] en zij hielden deze inkomsten bij zich. Zij stelden voorts hun bankrekeningen ter beschikking en ontvingen daarop met regelmaat betalingen van seksklanten van [slachtoffer 1] via al dan niet door hen of verdachte verstuurde betaalverzoeken (“Tikkies”). De medeverdachten werden op hun beurt voor hun werkzaamheden door verdachte betaald uit de prostitutieopbrengsten.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 1] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 1] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Allen hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Dat het aannemelijk is dat het voordeel dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] kleiner was dan het door verdachte getrokken voordeel, doet aan het voorgaande niet af.
Verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende – en naar het oordeel van de rechtbank essentiële – rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 1] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, en met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte, [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.

[slachtoffer 5] (feit 4).

Uit de verklaringen van [slachtoffer 5] volgt onder meer het volgende. Zij is sinds haar 16e werkzaam in de prostitutie. Ze heeft verdachte via Facebook leren kennen en hij kwam haar in België ophalen toen ze dronken was. Ze lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en is daardoor erg druk. Haar klantencontacten gaan via verdachte. Ook regelt hij haar chauffeurs. Ze heeft met verdachte geen afspraken gemaakt over de verdeling van haar inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden, maar hij krijgt wel € 100,- of € 200,- per dag. Het nadeel is wel dat de werktelefoons altijd bij verdachte liggen. Verdachte en zijn vriendin [medeverdachte 8] zijn haar goede vrienden, maar ze kent [medeverdachte 8] eigenlijk niet zo goed. [slachtoffer 5] zou zich geen betere vriend dan verdachte kunnen voorstellen. Verdachte staat altijd voor haar klaar, ze zijn heel close. Ze houdt van hem; hij is zoals haar kindje, zoveel houdt ze van hem. Ze vindt hem de perfecte persoon. Als ze ergens naartoe moet, dan regelt hij een auto. Als ze medicijnen nodig heeft of naar de [medeverdachte 3] moet, dan regelt hij dat. De vraag waar haar geld is dat ze met de prostitutie heeft verdiend, wil ze niet beantwoorden. Het bedrag van € 3.900,- dat bij [medeverdachte 8] op enig moment is aangetroffen, was haar geld. Ze had dat aan verdachte gegeven, omdat ze wist dat ze met de politie mee moest. “ [medeverdachte 1] ” (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) is een Nederlandse vriend van haar.
Dwangmiddelen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.

Een andere feitelijkheid.
Feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder “geweld” vallen. Wel moeten deze handelingen van een zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer daaraan geen weerstand kan bieden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 5] door verdachte in een positie werd gebracht waarin zij afhankelijk van hem en zijn medeverdachten was voor het hebben van onderdak. Als zij zich niet prostitueerde, dan was zij in essentie dakloos. [slachtoffer 5] werd door verdachte en medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] in deze positie gehouden.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de handelingen van verdachte, [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] van een zodanige aard, dat zij in de gegeven omstandigheden bij [slachtoffer 5] tot een zodanige psychische druk hebben geleid dat zij daaraan geen weerstand kon bieden.

Misleiding.
Bij misleiding gaat het erom dat de verdachte het slachtoffer een doelbewust foute voorstelling van zaken geeft. De rechtbank is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. Verdachte liet [slachtoffer 5] , in strijd met de waarheid, geloven dat zij een liefdesrelatie had met hem.
Dat verdachte andere plannen had met [slachtoffer 5] en hij haar dus een foute voorstelling van zaken heeft gegeven, volgt uit de bewijsmiddelen, waaronder WhatsAppberichten. Hieruit volgt dat [slachtoffer 5] verliefd was op verdachte en ervan uit ging dat zij samen met verdachte en haar dochtertje een toekomst zou hebben. Verdachte liet haar weten geld te sparen voor een huisje waar zij samen als gezin zouden gaan wonen. [slachtoffer 5] zag verdachte als god. Verdachte stuurde [slachtoffer 5] berichten met teksten als “love you”. Dat ze op een later moment ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte altijd gezegd heeft dat hij geen liefdesrelatie met haar wilde, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het heeft er alle schijn van dat de inhoud van die verklaring met verdachte is afgestemd. Uit de bewijsmiddelen, bijvoorbeeld een appgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 8] van 5 mei 2020, volgt dat verdachte geenszins van plan was met [slachtoffer 5] een liefdesrelatie aan te gaan. De rechtbank leidt hieruit aldus af dat [medeverdachte 8] ook op de hoogte was van het feit dat verdachte [slachtoffer 5] heeft misleid.

Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid waaruit dit misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat [slachtoffer 5] in Nederland geen sociaal netwerk had. [slachtoffer 5] kwam uit België en verbleef in een voor haar vreemd land. Ze was verstoken van familie. In feite had ze buiten verdachte, zijn vriendin [medeverdachte 8] en (later) zijn broer [medeverdachte 1] hier in Nederland niemand. Ze was dakloos en verkeerde in slechte financiële omstandigheden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 5] voor haar huisvesting en tewerkstelling afhankelijk was van verdachte en later – toen verdachte vast zat – van de medeverdachten. Zij regelden alles voor haar. Ze had geen rijbewijs en was ook voor haar vervoer afhankelijk van verdachte en de medeverdachten. Haar geld en de werktelefoon werden afgepakt en daarmee werd zij in een afhankelijke positie gehouden.
Een tweede omstandigheid was dat [slachtoffer 5] zodanig verliefd was op verdachte (zij zag hem als god), dat zij ook daardoor kennelijk bereid was naar zijn uitdrukkelijke wens te (blijven) werken in de prostitutie, het door haar verdiende geld aan hem en zijn medeverdachten, die zij ook vertrouwde, af te staan en door hen te laten beheren.
Door aldus te handelen heeft verdachte in vereniging met anderen [slachtoffer 5] in haar vrijheid beperkt. Hieruit volgt dat [slachtoffer 5] in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland; dat zij niet zelfstandig kon bepalen of en wanneer en voor wie zij werkte en niet de beschikking kreeg over haar inkomsten.

