ECLI:NL:RBOBR:2021:606

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
20/3744
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking inspectierapporten NVWA door pelsdierhouderij

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een pelsdierhouderij. De verzoekster, die anoniem wilde blijven, vroeg om een voorlopige voorziening tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van inspectierapporten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar aanleiding van een Wob-verzoek van Stichting Animal Rights. De voorzieningenrechter heeft besloten dat verzoekster anoniem kan procederen om te voorkomen dat openbaar wordt dat de inspectierapporten over haar bedrijf gaan. Dit is gedaan om rechtsbescherming te waarborgen.

De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat de gemachtigde van de stichting kennis mag nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken, maar dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvond. De stichting heeft deelgenomen als derde partij in het geding. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in het bestreden besluit besloten om documenten gedeeltelijk openbaar te maken, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat openbaarmaking van de inspectierapporten schade zou toebrengen aan haar belangen, zoals de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bestreden besluit evident rechtmatig was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de openbaarmaking van milieu-informatie, waarbij het publieke belang van openbaarheid moet worden afgewogen tegen de belangen van de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3744 uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 februari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. R. Roef).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Animal Rights, in Den Haag, de stichting
(gemachtigde: mr. M. van Duijn).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister naar aanleiding van een op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gebaseerd verzoek van de stichting besloten om documenten gedeeltelijk openbaar te maken. Om verzoekster de mogelijkheid te geven die openbaarmaking tegen te houden, heeft de minister toepassing gegeven aan artikel 6, vijfde lid, van de Wob (uitgestelde openbaarmaking).
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingestuurd en verzocht om op een aantal documenten de beperkte kennismening in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toe te passen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter over de stukken die zien op het Wob-verzoek zelf aan partijen meegedeeld dat hij op grond van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement Bestuursrecht Rechtbanken (niet-Kei-zaken) 2017 handelt alsof hij heeft besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Bij beslissing van 2 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de minister om beperkte kennisneming van op de zaak betrekking hebbende stukken voor het overige afgewezen. Deze stukken betreffen de ontvangstbevestiging van het Wob-verzoek, een aan verzoekster gerichte voornemenbrief van 28 mei 2020, de zienswijze van verzoekster van 11 juni 2020, en een aan verzoekster gerichte brief van 10 december 2020 over uitgestelde verstrekking van de Wob-stukken.
De stichting heeft een schriftelijke reactie ingestuurd.
De zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op 4 februari 2021. Voor verzoekster zijn haar gemachtigde en één van haar vennoten naar de zitting gekomen. Voor de minister en de stichting zijn hun gemachtigden verschenen. Op de zitting heeft de minister de stukken waarvan de beperkte kennisneming is geweigerd, teruggenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster is een pelsdierhouderij.
2. Bij brief van 1 april 2020 heeft de stichting bij de minister het Wob-verzoek ingediend, waarin is vermeld:
"Tot mij heeft zich gewend de Stichting Animal Rights, gevestigd te Arnhem met de vraag u dit verzoek tot het verstrekken van informatie te doen toekomen. Het informatieverzoek heeft betrekking op de periode 1 januari 2018 tot heden.
De NVWA voerde in 2018 inspecties uit om te controleren of de regels uit de Wet verbod
pelsdierhouderij worden nageleefd. U heeft de Inspectieresultaten 2018 gepubliceerd. Uw rapport vermeld 21 inspecties. Mijn cliënt ontvangt graag
alledocumenten met betrekking tot en naar aanleiding van deze inspecties, alsmede
alledocumenten van dergelijke na deze periode gehouden inspecties van nertsenfokkers."
3. Op 28 mei 2020 heeft de minister verzoekster laten weten het voornemen te hebben om de gevraagde documenten (deels) openbaar te maken. Het gaat daarbij onder meer om drie inspectierapporten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 26 juni 2018 die betrekking hebben op inspecties op drie bedrijfslocaties van verzoekster. In die rapporten zijn de namen van ambtenaren weggelakt.
