ECLI:NL:RBOBR:2021:6164

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
02-183397-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging strafbeschikking en veroordeling voor smaadschrift met geldboete

Op 29 november 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van smaadschrift. De rechtbank heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en het misdrijf smaadschrift wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 350,- subsidiair 7 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank oordeelde dat het niet eenvoudig is vast te stellen dat er sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.

De zaak kwam aan het licht na een manifest dat door de verdachte was opgesteld en verspreid, waarin ernstige beschuldigingen werden geuit tegen de benadeelde partij, die een volksvertegenwoordiger is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitlatingen in het manifest als smaad kunnen worden aangemerkt, gezien de grove bewoordingen en de ernst van de beschuldigingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte te goeder trouw handelde en dat de uitlatingen een bijdrage aan het publieke debat leverden, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de uitlatingen onnodig grievend waren en dat de verdachte had moeten kiezen voor een minder vergaand middel om zijn zorgen te uiten.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de reputatie van de benadeelde partij mede was geschaad door zijn eigen handelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de beschuldigingen en de gevolgen voor de verdachte in overweging heeft genomen bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 02.183397.19
Datum uitspraak: 29 november 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortejaar] 1997,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt middels een oproeping van verdachte d.d. 9 januari 2020 om ter terechtzitting te verschijnen na het door verdachte instellen van verzet tegen een uitgevaardigde strafbeschikking.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 8 april 2019 tot en met 25 april 2019 te Goes en/of te Middelburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk de eer en/of goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n), het door hem/hun geschreven manifest en/of de brief van 8 april 2019, aan de [naam 1] en/of [naam 2] , althans de media en/of aan de Commissaris van de Koning en de Statengriffier verspreid/verstrekt, welk manifest en/of welke brief passages bevatten die onder meer inhouden dat: die [slachtoffer]
- niks geleerd heeft van hoe slecht zijn graai-praktijken in de eerste Statenperiode zijn uitgevallen;
- tegen alle regels in duizenden euro’s geleend heeft uit het fractiebudget;
- zowel voor als achter de schermen praktisch niets gedaan heeft de afgelopen jaren;
- via zijn echtgenote declaraties gedaan worden die een Statenlid normaal niet mag doen en de [naam 3] gewaarschuwd is voor dit gedrag;
- zelf alle reiskosten declareert, terwijl zijn echtgenote een forfaitaire reiskostenvergoeding krijgt en ze altijd samen reizen;
- niet naar rede wil luisteren en iedereen wegjaagt en de [naam 4] eigenhandig afbreekt, dan dat hij moet stoppen met zijn malafide praktijken;
- zijn macht als fractievoorzitter misbruikt en mensen stelselmatig intimideert en onder dwang zijn wil oplegt;
- tegen de partijlijn in, zoveel mogelijk gemeenschapsgeld ten behoeve van zijn zichzelf verrijkende praktijken probeert toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte het Manifest van Wantrouwen (hierna: het Manifest), heeft opgesteld en openbaar gemaakt om als volksvertegenwoordiger en gelet op zijn grondrecht, de vrijheid van meningsuiting, een bijdrage te leveren aan het maatschappelijke debat en misstanden aan de kaak te stellen. De uitlatingen in het Manifest berusten op waarheid zoals ook blijkt uit het rapport van [naam 5] die in opdracht van [naam 6] onderzoek hebben gedaan naar het handelen van aangever [slachtoffer] . De raadsman heeft aangevoerd dat er geen alternatief was voor het opstellen en openbaar maken van het Manifest; alles zou al zijn geprobeerd om de misstanden een halt toe te roepen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte en klacht gedaan van onder andere smaadschrift. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 18 april 2019 een brief ontving van verdachte met in de bijlage een Manifest met een aaneenschakeling van beschuldigingen, dat hij vermoedt dat verdachte de brief naar de media heeft gestuurd en dat alle dagbladen, waaronder de [naam 1] en [naam 2] , het Manifest hebben gepubliceerd. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat verdachte een e-mailbericht met in de bijlage het Manifest heeft gestuurd aan [persoon] , de Commissaris van de Koning in de provincie Zeeland, en aan de Statengriffier van de provincie. [slachtoffer] heeft verklaard dat door het handelen van verdachte zijn eer en goede naam is aangerand en dat hij tot op het bot gekrenkt en beledigd is. [2]
Het Manifest tegen [slachtoffer] d.d. 17 april 2019, onder andere ondertekend door verdachte, houdt onder meer het volgende in.