Misbruik van een kwetsbare positie.
Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [slachtoffer 5] was verliefd op verdachte. Ze wilde met hem en haar dochtertje samen een toekomst opbouwen. Verdachte wist dat [slachtoffer 5] zich niet over haar dochtertje kon ontfermen, omdat zij was toegewezen aan en verbleef bij haar ex-partner. De omstandigheden dat ze lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, verslaafd was aan onder andere cocaïne, een verleden met seksueel misbruik kende en – zonder verdachte – niet over een eigen woonruimte beschikte, maar in de tijd dat verdachte voortvluchtig was en/of preventief gedetineerd was bij [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] in [plaats 1] heeft ingewoond, dragen bij aan het oordeel dat [slachtoffer 5] zich in een kwetsbare positie bevond ten aanzien van verdachte en de andere medeverdachten. Uit het dossier volgt genoegzaam dat verdachte wist dat [slachtoffer 5] een kwetsbare vrouw was. De rechtbank haalt in dit kader een WhatsAppgesprek tussen verdachte en [slachtoffer 5] aan waaruit volgt dat [slachtoffer 5] dingen ziet die er niet zijn. Ze is angstig en stuurt spraakberichten waarin ze huilt en vraagt om iemand langs te sturen. [slachtoffer 5] is kennelijk erg bang. Later stuurt [slachtoffer 5] een berichtje dat ze iemand met een wapen heeft gezien, dat een sluipschutter haar dood wil schieten en dat ze bang is.
Met name uit de appgesprekken die [medeverdachte 8] voert met verdachte na diens aanhouding op 4 mei 2020 volgt dat ook [medeverdachte 8] volkomen op de hoogte was van de kwetsbare positie van [slachtoffer 5] en dat [slachtoffer 5] niet over haar eigen geld kon beschikken. Ditzelfde geldt voor de andere medeverdachten. Allen waren van de kwetsbare positie van [slachtoffer 5] op de hoogte. Ze wisten allemaal dat [slachtoffer 5] uit België kwam, dat ze niemand had en dat ze in Nederland afhankelijk was van verdachte voor het hebben van onderdak. Ook waren ze van haar drugsverslaving op de hoogte. Door [medeverdachte 3] werd [slachtoffer 5] bovendien omschreven als ‘niet de slimste’ en [medeverdachte 2] noemde haar ‘dom’.
Er is dan ook sprake geweest van een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik van een kwetsbare positie en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en deze dwangmiddelen zijn instrumenteel ingezet om [slachtoffer 5] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.
Oogmerk van uitbuiting.
Evenals [slachtoffer 1] moest [slachtoffer 5] een groot deel van haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden afstaan aan verdachte. Hij zei dat hij het geld voor haar zou bewaren, maar hij hield het grotendeels zelf. Hij bepaalde tevens dat [slachtoffer 5] haar contante verdiensten moest afgeven aan de medeverdachten die haar op dat moment naar de werkplekken hadden vervoerd en bepaalde dat deze “chauffeurs” uit haar verdiensten werden betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij er geld aan wilde verdienen. Hij ziet de werkzaamheden van [slachtoffer 5] als zijn “brood” en daarover wilde hij geen controle verliezen (‘ik maak me eigen brood kapot als ik controle niet houd’). Zelfs op het moment dat de verdachte preventief gedetineerd was in de penitentiaire inrichting, stuurde verdachte [slachtoffer 5] nog aan.
Het oogmerk van de medeverdachten was ook gericht op de uitbuiting van [slachtoffer 5] . De meesten waren vrienden van verdachte. De chauffeurs vervoerden [slachtoffer 5] in opdracht van verdachte naar de seksklanten, inden vervolgens de contante opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 5] en/of stuurden betaalverzoeken aan de klanten en ontvingen de gelden op hun bankrekeningen en gaven deze bedragen vervolgens af aan verdachte. [slachtoffer 5] werd in feite ook door de medeverdachten volledig buiten de betalingen gehouden.
Ten aanzien van [medeverdachte 8] kan het oogmerk van uitbuiting worden afgeleid uit de omstandigheden – de rechtbank verwijst ook naar hetgeen hieronder bij ‘medeplegen’ is overwogen – dat zij al vanaf 2 februari 2020 berichten uitwisselt met [medeverdachte 1] over betalingen. Ook blijkt zij, met name vanaf 4 mei 2020 nadat verdachte is aangehouden in Duitsland, een essentiële rol te vervullen in de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de andere feitelijkheid, de misleiding, het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest dat daarmee inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 5] . Als gevolg van haar werkzaamheden in de prostitutie waren verdachte en de medeverdachten in staat om gedurende een lange periode geld te verdienen. De werkwijze van hen levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 5] , die verkeerde in een afhankelijke en kwetsbare positie, werd in haar keuzevrijheid met betrekking tot haar werktijden, de hoeveelheid klanten, de aard van de prostitutiewerkzaamheden en haar inkomsten beperkt door verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in vereniging met anderen [slachtoffer 5] heeft uitgebuit.
Opzettelijk voordeel trekken.
Verdachte heeft met anderen voordeel genoten uit de inkomsten die door [slachtoffer 5] met haar prostitutiewerkzaamheden werden verdiend.
Verschillende handelingen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte, in vereniging met anderen, door een andere feitelijkheid en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 5] heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat hij enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist dat [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4). Ten slotte kan worden bewezen dat hij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] en dat hij haar heeft bewogen hem uit de opbrengsten van haar seksuele handelingen te bevoordelen (sub 6 en sub 9).
Medeplegen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank onder meer het volgende af.
[medeverdachte 8] heeft in de periode waarin verdachte voortvluchtig en preventief gedetineerd was, samen met [medeverdachte 1] , [slachtoffer 5] in huis genomen, en zij speelde vanaf dat moment een grotere rol bij de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 5] . Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 8] een doorgeefluik van verdachte was, zoals zij haar handelen zelf treffend heeft omschreven. Ze vroeg regelmatig aan verdachte hoe het met “zoon” was, met wie ze [slachtoffer 5] bedoelde, zoals volgt uit de bewijsmiddelen. In een door [medeverdachte 8] geschreven notitie, die op haar in beslag genomen telefoon is aangetroffen, volgt dat “ [medeverdachte 4] ” (volgens het dossier werd hiermee [medeverdachte 4] bedoeld, maar naar het oordeel van de rechtbank wordt waarschijnlijk verwezen naar [medeverdachte 1] , nu het de rechtbank ambtshalve bekend is dat “ [medeverdachte 4] ” ook “broer” kan betekenen) en “ [medeverdachte 3] ” ( [medeverdachte 3] ) in afwezigheid van verdachte moesten doorgaan met het houden van [slachtoffer 5] in de prostitutie. Ook was zij in maart 2020 aanwezig in een huisje/chalet op een vakantiepark in Diessen alwaar [slachtoffer 5] – in het naastgelegen huisje – haar prostitutieklanten ontving. Op dat moment had ze een contant bedrag van € 3.900,- in haar ondergoed verstopt. Dit bedrag betrof de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 5] en dit had ze van verdachte gekregen, omdat hij toen kennelijk moest wegvluchten voor de politie. Op 2 februari 2020 heeft [medeverdachte 8] een bericht aan [medeverdachte 1] verstuurd waarin zij zegt dat verdachte die week aan [medeverdachte 4] ( [medeverdachte 4] ) betaalt en dat [medeverdachte 4] het dan aan [medeverdachte 1] geeft, omdat verdachte op dat moment in België is.
[medeverdachte 1] heeft in de periode dat verdachte voortvluchtig en preventief gedetineerd was, op verzoek van verdachte, [slachtoffer 5] onder meer vervoerd naar seksklanten, betaalverzoeken aan klanten gestuurd, seksadvertenties “omhoog” geplaatst en hij hield het geld dat [slachtoffer 5] met haar werkzaamheden had verdiend bij zich, omdat [slachtoffer 5] niet goed kon tellen en het geld bij hem veiliger was, aldus [medeverdachte 1] . Tevens heeft hij bij medeverdachte [medeverdachte 5] opbrengsten van [slachtoffer 5] uit prostitutiewerkzaamheden opgehaald voor zijn broer. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft hij, samen met [medeverdachte 8] , [slachtoffer 5] in huis genomen.
Verdachte stuurde medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aan in die zin dat hij, veelal in samenspraak met hen, bepaalde op welke momenten zij [slachtoffer 5] naar haar prostitutiewerkzaamheden moesten vervoeren. De medeverdachten hadden soms overleg met verdachte over de wijze waarop [slachtoffer 5] moest werken. Ook maakte [medeverdachte 2] afspraken met seksklanten. Mede op aanwijzingen van verdachte inden zij de contante opbrengsten van [slachtoffer 5] en hielden zij deze inkomsten bij zich. Zij stelden voorts hun bankrekeningen ter beschikking en ontvingen daarop met regelmaat betalingen van seksklanten van [slachtoffer 5] via al dan niet door hen of verdachte verstuurde betaalverzoeken (“Tikkies”). De medeverdachten werden op hun beurt voor hun werkzaamheden door verdachte betaald uit de prostitutieopbrengsten. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 5] zelfs een speciale bankrekening heeft geopend om daarop Tikkies van klanten van [slachtoffer 5] te ontvangen. Uit een telefoongesprek volgt dat [medeverdachte 5] nog geld was verschuldigd aan verdachte en dat hij dat geld naar [medeverdachte 1] bracht, die het op zijn beurt aan verdachte gaf. Ook [medeverdachte 6] had een duidelijk oogmerk op de uitbuiting van [slachtoffer 5] . Ook uit zijn verklaring volgt dat [slachtoffer 5] slechts een gering deel van haar opbrengsten kreeg. Bovendien volgt uit een appgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 6] in de periode van 9 april 2020 tot en met 4 mei 2020 dat [medeverdachte 6] kennelijk plannen heeft om ook een andere vrouw in de prostitutie te brengen. [medeverdachte 6] zegt in dat gesprek dat het meisje naar de klote is, omdat ze geen school heeft, drugs gebruikt en zich door iedereen laat neuken. Hij zegt: ‘Moet eerst die good guy weer worden. Vertrouwen winnen.’ Verdachte zegt vervolgens dat [medeverdachte 6] haar moet brengen en dat hij zo haar vertrouwen heeft gewonnen. Verdachte zegt dat hij [slachtoffer 5] ook had opgeknapt. En zegt daarop: ‘Je moet nietvegeten van 0 naar een ton’.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 5] in de prostitutie te laten werken en haar aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte, [medeverdachte 8] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 5] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Allen hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 5] . Dat het aannemelijk is dat het voordeel dat de genoemde medeverdachten hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 5] kleiner was dan het door verdachte getrokken voordeel, doet aan het voorgaande niet af.
Ze vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende – en naar het oordeel van de rechtbank essentiële – rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 5] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, en met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte, [medeverdachte 8] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 5] hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.
Ten aanzien van feit 3.

[slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] .

Uit de bewijsmiddelen volgt onder meer dat het aanvankelijk de bedoeling was dat verdachte alleen [slachtoffer 4] zou gaan begeleiden bij haar prostitutiewerkzaamheden. [slachtoffer 4] werd met tussenkomst van [medeverdachte 8] in contact gebracht met verdachte. Omdat het echter [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] evenmin lukte om als succesvolle prostituees werkzaam te zijn, werd verdachte ook bij hen betrokken. Verdachte faciliteerde vervolgens de prostitutiewerkzaamheden van de drie vrouwen. Hij maakte onder meer de afspraken met seksklanten en boekte hotelkamers als werkplekken. Hij bepaalde hoeveel klanten er afgewerkt moesten worden en welke seksuele handelingen verricht moesten worden tegen welke vergoedingen. Verdachte schakelde medeverdachte [medeverdachte 7] in als beveiliger die veelal tijdens de prostitutiewerkzaamheden in de buurt van de vrouwen aanwezig was. De WhatsApp op de telefoons van de vrouwen was gelinkt aan verdachtes laptop, waardoor verdachte ook vanaf zijn laptop berichten kon versturen of inzien, zodat hij onder meer alle inkomsten van de vrouwen kon bijhouden. Met betrekking tot de verdeling van de opbrengsten werd eerst 50%-50% afgesproken en later een 60%-40% verdeling, waarbij verdachte 60% kreeg. De overige 40% moesten de drie vrouwen samen verdelen. Ook zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte 8] , vervulde een rol. Zij appte regelmatig met de vrouwen en vroeg naar foto’s en naar verdiende bedragen. Ook instrueerde zij [slachtoffer 4] hoe om te gaan met [slachtoffer 3] nadat die had aangegeven te willen stoppen.
Dwangmiddelen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de volgende dwangmiddelen: een andere feitelijkheid, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.

Een andere feitelijkheid.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] door verdachte in een positie werden gebracht en gehouden waarin zij afhankelijk van hem en zijn medeverdachten waren voor het hebben van onderdak. Als zij zich niet prostitueerden, dan waren zij in essentie dakloos. Gedreigd werd dat zij op straat zouden komen te staan als zij niet genoeg prostitutieklanten zouden hebben. Ook kon hij dan niet langer de opslagbox betalen waarin hun persoonlijke bezittingen door hem waren opgeslagen, waardoor die spullen weggegooid zouden worden. Zij moesten een groot deel, minimaal 50%, van hun inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan verdachte en/of zijn medeverdachten afstaan. Uiteindelijk konden zij niet over hun eigen inkomsten beschikken. Tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] werd door verdachte gezegd dat zij tegen de politie hun mond moesten houden en als de politie ernaar vroeg ze moesten zeggen dat zij het allemaal vrijwillig deden. Voorts hield verdachte via zijn computer de WhatsAppcontacten en -gesprekken van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] in de gaten en werden zij daardoor bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank waren deze handelingen van verdachte van een zodanige aard dat zij in de gegeven omstandigheden bij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] tot een zodanige psychische druk hebben geleid dat zij daaraan geen weerstand konden bieden.

Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
In de onderhavige zaak is van deze situatie sprake geweest. Een eerste omstandigheid waaruit dit misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht blijkt, is dat
[slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] geen onderdak hadden. Ze wilden in de prostitutie werken, maar het lukte hen niet om een en ander (succesvol) zelf te regelen. Ten gevolge daarvan verkeerden zij in slechte financiële omstandigheden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij voor hun huisvesting en tewerkstelling afhankelijk waren van verdachte. Verdachte sloeg hun eigendommen op in een door hem gehuurde opslagbox; zij hadden daarom niet meer de beschikking over hun eigen, persoonlijke spullen. [slachtoffer 3] werd op enig moment door verdachte gevraagd om nog één extra klant af te werken, omdat hij anders de huur van deze opslagbox niet kon betalen. Ze hadden voorts geen rijbewijs en waren voor hun vervoer afhankelijk van verdachte en de anderen. Hun geld werd grotendeels afgepakt en daarmee werden zij in een afhankelijke positie gehouden.
Door aldus te handelen heeft verdachte [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] in hun vrijheid beperkt. Hieruit volgt dat zij allen in een situatie verkeerden die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland; dat zij niet zelfstandig konden bepalen of en wanneer en voor wie zij werkten en niet de beschikking kregen over hun inkomsten.

Misbruik van een kwetsbare positie.
Ook hiervan is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest. [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben allen een belaste voorgeschiedenis. [slachtoffer 2] heeft PTSS en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Ze heeft een verleden met prostitutie en loverboys, woonde een tijd in een gesloten jeugdinrichting en was verslaafd aan speed, cocaïne, xtc en crack. Ze is in haar verleden seksueel misbruikt door haar vader. [slachtoffer 3] is sinds haar zesde uit huis geplaatst en is bij jeugdzorg gesloten geplaatst geweest. Ze woonde aanvankelijk vanaf haar achttiende zelfstandig, maar dat ging niet goed waardoor ze bij [wooninstelling 2] , een organisatie die op gebied van geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang ondersteuning biedt, is geplaatst. [slachtoffer 4] is een transgender jongen die bezig is met zijn (haar) transitie naar vrouw. Zij is vanaf haar twaalfde uit huis geplaatst en had geen contact met haar ouders. Ze heeft op verschillende internaten/woongroepen gezeten en is gesloten geplaatst na een poging tot zelfdoding. Allen verbleven, kort voordat zij in contact kwamen met verdachte, bij de [wooninstelling 2] in [plaats 2] in een begeleid wonen setting. Ze zijn op 17 augustus 2019 daar weggelopen om te gaan werken in de prostitutie. Ze waren dakloos en hadden geen geld.
Deze omstandigheden dragen bij aan het oordeel dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zich in een kwetsbare positie bevonden ten opzichte van verdachte en de medeverdachten. Uit het dossier volgt dat de verdachte en onder meer medeverdachte [medeverdachte 8] van meet af aan wisten dat de drie vrouwen erg kwetsbaar waren.
Er is dan ook sprake van geweest van een andere feitelijkheid, misbruik van een kwetsbare positie en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en deze andere feitelijkheid en dit misbruik zijn instrumenteel ingezet om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] te bewegen zich beschikbaar te stellen en/of te houden voor seksuele handelingen met anderen tegen betaling.
Oogmerk van uitbuiting.
Evenals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] moesten [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] een groot deel van hun verdiensten uit hun prostitutiewerkzaamheden afstaan aan verdachte. Hij zei dat hij het geld voor hen zou bewaren, maar hij hield het grotendeels zelf. Verdachte heeft verklaard dat hij er geld aan wilde verdienen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de andere feitelijkheden, het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest, dat daarmee inbreuk is gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Als gevolg van hun werkzaamheden in de prostitutie waren verdachte en onder meer [medeverdachte 8] in staat om gedurende een lange periode geld te verdienen. Hun werkwijze levert naar het oordeel van de rechtbank een situatie van uitbuiting op. [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , die verkeerden in afhankelijke en kwetsbare posities, werden in hun keuzevrijheid met betrekking tot hun werktijden, de hoeveelheid klanten, de aard van de prostitutiewerkzaamheden en hun inkomsten beperkt door verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte hen heeft uitgebuit.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat ook het oogmerk van [medeverdachte 8] was gericht op de uitbuiting van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Zo appt [medeverdachte 8] met ene “ [persoon] ”. Met haar bespreekt ze dat [slachtoffer 3] wil stoppen en hoe ze haar gaan proberen tegen te houden. Ook zegt ze dat als [slachtoffer 3] vertrekt, [slachtoffer 4] (= [slachtoffer 4] ) nieuwe “kechs” moet regelen. Ze zegt ook tegen [persoon] dat ze deze week nog langs kan komen, want “the kechs are working “. Ook appt [medeverdachte 8] met [slachtoffer 4] over dat ze best wel hard mag zijn tegen [slachtoffer 3] als [medeverdachte 8] en verdachte er niet zijn en dat ze [slachtoffer 3] uit bed moet trekken als ze te veel slaapt.
Opzettelijk voordeel trekken.
Verdachte heeft met anderen voordeel genoten uit de inkomsten die door [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] met hun prostitutiewerkzaamheden werden verdiend.
Verschillende handelingen.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen door een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat zij enige handeling hebben ondernomen waarvan zij wisten dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4). In dit kader overweegt de rechtbank ten aanzien van [medeverdachte 8] nog dat zij daartoe (foto’s voor) seksadvertenties geregeld en/of gemaakt heeft, hotelkamers en chalets als werkplekken geboekt heeft, opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden in ontvangst heeft genomen, de vrouwen naar escortwerkzaamheden heeft gebracht, [slachtoffer 2] heeft begeleid bij het kopen van lingerie en voor [slachtoffer 3] medicatie heeft geregeld voor haar borderline persoonlijkheidsstoornis. Ten slotte kan worden bewezen dat zij opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en dat zij hen hebben bewogen hun uit de opbrengsten van hun seksuele handelingen te bevoordelen (sub 6 en sub 9).
Medeplegen.
De hiervoor beschreven handelingen waren er allemaal op gericht om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] in de prostitutie te laten werken en hen aan het werk te houden. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte en de medeverdachten een gezamenlijk plan hadden om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] in de prostitutie te laten werken en zichzelf uit de opbrengsten daarvan te bevoordelen. Allen hebben ook voordeel getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] .
Ze vervulden aldus ieder een eigen, elkaar over en weer aanvullende rol bij het tot stand brengen en/of in stand houden van de uitbuitingssituatie van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Op basis van de hiervoor geformuleerde uitgangspunten, mede met inachtneming van al hetgeen de rechtbank hiervoor in dit kader heeft overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte en de medeverdachten in een zodanige mate aan de uitbuitingssituatie hebben bijgedragen, dat van een bewuste en nauwe samenwerking – in de zin van medeplegen – sprake is.