4. Op 11 juni 2020 heeft verzoekster haar zienswijze gegeven.
5. De overige feiten staan onder het kopje “Procesverloop”.
6. Naar aanleiding van het – op 1 februari 2020 bij de rechtbank ingekomen en als zodanig opgevatte – verzoek van verzoekster om onbekend te blijven voor de stichting heeft de voorzieningenrechter beslist om toe te staan dat verzoekster anoniem procedeert. De reden daarvoor is dat verzoekster juist met deze procedure wil voorkomen dat openbaar wordt dat de inspectierapporten over haar (en haar bedrijfslocaties) gaan. Een andere beslissing zou de zaak zinledig maken, hetgeen uit oogpunt van rechtsbescherming onaanvaardbaar is. Gelet hierop en gelet ook op de belangen van de stichting als derde partij, heeft de voorzieningenrechter verder bepaald dat niet de stichting zelf maar wel haar gemachtigde kennis mag nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en dat de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt waarbij van de kant van de stichting alleen haar gemachtigde mag verschijnen. De stichting wordt daarmee voldoende in de gelegenheid gesteld om haar belangen die zijn gemoeid met de gevraagde openbaarmaking van (onder meer) de desbetreffende inspectierapporten, te behartigen. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster laten weten ervan uit te zijn gegaan dat ook hij anoniem blijft (voor de derde partij). De voorzieningenrechter heeft echter de beslissing om verzoekster toe te staan anoniem te procederen niet laten uitstrekken tot haar gemachtigde, omdat gesteld noch gebleken is dat aan de hand van diens naam kan worden achterhaald dat de inspectierapporten gaan over verzoekster.
7. Omdat het verzoekster is toegestaan om anoniem te procederen, is in deze uitspraak verzoekster aangeduid als NN en is de naam van de vennoot van verzoekster die naar de zitting is gekomen niet vermeld.
Karakter van deze procedure; onverwijlde spoed?
8. Het gaat hier om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoekster moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
9. Als er onverwijlde spoed is, zal de voorzieningenrechter kijken of een voorlopig oordeel is te geven over de vraag of het besluit rechtmatig is. Valt het besluit niet in de categorie evident rechtmatig of evident onrechtmatig, dan is sprake van een besluit uit de tussencategorie. Bij zo’n besluit moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Dat kan ook nodig zijn als binnen heel korte tijd een beslissing moet worden genomen.
10. In het bestreden besluit heeft de minister besloten dat de door een derde gevraagde documenten binnen twee weken deels openbaar worden gemaakt, tenzij daartegen bezwaar wordt gemaakt en om een voorlopige voorziening wordt gevraagd. Alleen in dat geval zal de minister wachten met openbaar maken van de documenten tot op het verzoek om een voorlopig voorziening is beslist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarom sprake is van onverwijlde spoed.
Beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit
11. Verzoekster voert aan dat met de (gedeeltelijke) openbaarmaking van de inspectierapporten haar naam, locatiegegevens, KvK-nummer, en vestigingsgegevens worden geopenbaard. Zij vreest daardoor voor acties vanuit extremistische hoek. Het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en ook het belang van onevenredige benadeling staan volgens verzoekster dan ook aan openbaarmaking van die gegevens in de weg. Ook weegt het belang van openbaarmaking van deze gegevens niet op tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang van de inspectie, controle en toezicht door of vanwege overheidsorganen, aldus verzoekster.
