ECLI:NL:RBOBR:2021:6

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
8705417 CV EXPL 20-5177
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van informatie door pachter in het kader van pachtovereenkomst en ontbinding bij niet-naleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een verstekzaak tussen een eiseres en twee gedaagden. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.S. Commijs, vorderde dat de gedaagden informatie zouden verstrekken over de exploitatie van een gepacht perceel landbouwgrond. De gedaagden zijn niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De eiseres heeft sinds 1985 het perceel in eigendom en de gedaagden hebben het perceel gebruikt voor melkveehouderij. De eiseres heeft de gedaagden verzocht om informatie over hun agrarisch bedrijf, maar deze informatie is niet verstrekt. De eiseres vorderde onder andere de jaarrekeningen, facturen en informatie over fosfaatrechten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres recht heeft op de gevraagde informatie, omdat zij een rechtmatig belang heeft bij de inzage in de bescheiden. De vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst is echter afgewezen, omdat niet duidelijk is wie de verstrekte informatie zou toetsen aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagden verplicht zijn om de gevraagde informatie te verstrekken, maar de vordering tot overdracht van fosfaatrechten is afgewezen omdat de eiseres niet aan alle voorwaarden voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
PACHTKAMER
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 8705417
Rolnummer : 20-5177
Uitspraak : 14 januari 2021
in de zaak van:
[eiseres] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle,
t e g e n

1.[gedaagde 1] ,

wonend in [woonplaats 1] ,
2. [gedaagde 2] ,
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden genoemd “ [eiseres] ” en “ [gedaagden] ”.

1.De procedure

De procesgang blijkt uit de dagvaarding met producties van 10 augustus 2020.
[gedaagden] zijn niet verschenen. Tegen [gedaagden] is verstek verleend.
Daarna is vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft sinds 23 oktober 1985 in eigendom een perceel landbouwgrond, groot 7.39.60 ha, kadastraal bekend gemeente Bakel-Milheeze, sectie a nr. 2128.
2.2.
De rechtsvoorgangers van partijen hebben met betrekking tot dit perceel een pachtovereenkomst gesloten die inmiddels is overgegaan op partijen. [gedaagden] hebben het perceel gebruikt in het kader van de uitoefening van de melkveehouderij ten behoeve van voederwinning.
2.3.
De pachtovereenkomst van december 1966 is op 12 mei 1967 door de Grondkamer voor Noord-Brabant goedgekeurd.
2.4.
Bij brief van 6 december 2017 heeft [eiseres] [gedaagden] gevraagd naar hun visie over de toekomst van hun agrarisch bedrijf, nadat zij na raadpleging van het kadaster had geconstateerd dat [gedaagden] alle bedrijfsgebouwen en gronden hebben verkocht.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagden] tevergeefs verzocht om volledige informatie omtrent de bedrijfsmatige exploitatie van het perceel en de eventuele fosfaatrechten van het melkveebedrijf.