Ten aanzien van feit 2.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen worden bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een deel van de uit prostitutiewerkzaamheden verrichtte verdiensten.
Zoals hiervoor is vastgesteld en uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte zich in vereniging schuldig gemaakt aan mensenhandel, onder meer door de slachtoffers te bewegen hem en anderen te bevoordelen uit de opbrengst van hun seksuele handelingen en voordeel te trekken uit hun uitbuiting.
Gelet op het feit dat het gaat om gelden uit eigen misdrijf (mensenhandel) moet er sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben van de verdiensten van de slachtoffers daarvan. De rechtbank overweegt dat het dossier in feite enkel betrekking heeft op het witwassen van de inkomsten van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] uit hun prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval enkel ten aanzien van de digitale geldbedragen die via betaalverzoeken aan klanten van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] zijn ontvangen, sprake is van gedragingen die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen geld gericht karakter hebben. De rechtbank zal de verdachte van het overige deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Uit de bewijsmiddelen volgt (kort gezegd) dat betalingen afkomstig van betaalverzoeken (“Tikkies”) aan klanten die betrekking hadden op seksafspraken met [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] terechtkwamen op de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachten. Bovendien volgt uit het dossier dat er bij de betaalverzoeken omschrijvingen stonden die de daadwerkelijke herkomst van het geld verhullen, zoals bijvoorbeeld “kastje”, “Marktplaats”, “Benzine”, “Fiets””, “Aaa” of “Weekend”. De betaalverzoeken werden veelal door verdachte verstuurd aan de medeverdachten. De medeverdachten hebben op hun beurt hun bankrekeningen ter beschikking gesteld om daar het geld afkomstig van de betaalverzoeken aan de seksklanten (mensenhandel) te laten storten, waardoor de rechthebbende op dat geld, in dit geval verdachte, telkens werd verhuld.
De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte het geld onder andere heeft gebruikt om in Nederland, België en Duitsland in zijn eigen levensonderhoud en dat van anderen te voorzien. Nergens kan uit worden afgeleid dat hij in de ten laste gelegde periode zelf een andere (legale) bestendige bron van inkomsten had – behoudens een lening van € 8.000,- van zijn oom in Turkije – en daarvan in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien of andere goederen kon kopen. Verdachte heeft in vereniging de geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren het legale betalingscircuit ingebracht en daarmee veilig gesteld. Door over een langere periode samen met anderen de criminele herkomst ervan te verbergen en te verhullen wie de rechthebbende op dat geld was, heeft hij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen in vereniging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
1.
in de periode van 28 augustus 2019 tot en met 17 december 2019 te Vught en’s-Hertogenbosch en Uden en elders in Nederland, tezamen met anderen, [slachtoffer 1] (werknaam [slachtoffer 1] ), telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1) en
- enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4) en
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 1] met of voor een derde tegen betaling (sub 9) en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 6),
waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit (onder andere):
- het boeken en ter beschikking stellen van hotelkamers als werkplek voor die [slachtoffer 1] en
- het begeleiden van die [slachtoffer 1] bij/naar escortwerkzaamheden en
- het bijhouden en in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1] ;
2.
in de periode van 17 augustus 2018 tot en met 3 juni 2020 in Nederland en in België en in Duitsland, tezamen met anderen, van voorwerpen, te weten diverse geldbedragen (opbrengsten uit seksuele uitbuiting van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] ), de herkomst heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op voormelde voorwerpen was, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat voormelde voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
in de periode van 17 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2018 te Eindhoven en Geldrop en Arnhem en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door een andere feitelijkheid en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft vervoerd, overgebracht en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (sub 1) en
- enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4) en
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] met of voor een derde tegen betaling (sub 9) en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (sub 6)
waarbij die andere feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het brengen en houden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in een positie waar zij afhankelijk van verdachte en zijn mededaders waren voor het hebben van onderdak en
- het dreigen dat die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op straat zouden komen te staan wanneer die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geen/niet genoeg klanten zouden hebben en
- het brengen en houden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in een positie waar zij niet over hun inkomsten konden beschikken en
- het dwingen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] om een groot deel (minimaal 50%) van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, en/of zijn mededaders af te dragen en
- het tegen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zeggen dat zij tegen de politie hun mond moesten houden en moesten zeggen dat het allemaal vrijwillig was en
- het onder controle houden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , onder andere door via de laptop de Whatsappcontacten en -gesprekken van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in de gaten te houden, waardoor het voor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] werd bemoeilijkt zich aan die controle te onttrekken;
en waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het regelen van advertenties op [bedrijf] voor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , onder andere door de geboortedatum op de paspoorten en/of ID-bewijzen aan te passen, om voor te doen alsof zij 21 jaar waren en
- het regelen/maken van advertenties op [bedrijf] voor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het begeleiden/brengen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] bij/naar escortwerkzaamheden en
- het boeken en ter beschikking stellen van hotelkamers en/of chalets als werkplek voor die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het bijhouden en in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het ter beschikking stellen/betalen van werkkleding (lingerie) voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het ter beschikking stellen van condooms voor de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
4.
in de periode van 21 augustus 2019 tot en met 3 juni 2020 in Nederland en in Mol en elders in België, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 5] telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door een andere feitelijkheid en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1) en
- enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4) en
- heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [slachtoffer 5] met of voor een derde tegen betaling (sub 9) en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 5] (sub 6)
waarbij die andere feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het brengen en houden van die [slachtoffer 5] in een positie waar die [slachtoffer 5] afhankelijk van verdachte en zijn mededaders was voor het hebben van onderdak,
en waarbij voornoemde (onder sub 4) “enige handeling” heeft bestaan uit:
- het boeken en ter beschikking stellen van hotelkamers en chalets als werkplek voor die [slachtoffer 5] ;
- het begeleiden/brengen van die [slachtoffer 5] bij/naar escortwerkzaamheden en
- het bijhouden en in ontvangst nemen van de opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 5] en
- het versturen van betaalverzoeken aan de klanten van die [slachtoffer 5] en
- het vervoeren van (een) klant(en) van die [slachtoffer 5] naar de locatie van de seksafspra(a)k(en) met die [slachtoffer 5] .