12. De minister stelt zich op het standpunt dat de in de inspectierapporten vermelde adresgegevens locatiegegevens zijn en dus als milieu-informatie moeten worden aangemerkt. De bedrijfsnaam van verzoekster en het KvK-nummer zijn zodanig verweven met de milieu-informatie in de rapportages dat deze ook als milieu-informatie moeten worden aangemerkt. De minister vindt het niet aannemelijk dat verzoekster te maken zal krijgen met dierenrechtextremisme. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer is niet aan de orde, omdat in de inspectierapporten geen namen van natuurlijke personen worden vermeld. Omdat het gaat om verstrekking van milieu-informatie, is geen belangenafweging omtrent de onevenredige benadeling toegestaan. Verder valt niet in te zien dat met de openbaarmaking van de inspectierapporten het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en dat van de inspectie, controle en toezicht door of vanwege overheidsorganen, in het geding zijn.
13. Verzoekster betwist dat de gegevens (zoals die hiervoor onder 11 zijn geschetst) als milieu-informatie zijn aan te merken. Voor zover wel sprake is van milieu-informatie, dan betoogt verzoekster dat het belang van het verstrekken van milieu-informatie niet opweegt tegen de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
14. De minister vindt het niet aannemelijk dat als gevolg van het verstrekken van de milieu-informatie daadwerkelijk schade zal worden toegebracht aan de belangen van beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
15. De stichting deelt, kortgezegd, het standpunt van de minister. Zij voegt daaraan toe dat het hier gaat om milieu-informatie die betrekking heeft op emissies. Voor dergelijke informatie geldt nog meer dan milieu-informatie het uitgangspunt van openbaarmaking, aldus de stichting.
Milieu-informatie?
16. De voorzieningenrechter zal eerst de vraag beantwoorden of de in de inspectierapporten opgenomen gegevens waarvan verzoekster zich verzet tegen openbaarmaking als milieu-informatie zijn aan te merken.
17. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de inspectierapporten onder meer het aantal vergunde aantal nertsen en het aantal aanwezig fokdieren, onderverdeeld in fokteven en reuen, staan vermeld en dat verzoekster ook erkent dat deze gegevens milieu-informatie betreffen.
18. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat niet in geschil is dat in de rapporten de adresgegevens staan vermeld van de (drie) bedrijfslocaties van verzoekster waar de nertsen worden gehouden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat deze adresgegevens locatiegegevens zijn en als milieu-informatie kunnen worden aangemerkt. Die gegevens vallen immers onder de definitie van milieu-informatie in artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet Milieubeheer (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:795). Niet van belang is, zoals verzoekster heeft betoogd, dat één van deze adressen tevens het vestigingsadres is van verzoekster. Evenmin is van belang dat de inspectierapporten al voldoende milieu-informatie bevatten. Voor de toepassing van bepalingen uit de Wob, waarop hierna onder 25 tot en met 30 wordt ingegaan, is immers slechts bepalend of de gegevens als milieu-informatie zijn aan te merken.
19. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de bedrijfsnaam van verzoekster en het KvK-nummer ook als milieu-informatie kunnen worden aangemerkt. Omdat in de inspectierapporten ook al andere milieu-informatie is opgenomen, namelijk het aantal vergunde aantal nertsen en het aantal aanwezig fokdieren en de locatiegegevens, zijn de naam van haar bedrijf en het KvK-nummer immers onlosmakelijk met die informatie verbonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2709).
20. De voorzieningenrechter zal vervolgens ingaan op de door verzoekster ingeroepen weigeringsgronden.
21. In artikel 10, tweede lid, van de Wob, voor zover hier van belang, is het volgende bepaald:
"2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden."
In artikel 10, zesde lid, van de Wob is bepaald dat het tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing is op het verstrekken van milieu-informatie.
In artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob is bepaald dat het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet achterwege blijft voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de belangen van de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob
22. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar stelling dat met de openbaarmaking van de inspectierapporten inzicht wordt verkregen in de methodiek van opsporing en vervolging van strafbare feiten, en de gegevens die in dat verband zijn vergaard. De voorzieningenrechter is met de minister van oordeel dat de inspectierapporten geen informatie bevatten die ziet op (de wijze van) opsporing en vervolging van strafbare feiten, zodat dit belang in dit geval niet aan de orde is.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob
23. De voorzieningenrechter volgt verzoekster evenmin in haar stelling dat met de openbaarmaking van de inspectierapporten inzicht wordt verkregen in de methodiek van steekproefsgewijze systemen, methodes en techniek, en eventueel tijdstippen waarop, en plaatsen waar, wordt gecontroleerd. De minister heeft er terecht op gewezen dat zonder nadere motivering, die niet is gegeven, niet valt in te zien dat met de openbaarmaking van de inspectierapporten het belang van inspectie, controle en inspectie door NVWA wordt doorkruist.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob
24. Verzoekster voert aan dat door openbaarmaking van de gegevens een inbreuk wordt gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer van verzoekster en die van de natuurlijke personen achter haar bedrijf. De voorzieningenrechter volgt verzoekster ook hierin niet. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob tot doel heeft het belang van uitsluitend natuurlijke personen te beschermen. Vast staat dat met de openbaarmaking van de inspectierapporten geen namen van natuurlijke personen en dus geen persoonsgegevens worden geopenbaard. Hieraan doet niet af dat het op zich mogelijk is om aan de hand van de bedrijfsnaam of het KvK-nummer van verzoekster in het register van de kamer van koophandel te achterhalen wie de vennoten van verzoekster zijn. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet in geschil is dat verzoekster in het openbaar al bekend staat als pelsdierhouderij/nertsenfarm. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat indien een onderneming ervoor kiest in haar bedrijfsnaam een familienaam op te nemen, zoals in dit geval, dit nog niet zonder meer betekent dat bij openbaarmaking van de bedrijfsnaam de persoonlijke levenssfeer van de natuurlijke personen met die familienaam in het geding is.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob
25. Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat zij door openbaarmaking van de gegevens vreest voor acties uit extremistische hoek en daardoor onevenredig wordt benadeeld, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Zoals hiervoor onder 18 en 19 is overwogen kunnen de hier aan de orde zijnde gegevens als milieu-informatie worden aangemerkt. Ingevolge artikel 10, zesde lid, van de Wob is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing op milieu-informatie. Dat betekent dat de minister in zoverre geen ruimte heeft om ten aanzien van die gegevens een belangenafweging te maken (vergelijk genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019).
Artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob
26. Ten aanzien van verzoeksters betoog dat de belangen van de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage in het geding zijn, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
27. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153, onder meer het volgende overwogen:
"7. Op grond van artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van milieu-informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage. In de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling staat dat deze uitzonderingsgrond voorkomt in de (inmiddels vervallen) Wet rampen en zware ongevallen. Mede gezien de terroristische aanslagen in september 2001 en daarna, is ervoor gekozen deze grond in de Wob op te nemen en het toepassingsgebied ervan te verbreden tot gevallen van passieve openbaarmaking. Dit is volgens de wetgever een uitwerking van de in artikel 4, vierde lid, onder b, van het Verdrag van Aarhus (hierna: het Verdrag) opgenomen uitzonderingsgrond over openbare veiligheid. Verder volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming dat deze uitzonderingsgrond restrictief, dus terughoudend, moet worden toegepast. Dat betekent onder meer dat openbaarmaking van de desbetreffende milieu-informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang en dat de besluitvorming hierover met zodanige waarborgen moet zijn omkleed dat de uitzonderingsgrond niet op willekeurige gronden wordt toegepast. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming bevat het Verdrag twee waarborgen die relevant zijn voor de invulling van het begrip "restrictief". In de eerste plaats moet het bestuursorgaan een actieve belangenafweging verrichten, waarbij het rekening moet houden met het publieke belang van openbaarheid van de desbetreffende milieu-informatie. In de tweede plaats moet het bestuursorgaan in aanmerking nemen of de verzochte informatie gaat over emissies in het milieu. Het Verdrag hecht grote waarde aan openbaarmaking van gegevens over emissies en deze informatie behoort uit een oogpunt van verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag tot de belangrijkste milieu-informatie. Daarom is in artikel 10, achtste lid, van de Wob bepaald dat het bestuursorgaan bij zijn belangenafweging in aanmerking neemt of de gevraagde informatie gaat over emissies in het milieu (zie Kamerstukken II 2002/03, 28 835, blz. 32-33).