3.De vordering

[eiseres] vordert:
[gedaagden] te veroordelen alle hieronder genoemde, niet limitatief bedoelde, informatie te verstrekken omtrent de exploitatie van het gepachte waaronder met name:
de jaarrekeningen over de jaren 2016 tot en met heden;
de facturen van de in- en verkoop van de akkerbouwactiviteiten;
de gecombineerde opgave van 2016 tot en met heden;
e nota’s van investeringen (aanschaf van bedrijfsmiddelen) vanaf 2016 tot en met heden;
overzicht van de investeringsplannen voor het akkerbouwbedrijf;
een inzicht in het grondgebruik van de komende jaren (eigendom en langjarige pacht);
informatie over de op het gepachte betrekking hebbende fosfaatrechten en de eventuele verkoop daarvan;
de tussen [eiseres] en [gedaagden] bestaande pachtovereenkomst met betrekking tot het perceel van 7.39.60 ha in Bakel-Milheeze, sectie a nr. 2128 te ontbinden indien en voor zover uit de verstrekte informatie blijkt dat het gepachte niet langer bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt;
[gedaagden] te veroordelen binnen zeven dagen na de datum van het te wijzen vonnis de met het gepachte samenhangende fosfaatrechten, althans de helft van de marktwaarde van de fosfaatrechten, aan [eiseres] over te dragen indien en voor zover de pachtovereenkomst tussen partijen ontbonden wordt;
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van de procedure als precies omschreven in de dagvaarding;
het vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
De verschillende onderdelen van de vordering zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
het informatieverzoek (onderdeel I)
4.2.
Voor het eerste onderdeel van haar vordering (veroordeling van [gedaagden] om informatie te verschaffen) heeft [eiseres] geen rechtsgrond aangevoerd. Zij heeft slechts gesteld dat zij deze informatie nodig heeft om te kunnen beoordelen of door [gedaagden] nog wel voldaan wordt aan het vereiste (genoemd in artikel 7:376 lid 1 sub a BW) dat het gepachte voor de uitoefening van de landbouw wordt gebruikt. Zij heeft gerede twijfels daarover, omdat volgens gegevens uit het kadaster [gedaagden] de bedrijfsgebouwen en gronden zouden hebben verkocht.
4.3.
Buiten de gevallen van de artikelen 22, 88 en 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) kent het civiele procesrecht in beginsel geen verplichting voor een procespartij om informatie aan zijn wederpartij te verschaffen. De pachtkamer zal daarom de rechtsgronden ambtshalve aanvullen en het verzoek om informatie aanmerken als een verzoek dat is gebaseerd op genoemd artikel 843a Rv. Die bepaling stelt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk van drie cumulatieve vereisten: de eisende partij moet (I) een
rechtmatig belanghebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en inzage, afschrift of uittreksel vorderen van (II)
bepaaldebescheiden die (III) een
rechtsbetrekkingbetreffen waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is of was. Aan al deze drie eisen is voldaan: [eiseres] heeft haar belang bij de gevraagde informatie voldoende onderbouwd, zij heeft de gevraagde informatie voldoende gespecificeerd en er geldt nog steeds een pachtovereenkomst waarbij beide partijen partij zijn. Onderdeel I van de vordering is daarom niet onrechtmatig noch ongegrond en kan worden toegewezen.
voorwaardelijke ontbinding van de pachtovereenkomst (onderdeel II)
4.4.
In dit onderdeel wordt gevorderd de pachtovereenkomst te ontbinden "indien en voor zover uit de verstrekte informatie blijkt dat het gepachte niet langer bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt". Deze vordering is niet toewijsbaar, omdat onduidelijk blijft door wie en op welke wijze de -nog door [gedaagden] te verstrekken- informatie wordt getoetst aan het wettelijk vereiste dat het gepachte moet worden gebruikt voor de uitoefening van de landbouw. Artikel 7:376 BW bepaalt, dat ontbinding van de pachtovereenkomst op de grond dat de pachter tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen, uitsluitend kan gebeuren door de rechter. Toewijzing van onderdeel II zou in de onderhavige verstekprocedure betekenen dat het oordeel over (het vervuld zijn van de voorwaarde voor) de ontbinding van de pachtovereenkomst in handen komt te liggen van [eiseres] en/of een derde. Dit verdraagt zich niet met de dwingendrechtelijke wettelijke regeling van de pacht. De vordering moet daarom als niet gegrond op de wet worden afgewezen.