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod met slachtoffers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] , met toepassing van (telkens) 14 dagen hechtenis bij overtreding van dat verbod met een maximum van 6 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden. De te bewijzen periodes zijn korter dan ten laste gelegd. Er is geen sprake geweest van geweld of dreiging met geweld dan wel dwang. Van belang is dat de verdachte niemand in de prostitutie heeft gebracht en dat de vrouwen keuzevrijheid hadden. Immers, toen ze verdachte leerden kennen waren ze al werkzaam in de prostitutie en ook nadat ze bij de verdachte weg waren zijn sommigen nog door gegaan als prostituee. Daar komt nog bij dat de vrouwen hebben gedeeld in de inkomsten. Zowel [slachtoffer 5] als [slachtoffer 1] staan niet achter de vervolging van de verdachte. Verder dient rekening gehouden te worden met het tijdsverloop; met name feit 1 en feit 3 zijn oudere feiten. Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat er bij de verdachte geen sprake is van relevante recidive. De verdachte wordt door zijn familie gesteund en na ommekomst van zijn detentie kan hij aan het werk. De verdachte heeft veel negatieve media-aandacht gehad. Nog geen rechter heeft zich over de strafzaak uitgesproken, maar de verdachte wordt in de media al wel een pooier genoemd. Deze media-aandacht en zijn lange preventieve detentie hebben voor de verdachte gevolgen gehad op zakelijk gebied.
Met verwijzing naar de LOVS-oriëntatiepunten voor mensenhandel heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige strafzaak veeleer onder categorie I valt, wat met name te maken heeft met de omstandigheid dat er door de verdachte geen geweld is gebruikt, dat hij niet heeft gedreigd en dat hij niet heeft gechanteerd. De raadsman heeft de rechtbank aldus verzocht bij de eventuele strafoplegging aansluiting te zoeken bij categorie I.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel in verschillende periodes in de jaren 2018 tot en met 2020 waarbij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] in de prostitutie zijn gebracht of gehouden. Hij heeft op kwalijke wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van deze vrouwen. De verdachte was ervan op de hoogte dat alle slachtoffers gedragsproblemen hadden en dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] drugsverslaafd waren. Hij wist dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] samen uit een (begeleid wonen) instelling waren weggelopen en dat [slachtoffer 1] bij [wooninstelling 1] verbleef. Hij wist dat [slachtoffer 4] een transgender is die bezig was met een transitie van man naar vrouw en hij was ook bekend met haar psychische problematiek. Bovendien wist hij dat [slachtoffer 5] uit België kwam, was verstoken van enige familie en in haar verleden seksueel was misbruikt.
De slachtoffers verkeerden in een afhankelijke positie ten opzichte van de verdachte. Als zij geen prostitutiewerkzaamheden verrichtten, hadden zij in essentie geen onderdak. Zij verbleven feitelijk enkel in hotels en in chalets op vakantieparken, omdat zij met name daar hun prostitutiewerkzaamheden verrichtten. De verdachte zorgde onder meer voor werktelefoons, boekte samen met medeverdachten de hotels en de chalets, regelde de seksadvertenties en liet de vrouwen met regelmaat door medeverdachten naar prostitutieafspraken in Nederland, België en Duitsland brengen. Hij stuurde de medeverdachten aan, gaf hen opdrachten en bepaalde wanneer zij de vrouwen moesten vervoeren. Soms vervoerde de verdachte de vrouwen zelf naar klanten, maar hij bleef veelal op de achtergrond tijdens de daadwerkelijke seksafspraken tussen de vrouwen en klanten.
De verdachte heeft de slachtoffers nagenoeg dagelijks laten werken. De verdachte heeft hun werkzaamheden en verdiensten gecontroleerd en heeft hiervan geprofiteerd, daarbij onder meer misbruik makend van het overwicht dat hij op hen had en hun kwetsbaarheid. Hij liet aan de slachtoffers merken dat als zij niet genoeg klanten zouden hebben, zij op straat zouden komen te staan. De slachtoffers konden niet over het door hen verdiende geld uit hun prostitutiewerkzaamheden beschikken. Alles werd door de verdachte bijgehouden. Uiteindelijk verdwenen de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden grotendeels in de zak van de verdachte. Typerend is de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van
4 november 2021, dat hij 60% van de verdiensten kreeg en [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] tezamen 40%, terwijl het fysieke werk dat zij deden in geen verhouding stond tot de werkzaamheden die de verdachte daadwerkelijk verrichtte. Verdachte vond dit een schappelijke verdeling en vond hetgeen was gebeurd allemaal niet zo schokkend, zei hij. Uit het dossier volgt dat de vrouwen hun verdiensten direct moesten afgeven aan de verdachte of de medeverdachten die het op hun beurt weer aan de verdachte gaven. De verdachte was overduidelijk uit op maar één ding: zijn eigen financiële gewin. En dit financiële gewin kon voor hem niet hoog genoeg zijn. De verdachte heeft het belang van de slachtoffers bij het behoud van hun waardigheid en zelfbeschikkingsrecht daaraan volledig ondergeschikt gemaakt. Zo moesten de vrouwen bijvoorbeeld ook werken als zij ongesteld waren. Uit een politieverhoor van [slachtoffer 2] en een appgesprek tussen de verdachte en [slachtoffer 5] volgt dat zij zoveel klanten moesten afwerken, dat zij op enig moment pijn aan hun vagina’s hadden. De verdachte bekommerde zich hierover kennelijk niet. Ook is uit het dossier gebleken dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] verschillende soa’s hebben opgelopen als gevolg van onveilige seks met klanten. Uit menig appgesprek volgt dat de verdachte en de medeverdachten op een denigrerende wijze met de vrouwen omgingen en dat zij met weinig eerbied over hen spraken. Er was naar het oordeel van de rechtbank sprake van een vergaande vorm van uitbuiting van de slachtoffers. Aldus heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op hun geestelijke en lichamelijke integriteit. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn doorgaans groot, zo is algemeen bekend. De omstandigheid dat de vrouwen aanvankelijk vrijwillig voor de prostitutie hadden gekozen en zij de verdachte – ten aanzien van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] al dan niet met tussenkomst van medeverdachte [medeverdachte 8] – bij hun werkzaamheden hebben betrokken, zoals door en namens de verdachte ter terechtzitting regelmatig is benadrukt, maakt het handelen van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet minder laakbaar.
In het bijzonder voor de strafmaat is naar het oordeel van de rechtbank van belang de omstandigheid dat de verdachte slachtoffer [slachtoffer 5] heeft misleid door haar een onjuiste voorstelling van zaken te geven. Hij liet [slachtoffer 5] in de veronderstelling dat hij van haar hield en dat hij met haar en haar dochtertje in de toekomst zou willen samenwonen. Hij hield haar voor in dat kader bezig te zijn met het sparen van geld voor de aankoop van een woning. De verdachte had echter destijds een liefdesrelatie met medeverdachte [medeverdachte 8] en was nimmer van plan om met [slachtoffer 5] een dergelijke relatie aan te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank was er ten aanzien van [slachtoffer 5] sprake van “loverboy”-praktijken. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er tevens rekening mee dat de verdachte zelfs tijdens de periode waarin hij voortvluchtig was gewoon doorging met het bewegen van vrouwen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en hun verdiensten af te staan aan hem en de medeverdachten. Ook heeft hij op geen enkel moment laten blijken het laakbare van zijn handelen in te zien, integendeel.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen in vereniging van de opbrengsten uit de door hem gepleegde mensenhandel. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast en de verdachte heeft met zijn handelen daaraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 5 mei 2021 waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Kennelijk hebben eerder opgelegde straffen de verdachte niet kunnen weerhouden van het opnieuw plegen van ernstige strafbare feiten. Ook laat de rechtbank in het nadeel van de verdachte meewegen dat de verdachte de ernst van het door hem aan de slachtoffers aangedane leed niet inziet.
In het voordeel van de verdachte zal de rechtbank rekening moeten houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor mensenhandel die weliswaar pas sinds 21 mei 2021 bestaan. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank ziet in deze zaak zowel omstandigheden die passen bij de in de toelichting op het oriëntatiepunt beschreven elementen van categorie I (het slachtoffer kan zich met enige moeite onttrekken aan situatie; uitgangspunt is een gevangenisstraf van vier maanden per slachtoffer) als van categorie II (er is sprake van een grotere inbreuk op de grondrechten en autonomie van het slachtoffer, het slachtoffer kan zich niet zomaar onttrekken aan de situatie en er is sprake van meer overwicht op het slachtoffer dan in categorie I, te denken valt aan “loverboy-zaken”; uitgangspunt is een gevangenisstraf van veertien maanden per slachtoffer). Omdat de aard en ernst van de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank tussen de hiervoor genoemde categorie I en categorie II in liggen, zal de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden per slachtoffer als uitgangspunt nemen, met name gezien de lange periode waarin de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten een richtsnoer vormen bij het bepalen van de op te leggen straf, waarbij het de rechtbank vrijstaat om van deze oriëntatiepunten af te wijken.
De rechtbank zal voor wat betreft de duur van de op te leggen gevangenisstraf aansluiting zoeken bij de eis van de officier van justitie. De gevorderde straf acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf, geen meerwaarde in het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met de slachtoffers.
Met betrekking tot de redelijke termijn overweegt de rechtbank tot slot als volgt. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM waarborgt het recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren, nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank neemt in de onderhavige zaak bij de bepaling van de aanvang van deze termijn 7 november 2019 als uitgangspunt. Op deze datum is de verdachte door de politie voor de eerste keer als verdachte gehoord. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat bij de strafvervolging van de verdachte de redelijke termijn met ruim één maand is overschreden. Gezien de beperkte omvang van deze overschrijding – en mede gelet op de complexiteit van de zaak en de omstandigheid dat verdachte zich ook gedurende enkele maanden heeft onttrokken aan zijn voorlopige hechtenis, hetgeen ook van invloed is geweest op de voortvarende behandeling van zijn strafzaak door deze rechtbank – volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alles overziend zal de rechtbank aldus aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal hierop in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] .