- Dat [slachtoffer] dus niets geleerd heeft van hoe slecht zijn graai-praktijken in de eerste Statenperiode zijn uitgevallen;
- Hij tegen alle regels in duizenden euro’s geleend heeft uit het fractiebudget;
- Hij zowel voor als achter de schermen praktisch niets gedaan heeft de afgelopen jaren;
- Er via zijn echtgenote declaraties gedaan worden die een Statenlid normaal niet mag doen en de [naam 3] gewaarschuwd is voor dit gedrag;
- Dat [slachtoffer] zelf alle reiskosten declareert, terwijl zijn echtgenote een forfaitaire
reiskostenvergoeding krijgt en ze altijd samen reizen.
- Dat [slachtoffer] niet naar rede wil luisteren en iedereen wegjaagt en de [naam 4] eigenhandig afbreekt, dan dat hij moet stoppen met zijn malafide praktijken;
- Dat [slachtoffer] zijn macht als fractievoorzitter misbruikt en mensen stelselmatig intimideert en onder dwang zijn wil oplegt;
- Hij dus tegen de partijlijn in, zoveel mogelijk gemeenschapsgeld ten behoeve van zijn zichzelf verrijkende praktijken probeert toe te eigenen. [3]
De rechtbank merkt daarbij nog het volgende op:
In het Manifest wordt – zakelijk weergegeven – ook gesteld dat er sprake is van belangenverstrengeling doordat aangever [slachtoffer] zijn stiefdochter en zijn echtgenote in dienst heeft genomen. Voorts wordt gesteld dat hij door zijn echtgenote in dienst te nemen en haar salaris te verhogen zichzelf heeft verrijkt. Deze specifieke aantijgingen zijn echter niet genoemd in de tenlastelegging en de rechtbank zal deze aantijgingen bij de beoordeling van deze zaak dan ook buiten beschouwing laten.
Verdachte heeft erkend dat hij het Manifest met de hierboven weergegeven inhoud heeft opgesteld en heeft verstrekt aan de media. [4]
Het dossier bevat verder een e-mailbericht van verdachte aan onder meer [persoon] en de statengriffier d.d. 18 april 2019 onder meer inhoudende dat het Manifest is bijgevoegd. [5]
De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen in het Manifest zijn aan te merken als smaad. In het Manifest wordt aangever [slachtoffer] kort samengevat beschuldigd van malafide graaipraktijken doordat hij zichzelf door het indienen van onterechte declaraties zou verrijken ten koste van de gemeenschap. Dit zijn zeer ernstige beschuldigingen die zijn reputatie, oftewel zijn eer en goede naam, aantasten. Zeker nu [slachtoffer] een gekozen volksvertegenwoordiger is (fractievoorzitter van de partij in de Provinciale Staten van de provincie Zeeland en lid van de Eerste Kamer) en het Manifest is opgesteld en ondertekend door zijn eigen fractie- en partijgenoten. De inhoud van het Manifest is van dien aard dat verdachte moet hebben geweten dat de pers hier uitgebreid over zou berichten en dat dit de reputatie van aangever [slachtoffer] ernstig zou schaden.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte te goeder trouw meende dat de inhoud van het Manifest juist was en dat hij met publicatie van het Manifest het algemeen belang diende ex artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt op dit punt het volgende:
Naar aanleiding van het Manifest heeft [naam 5] in opdracht van de provincie Zeeland onderzoek gedaan naar de besteding van het fractiebudget door de [naam 3] . Iedere fractie in de Provinciale Staten krijgt een bepaalde fractievergoeding. Minimumvoorwaarde bij de besteding van de fractievergoeding is dat een uitgave kan worden verantwoord uit Provinciaal belang.
[naam 5] heeft in haar rapport vastgesteld dat een aantal kosten ten onrechte uit het fractiebudget is gedeclareerd en dat aangever [slachtoffer] daar (mede) verantwoordelijk voor is:
In 2018 is een factuur aangepast zodat werkzaamheden die waren verricht voor de [naam 3] ten onrechte ten laste van het fractiebudget konden worden gebracht. De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat ook verdachte daar bij betrokken was.
Er is een U-bocht constructie gebruikt door een vrijwilligersvergoeding toe te kennen die door de desbetreffende ontvanger cash werd teruggegeven met het vooropgezette doel om daarmee campagneactiviteiten voor de verkiezingen te financieren. In de Verordening op de ambtelijke bijstand en fractieondersteuning is bepaald dat bepaalde kosten, zoals uitgaven die samenhangen met verkiezingen, niet ten laste van de fractievergoeding mogen worden gebracht.