7.1.
Op de uitzonderingsgrond van artikel 10, zevende lid, onder b, van de Wob kan een beroep worden gedaan, indien objectieve omstandigheden het met het oog op de beveiliging van de betrokken bedrijven en het voorkomen van sabotage noodzakelijk maken dat openbaarmaking van de verzochte milieu-informatie achterwege blijft. De Afdeling volgt de minister niet in zijn standpunt dat de toepassing van artikel 10, zevende lid, onder b, van de Wob niet zou verschillen van de toepassing van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob en dat de rechtspraak van de Afdeling over deze laatste uitzonderingsgrond zonder meer kan worden ingeroepen bij de uitzonderingsgrond die in deze zaak relevant is. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, anders dan artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, een open uitzonderingsgrond bevat in die zin dat onder het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijk of rechtspersonen of derden uiteenlopende belangen kunnen vallen. Een ruime invulling van deze open uitzonderingsgrond verdraagt zich slecht met het regime van openbaarmaking van milieu-informatie, dat tot doel heeft het zo veel als mogelijk verstrekken van informatie over emissies in het milieu. Dat volgt uit artikel 10, achtste lid, van de Wob en uit de hiervoor weergegeven geschiedenis van de totstandkoming waarin staat dat de gegevens over emissies tot de belangrijkste milieu-informatie behoren. Dit alles betekent dat de minister bij het inroepen van de in artikel 10, zevende lid, aanhef en onder b, van de Wob neergelegde uitzonderingsgrond aannemelijk moet maken dat openbaarmaking van de desbetreffende milieu-informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage. Daarvoor moeten ook concrete aanknopingspunten bestaan. Met andere woorden: voor een beroep op de uitzonderingsgrond in dit soort zaken, waarin het gaat om openbaarmaking van milieu-informatie over emissies, ligt de bewijsrechtelijke en motiveringsdrempel hoger dan in andere zaken."
28. De voorzieningenrechter leidt uit deze overwegingen van de Afdeling af dat het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat openbaarmaking van de desbetreffende milieu-informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage. Verzoekster betoogt dat uit de uitspraken van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL: RVS:2017:680, en 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1282, volgt dat geen concrete tot de persoon en de onderneming gerichte dreiging van dierenrechtactivisme aannemelijk gemaakt hoeft te worden. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet, omdat in die uitspraken milieu-informatie niet aan de orde was en artikel 10, zevende lid, onder b, van de Wob (dus) niet van toepassing was.
28. Verzoekster heeft gewezen op extremistische acties tegen verschillende nertsenhouders in het verleden. De minister erkent dat die acties hebben plaatsgevonden, maar heeft daartegenover terecht erop gewezen dat – in verband met de coronamaatregelen – de nertsen op de bedrijfslocaties van verzoekster inmiddels zijn geruimd. Verder heeft de minister terecht betrokken dat de inspectierapporten betrekking hebben op inspecties in 2018 en dat uit de rapporten blijkt dat de inspectie heeft vastgesteld dat op de bedrijfslocaties van verzoekster overeenkomstig de verleende vergunning toegestane aantallen nertsen aanwezig zijn. Gelet hierop heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de openbaarmaking van de inspectierapporten daadwerkelijk schade wordt toegebracht aan het met geheimhouding gediende belang, te weten de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
30. Omdat het bestreden besluit valt in de categorie evident rechtmatig zoals bedoeld bij rechtsoverweging 7 van deze uitspraak, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een belangenafweging.
Conclusie
31. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Kohl, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 17 februari 2021.
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.