Benadeelde partij [slachtoffer 3] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 39.593,-, bestaande uit € 36.593,- voor materiële schade (afgedragen inkomsten uit prostitutie ad. € 30.600,- en kosten opslagbox inboedel ad. € 5.993,-) en € 3.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 39.343,25, bestaande uit € 29.343,25 voor materiële schade (reiskosten ad.
€ 63,05, overige kosten ad. € 314,- en verlies aan verdienvermogen ad. € 28.966,20) en
€ 10.000,- voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting van 4 november 2021 is namens benadeelde partij [slachtoffer 2] het onderdeel van de vordering dat betrekking heeft op het verlies aan verdienvermogen mondeling gewijzigd, in die zin dat deze post is vermeerderd tot een bedrag van € 40.800,- (60% van € 68.000,-). De vordering bedraagt aldus thans € 41.177,05.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van beide civiele vorderingen tot bedragen van respectievelijk € 28.541,- (ten aanzien van [slachtoffer 3] ) en € 27.513,05 (ten aanzien van [slachtoffer 2] ), telkens vermeerderd met de wettelijke rente, en telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f Sr.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij daarin primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding fors gematigd moet worden. Met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 7 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:346), heeft de raadsman aangevoerd dat het niet logisch en evenmin rechtvaardig zou zijn dat aan de benadeelde partij alle opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden zouden toekomen, omdat dit zou betekenen dat zij bovenop deze opbrengsten in financiële zin tevens zou profiteren van hetgeen de verdachte voor haar geregeld heeft, waaronder de door hem gemaakte kosten voor haar levensonderhoud. De door de verdachte gemaakte kosten in verband met de prostitutiewerkzaamheden van de benadeelde partij moeten worden verdisconteerd.
Voor wat betreft de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] luidt het standpunt van de raadsman hetzelfde. Ook ten aanzien van deze benadeelde partij heeft de raadsman in het bijzonder nog aangevoerd dat het niet realistisch is dat alle inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan de benadeelde partij zouden moeten toekomen, omdat de verdachte inspanningen heeft verricht en kosten heeft gemaakt. Bovendien zijn de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde overige kosten evenmin eenvoudig te bepalen.
Met betrekking tot de verzochte immateriële schade heeft de raadsman bij wijze van een subsidiair standpunt aansluiting gezocht bij een uitspraak in een soortgelijke strafzaak van de rechtbank Den Haag, van 22 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2660), waarbij de immateriële schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.000,-.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoedingen.
De rechtbank wijst de door benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde reiskosten als voldoende onderbouwd en niet betwist toe tot het gevorderde bedrag (€ 63,05).
Benadeelde partij [slachtoffer 2] zal in de onderdelen van haar vordering die betrekking hebben op de post “overige kosten” niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat van het gedeelte van de vordering dat betrekking heeft op de aanschafkosten van een nieuw identiteitsbewijs niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit. Voorts acht de rechtbank het onderdeel van de vordering dat ziet op de aanschafkosten van kleding onvoldoende onderbouwd, omdat de bewijsstukken ontbreken. Een nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
Tot eenzelfde oordeel komt de rechtbank ten aanzien van het onderdeel van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] dat betrekking heeft op de post “inboedel opslagbox”.
Ten aanzien van de onderdelen van beide vorderingen die betrekking hebben op (kort gezegd) het verlies van verdienvermogen als gevolg van het afgeven van inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden is de rechtbank eveneens van oordeel dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen ook in deze onderdelen van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoedingen.
Op grond van art. 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek kan onder omstandigheden een immateriële schadevergoeding worden toegekend indien de benadeelde ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. Om van persoonsaantasting te kunnen spreken is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Voor de toewijsbaarheid van een vordering ter zake van persoonsaantasting is uitgangspunt dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In elk geval dient de benadeelde voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is (of had kunnen worden) vastgesteld. Op het uitgangspunt dat geestelijk letsel moet zijn aangetoond kan nog wel een uitzondering worden gemaakt in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
De rechtbank overweegt dat naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting voldoende aannemelijk is geworden dat benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezen verklaarde feit nadeel van niet-vermogensrechtelijke aard hebben ondervonden. Hun nadeel bestaat onder meer uit het verlies van vertrouwen, de inbreuken op hun lichamelijke en geestelijke integriteit en op hun vrijheid om hun eigen leven vorm te geven, de angst en schaamte en de nadelige en belastende effecten die de gedragingen van de verdachte – naar ook algemene ervaringsregels leren – hebben gehad (en nog hebben) op het dagelijkse leven en functioneren van betrokkenen. Deze schade valt naar zijn aard niet exact vast te stellen. Mede gelet op de onderbouwing van de vorderingen zal de rechtbank de geleden immateriële schade van de benadeelde partijen telkens begroten op ten minste
€ 3.000,-.
De rechtbank overweegt dat de behandeling van de overige onderdelen van de gevorderde immateriële schadevergoedingen – mede gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de benadeelde partijen – te ingewikkeld is en aldus telkens een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partijen in deze onderdelen van hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partijen kunnen de onderdelen van hun vorderingen waarin zij niet-ontvankelijk zijn verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toegewezen schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 3] zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schadevergoedingen van benadeelde partij [slachtoffer 2] de aanvangsdata van de wettelijke rente als volgt bepalen:
  • ten aanzien van de post reiskosten (€ 63,05) op 25 oktober 2021;
  • ten aanzien van de post immateriële schade (€ 3.000,-) op 31 oktober 2018.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen, tot op heden telkens begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerleggingen nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens telkens de schadevergoedings-maatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals hiervoor is bepaald, omdat de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat telkens schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoedingen van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank telkens bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen komen te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee zijn verplichtingen tot betaling aan de Staat komen te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten waarop de vorderingen van de benadeelde partijen betrekking hebben samen met anderen heeft gepleegd. Omdat de verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden telkens hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