Uit diverse interviews en geluidsfragmenten komt tot uiting dat de werkzaamheden van diverse [personen] niet alleen het provinciaal belang dienden. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat verdachte ook betrokken was bij het aanpassen van de factuur.
[naam 5] heeft voorts vastgesteld dat aangever [slachtoffer] in 2011 en 2012 gelden heeft geleend uit het fractiebudget terwijl dit niet is toegestaan. De rechtbank merkt daarbij wel op dat deze leningen hetzelfde kalenderjaar zijn terugbetaald.
[naam 5] komt tot slot tot de conclusie dat aangever [slachtoffer] en verdachte elkaar over en weer hebben beschuldigd van het indienen van onjuiste declaraties. De exacte omvang van de onjuiste declaraties kan door het ontbreken van onderliggende informatie niet meer worden vastgesteld, maar lijkt in omvang beperkt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier, waaronder de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van getuige [getuige] , het hiervoor besproken [naam 5] -rapport en de verklaring van verdachte, voldoende is komen vast te staan dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de aantijgingen in het Manifest waar zijn. De rechtbank stelt vast dat de heer [getuige] en medeverdachte [medeverdachte] zich in hun verklaringen ook kritisch hebben uitgelaten over het politieke functioneren van aangever [slachtoffer] en het Manifest door verschillende andere personen uit de PVV is ondertekend.
Vervolgens rijst de vraag of het algemeen belang de beschuldiging eiste. Daarvoor is het volgende van belang.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1059) een toetsingskader geformuleerd voor het antwoord op de vraag of een uitlating die in het kader van het publieke debat is gedaan als smaadschrift strafbaar is in verband met het in artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. De rechtbank dient te toetsen of de uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat en of de uitlating niet onnodig grievend is. Indien wordt geoordeeld dat de uitlating een bijdrage kan leveren aan het publieke debat en niet onnodig grievend is, kan de uitlating haar smadelijke karakter verliezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in zijn hoedanigheid als politicus en volksvertegenwoordiger ernstige misstanden aan de kaak mag stellen, zeker als die misstanden misbruik van publieke middelen betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ernstige misstand, te weten het door een volksvertegenwoordiger misbruik maken van publieke gelden door onterechte declaraties in te dienen, en de door verdachte gedane uitlatingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook een bijdrage leveren aan het publieke debat daarover.
Voor de beantwoording van de vraag of de uitlatingen onnodig grievend zijn heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de uitlatingen en op de wijze waarop die uitlatingen naar buiten zijn gebracht. Verdachte heeft grove bewoordingen gebruikt als ‘graai-praktijken’ en ‘malafide praktijken’. De uitlatingen betreffen voorts ernstige beschuldigingen waarmee voorzichtig en zorgvuldig dient te worden omgegaan. De gebruikte bewoordingen getuigen niet van voorzichtigheid en zorgvuldigheid bij het uiten van de beschuldigingen. De rechtbank is het eens met de officier van justitie dat verdachte een minder vergaand middel had kunnen gebruiken om zijn doel te bereiken, te weten het in eerste instantie enkel verstrekken van het Manifest aan de Commissaris van de Koning en de statengriffier. De verdediging heeft weliswaar aangevoerd dat verdachte voordien al via vele wegen, waaronder het in persoon aanspreken van de Commissaris van de Koning, heeft geprobeerd het gedrag van [slachtoffer] een halt toe te roepen, maar naar het oordeel van de rechtbank had verdachte de stap van het enkel verstrekken van het Manifest aan de Commissaris van de Koning niet mogen overslaan. Het verweer van de verdediging dat (de inhoud van) het Manifest ook in dat geval bij de media was beland wordt door de rechtbank niet gevolgd. De inhoud van de beschuldigingen zou wellicht ook dan de media bereiken, maar bij communicatie door of namens de Commissaris van de Koning of Provinciale Staten zouden naar alle waarschijnlijkheid meer neutrale bewoordingen zijn gebruikt dan wel erbij zijn vermeld dat een en ander diende te worden onderzocht. In plaats daarvan is het Manifest nu direct in volledige omvang en met de daarin gekozen grove bewoordingen over de misstanden in de openbaarheid gekomen. De rechtbank concludeert dat de uitlatingen gelet op het gebruikte taalgebruik en de wijze waarop die uitlatingen naar buiten zijn gebracht onnodig grievend waren en dat deze uitlatingen aldus een smadelijk karakter hebben. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Ook het beroep van verdachte op artikel 10 EVRM wordt verworpen. Het recht op vrije meningsuiting als bedoeld in het eerste lid van artikel 10 EVRM, kan ingevolge het tweede lid worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die in een goede democratische samenleving noodzakelijk zijn in (onder meer) de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. De verdediging heeft op zichzelf terecht opgemerkt dat de grenzen van de toelaatbare kritiek minder snel overschreden zullen worden in het geval de uitlatingen een politicus betreffen dan in het geval dat een ‘gewone burger’ is. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over het onnodig grievend karakter is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval het in het eerste lid van artikel 10 EVRM gegarandeerde recht kon worden beperkt door onderhavige tegen verdachte ingestelde strafvervolging.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 17 april 2019 tot en met 19 april 2019 in Nederland opzettelijk de eer en goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte het door hem geschreven manifest aan de [naam 1] en [naam 2] verstrekt, welk manifest passages bevat die onder meer inhouden dat: die [slachtoffer]