overdracht van (de marktwaarde van) fosfaatrechten (onderdeel III)
4.5.
Voor de fosfaatrechten geldt het volgende. In de vaste rechtspraak over productierechten is bepaald dat de pachter bij het einde van de pachtovereenkomst verplicht is productierechten aan de verpachter over te dragen en dat de verpachter daartegenover de helft van de marktwaarde aan de pachter moet betalen. In de kern is die verplichting gebaseerd op de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Het uitgangspunt voor het antwoord op de vraag wat de eisen van redelijkheid en billijkheid voor de fosfaatrechten meebrengen, is dat de meeste melkveebedrijven grond en gebouwen hebben en dat fosfaatrechten daarmee niet samenhangen. Alleen in het geval dat de verpachter langdurig bedrijfsmiddelen aan de pachter ter beschikking heeft gesteld, die voor de pachter van overwegend belang zijn om zijn bedrijf te kunnen exploiteren, heeft de verpachter aanspraak op fosfaatrechten (vgl. ECLI:NL:GHARL:2019:2544 en ECLI:NL:GHARL:2019:7664). Blijkens deze recente rechtspraak van de Pachtkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bestaat de rechtvaardiging hiervoor uit drie samenhangende redenen:
a. Pachter heeft zijn bedrijfsvoering kunnen baseren op de aan hem door verpachter langdurig ter beschikking gestelde bedrijfsmiddelen. Verpachte gebouwen zijn specifiek ingericht voor de melkveehouderij en moeten bij oplevering aan verpachter daarvoor geschikt blijven. Voor grond geldt hetzelfde bij een aanzienlijk verpacht areaal. Dit overwegend belang geldt volgens algemene ervaringsregels voor een pachtareaal van minstens 15 hectare.
b. Bedrijfsmiddelen als grond en gebouwen hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de omvang van pachters veestapel en daarmee aan de aan pachter toegekende fosfaatrechten. De grond en/of gebouwen zijn na pachtbeëindiging potentieel minder goed te exploiteren voor de verpachter of een derde indien de pachter deze zonder fosfaatrechten oplevert en ze dalen dan in waarde. Voor kleinere oppervlakten dan 15 hectare of voor bedrijfsgebouwen zonder specifieke inrichting, is het ontbreken van samenhangende fosfaatrechten minder bezwaarlijk en ze rechtvaardigen daarom geen aanspraak van verpachter.
c. Verpachters aanspraak is alleen gerechtvaardigd na beëindiging van langdurige pachtverhoudingen. Als langdurig gelden hoevepacht, de pacht van een gebouw of een reguliere of een geliberaliseerde pachtovereenkomst van minstens 15 hectare, die is aangegaan voor de duur van 12 jaar of langer. Partijen hebben immers beoogd om het pachtobject langdurig onderdeel van de bedrijfsvoering van pachter te laten zijn, waarop de (potentiële) omvang van zijn veestapel kon zijn gebaseerd
4.6.
Uit wat [eiseres] ter onderbouwing van dit onderdeel van haar vordering heeft gesteld volgt dat zij niet aan alle voorwaarden voldoet. Zo is het gepachte aanzienlijk kleiner dan 15 ha. Ook dit onderdeel van de vordering kan dus niet worden toegewezen.
proceskosten en uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring (onderdeel IV en V)
4.7.
Omdat de vordering op een aantal onderdelen wordt afgewezen, zullen de proceskosten zodanig worden verdeeld dat ieder van partijen de eigen kosten moet dragen.
De uitvoerbaar-bij-voorraad-verklaring kan worden toegewezen zoals gevorderd.

5.De beslissing

De pachtkamer:
veroordeelt [gedaagden] alle hieronder genoemde, niet limitatief bedoelde, informatie te verstrekken omtrent de exploitatie van het gepachte waaronder dan met name:
a.de jaarrekeningen over de jaren 2016 tot en met heden;
b.de facturen van de in- en verkoop van de akkerbouwactiviteiten;
c.de gecombineerde opgave van 2016 tot en met heden;
d.de nota’s van investeringen (aanschaf van bedrijfsmiddelen) vanaf 2016 tot en met heden;
e.overzicht van de investeringsplannen voor het akkerbouwbedrijf;
f.een inzicht in het grondgebruik van de komende jaren (eigendom en langjarige pacht);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, bestaande uit mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter tevens voorzitter, ing. Th.G.M. Pruijn en J.J.F. Berkvens als deskundige leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 14 januari 2021.