De motivering ten aanzien van het beslag.

De rechtbank stelt vast dat er thans nog strafvorderlijk beslag als bedoeld in artikel 94 Sv rust op de volgende goederen:
een personenauto, merk Mercedes Benz, chassisnr. [nummer] , kleur wit, bouwjaar 2014 (goednummer 1565545);
een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur zwart (goednummer 1580403);
een telefoon, merk Apple, type iPhone 7, kleur zwart (goednummer 1657376);
een tas, merk Louis Vuitton, met initialen “TG” (namaak) (goednummer 1581492);
De officier van justitie heeft gevorderd teruggave aan de verdachte van de onder nummer 1 genoemde personenauto, met de opmerking dat thans nog conservatoir beslag op de personenauto rust, zodat er geen sprake kan zijn van een feitelijke teruggave aan de verdachte, verbeurdverklaring van de onder nummers 2 en 3 genoemde telefoons en onttrekking aan het verkeer van de onder nummer 4 genoemde tas.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank zal het strafvorderlijke beslag dat is gelegd op de onder nummer 1 genoemde personenauto opheffen, omdat een strafvorderlijk belang daartoe thans ontbreekt. De rechtbank stelt echter vast dat er op de onderhavige auto tevens conservatoir beslag rust als bedoeld in artikel 94a Sv. Daarom zal de rechtbank geen last tot teruggave van de auto aan de rechthebbende bevelen.
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 2 en 3 genoemde telefoons vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat dit voorwerpen zijn met behulp van welke de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van die feiten aan de verdachte toebehoorden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de onder nummer 4 genoemde tas vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat deze tas van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 60a, 63, 273f, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van feit 1 en feit 4 telkens:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van feit 3:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, 4°, 6° en 9° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

* een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
bijkomende straf:

* verbeurdverklaring van de volgende in beslag genomen goederen:

  • een telefoon, merk Apple, type iPhone, kleur zwart (goednummer 1580403);
  • een telefoon, merk Apple, type iPhone 7, kleur zwart (goednummer 1657376);
legt op de volgende
maatregelen:
*
onttrekking aan het verkeervan een tas, merk Louis Vuitton, met initialen “TG” (namaak) (goednummer 1581492);
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 3.000,-, te vervangen door
40 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling, voor immateriële schade;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededaders is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededaders is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* een
maatregel van schadevergoedingvan
€ 3.063,05, te vervangen door
40 dagen gijzeling;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 3.063,05,-, bestaande uit € 63,05 voor materiële schade en € 3.000,-, voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededaders is betaald;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende gijzeling de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de post reiskosten (€ 63,05) op 25 oktober 2021;
  • ten aanzien van de post immateriële schade (€ 3.000,-) op 31 oktober 2018;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 3.063,05,-, bestaande uit € 63,05 voor materiële schade en € 3.000,-, voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat de verdachte niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn
mededaders is betaald;
bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente
  • ten aanzien van de post reiskosten (€ 63,05) op 25 oktober 2021;
  • ten aanzien van de post immateriële schade (€ 3.000,-) op 31 oktober 2018;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is;
bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
* heft op het strafvorderlijke beslagdat ingevolge het bepaalde in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering is gelegd op een personenauto, merk Mercedes Benz, chassisnr. [nummer] , kleur wit, bouwjaar 2014 (goednummer 1565545).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers-de Jong, voorzitter,
mr. L. Soeteman en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 15 december 2021.
Mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (telkens verkort en zakelijk weergegeven).
(...)