- niks geleerd heeft van hoe slecht zijn graai-praktijken in de eerste Statenperiode zijn uitgevallen;
- tegen alle regels in duizenden euro’s geleend heeft uit het fractiebudget;
- zowel voor als achter de schermen praktisch niets gedaan heeft de afgelopen jaren;
- via zijn echtgenote declaraties gedaan worden die een Statenlid normaal niet mag doen en de [naam 3] gewaarschuwd is voor dit gedrag;
- zelf alle reiskosten declareert, terwijl zijn echtgenote een forfaitaire reiskostenvergoeding krijgt en ze altijd samen reizen;
- niet naar rede wil luisteren en iedereen wegjaagt en de [naam 4] eigenhandig afbreekt, dan dat hij moet stoppen met zijn malafide praktijken;
- zijn macht als fractievoorzitter misbruikt en mensen stelselmatig intimideert en onder dwang zijn wil oplegt;
- tegen de partijlijn in, zoveel mogelijk gemeenschapsgeld ten behoeve van zijn zichzelf verrijkende praktijken probeert toe te eigenen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete voor de duur van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot een bedrag van € 18.532,93, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de betalingstermijn ten aanzien van de materiële schade en vanaf de datum van de publicatie, te weten 19 april 2019, ten aanzien van de immateriële schade. De officier van justitie heeft gevorderd 27 dagen gijzeling toe te passen bij niet-betaling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde en heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
De raadsman heeft gelet op de door hem bepleite vrijspraak primair verzocht de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De raadsman heeft ook subsidiair verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding, omdat deze procedure zich niet leent voor het onderzoeken van de toerekenbaarheid gelet op de betrokkenheid van andere personen bij het tenlastegelegde en ook niet voor het vaststellen van welke schade het gevolg is van het Manifest en welke schade van het handelen van de benadeelde partij, de zogenaamde eigen schuld. De raadsman heeft verder aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde materiële schade en het tenlastegelegde. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade onvoldoende onderbouwd is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift door een Manifest met daarin ernstige beschuldigingen over het handelen van een partijgenoot in grievende bewoordingen te sturen aan de [naam 1] en [naam 2] .
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het tijdsverloop tussen het moment waarop het gepleegde strafbare feit heeft plaatsgevonden en de inhoudelijke berechting ter terechtzitting, alsmede met de negatieve media-aandacht en de gevolgen die deze zaak hebben gehad voor de (politieke) carrière van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een geldboete een passende strafrechtelijke reactie is op het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. Naar het oordeel van de rechtbank is de gevorderde straf in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal aldus een geldboete opleggen van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis, indien de verdachte deze geldboete niet betaalt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat niet eenvoudig is vast te stellen dat sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Weliswaar is de reputatie van de benadeelde partij geschaad, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank (in ieder geval) mede veroorzaakt door het verwijtbare handelen van de benadeelde partij zelf zoals is vastgesteld in voornoemd [naam 5] -rapport. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 24c, 261 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt.
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

smaadschrift

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straf:
Een geldboete ter hoogte van € 350,00 subsidiair 7 dagen hechtenis.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Donkersloot, voorzitter,
mr. [A. Bernsen en] mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 29 november 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, District Zeeland, Districtsrecherche Zeeland, registratienummer PL2100-2019095603, aantal doorgenummerde bladzijden: 30.
2.Aangifte van [slachtoffer] , dossierpagina 4 en 5 en verklaring van [slachtoffer] , dossierpagina 7
3.Manifest van wantrouwen tegen [slachtoffer] , dossierpagina 16 en 17
4.Verklaring verdachte, dossierpagina 27 en 28
5.Brief van verdachte, dossierpagina 19