ECLI:NL:RBOBR:2021:5830

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
375951 / KG ZA 21-637
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning in kort geding met betrekking tot een huurovereenkomst en de gevolgen van een huurbeëindigingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de bewindvoerder van een onder bewind gestelde en de Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL. De bewindvoerder vorderde een verbod voor Woonbedrijf om over te gaan tot ontruiming van de woning van de onder bewind gestelde, die onder voorwaarden in de woning mocht blijven wonen. De bewindvoerder stelde dat het proces-verbaal van de huurbeëindigingsovereenkomst geen executoriale titel voor ontruiming opleverde, omdat er geen concrete datum en tijdstip voor ontruiming was afgesproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de bewindvoerder werd toegewezen, omdat de ontruiming niet kon plaatsvinden zonder een duidelijke afspraak hierover. De vordering in reconventie van Woonbedrijf tot ontruiming werd afgewezen, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat de bewindvoerder zich aan de voorwaarden had gehouden en er onvoldoende bewijs was van overlast. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van de onder bewind gestelde en haar kinderen, die in de woning verbleven, en oordeelde dat het belang van de bewindvoerder om de ontruiming te voorkomen zwaarder woog dan het belang van Woonbedrijf bij ontruiming. Woonbedrijf werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/375951 / KG ZA 21-637
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEWINDVOERINGSKANTOOR NOORD-BRABANT B.V., in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onder bewind gestelde] ,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven ,
tegen
de stichting
STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.P.G.F. de Moel MSc. te Eindhoven .
Partijen zullen hierna de bewindvoerder en Woonbedrijf genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 4 producties waarop Woonbedrijf vrijwillig is verschenen
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met 11 producties
  • de brief van mr. Van de Laar van 8 november 2021 met producties 1 tot en met 5
  • de brief van mr. Van de Laar van 8 november 2021 met producties 6 en 7
  • de mondelinge behandeling op 9 november 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 17 december 2018 van deze rechtbank is de bewindvoerder aangesteld als bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [onder bewind gestelde] (hierna te noemen: [onder bewind gestelde] ).
2.2.
Tussen partijen is met ingang van 1 april 2019 een huurovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd met betrekking tot de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen de woning).
2.3.
Woonbedrijf heeft [onder bewind gestelde] op 20 januari 2021 gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven en daarbij gevorderd de huurovereenkomst met [onder bewind gestelde] te ontbinden en [onder bewind gestelde] bij voorlopige voorziening te veroordelen tot ontruiming van de woning naar aanleiding van de door Woonbedrijf gestelde ernstige en structurele overlast.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling ter zitting van de kantonrechter op 30 maart 2021 hebben partijen een huurbeëindigingsovereenkomst gesloten en zijn zij onder voorwaarden een gebruiksovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woning voor de duur van 1 jaar, waarbij het recht tot ontruiming is opgeschort zolang [onder bewind gestelde] zich aan de afspraken houdt.
2.5.
De afspraken in de huurbeëindigingsovereenkomst luiden als volgt:
“Artikel 1: Einde huurovereenkomst
1.1
Partijen stemmen in met de beëindiging van de huurovereenkomst ten aanzien van het gehuurde
aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] door de Kantonrechter per 1 april 2021, de veroordeling van [onder bewind gestelde] om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het te
executeren proces-verbaal te ontruimen en partijen zijn akkoord met de veroordeling van [onder bewind gestelde]
in de proceskosten van de incidentele vordering en de bodemprocedure
1.2
Partijen zullen deze afspraken ter zitting van 30 maart 2021 aan de Kantonrechter voorleggen
zodat de Kantonrechter deze afspraken kan vastleggen in een te executeren proces-verbaal,
waarmee Woonbedrijf [onder bewind gestelde] zo nodig door een deurwaarder kan ontruimen uit het gehuurde als
zij niet voldoet aan de afspraken in deze overeenkomst.
Artikel 2: Opschorting ontruiming
2 1 Partijen komen overeen dat Woonbedrijf de ontruiming van het gehuurde, op basis van het proces-verbaal ex artikel 1.1 van deze overeenkomst, zat opschorten tot in ieder geval 1 april 2022.
waarmee Woonbedrijf aan [onder bewind gestelde] , bij hoge uitzondering en onder strikte voorwaarden, het
voortgezette gebruik verleent van het gehuurde onder dezelfde voorwaarden als opgenomen in de
huurovereenkomst [onder bewind gestelde] wordt hiermee een allerlaatste kans geboden om de ontruiming van
het gehuurde vooralsnog te voorkomen.
Artikel 3: Gebruiksovereenkomst na ontbinding
3 1 Per 1 april 2021 ontstaat tussen partijen een gebruiksovereenkomst na ontbinding, waarmee
[onder bewind gestelde] de mogelijkheid krijgt om in ieder gevat tot 1 april 2022 in het gehuurde te blijven wonen.
maar onder zéér strikte en zorgvuldig opgestelde aanvullende gebruiksvoorwaarden
3.2
[onder bewind gestelde] dient zich volledig aan alle aanvullende gebruiksvoorwaarden te houden, anders zal haar
alsnog de ontruiming aangezegd worden. Woonbedrijf geeft géén uitstel of coulance meer als
[onder bewind gestelde] zich niet aan de afspraken houdt. Woonbedrijf behoudt zich aldus uitdrukkelijk het recht
voor om het te executeren proces-verbaal tot ontruiming alsnog ten uitvoer te leggen bij niet
nakoming van de gemaakte aanvullende gebruiksvoorwaarden.
3.3
Woonbedrijf heeft aan de gebruiksovereenkomst de volgende aanvullende voorwaarden gesteld.
a. Er mag er geen overlast worden veroorzaakt in of rond het gehuurde jegens omwonenden.
[onder bewind gestelde] is hiervoor verantwoordelijk.
b. Uiterlijk vrijdag 30 april 2020 zal [onder bewind gestelde] aan Woonbedrijf een zorgplan ter zake haar
(woon)begeleiding vanuit het gehuurde overleggen met de GGZE en WijEindhoven. De hierin
te maken afspraken met de GGZE en WijEindhoven dienen door [onder bewind gestelde] nagekomen te worden.
Indien met een andere zorginstelling een zorgplan wordt overeengekomen, zal deze aan Woonbedrijf overgelegd worden en dienen ook de afspraken met deze instelling nagekomen te worden.
c. [onder bewind gestelde] dient zich daadwerkelijk in te zetten om aan haar problemen op te lossen.
d. Het is [onder bewind gestelde] niet toegestaan om alcohol of drugs in of rond het gehuurde te gebruiken
e. Het is niet toegestaan dat de heer [A] , geboren op [geboortedatum] 1996, in of rond het gehuurde verblijft, al dan niet voor korte duur
3.4
Wanneer [onder bewind gestelde] zich niet aan bovenstaande aanvullende voorwaarden of andere voorwaarden van de huurovereenkomst houdt, is Woonbedrijf direct gerechtigd om alsnog over te gaan tot ontruiming van het gehuurde door een deurwaarder, dit zonder nadere ingebrekestelling of sommatie.
(…)”
2.6.
De afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van 30 maart 2021 van de rechtbank Oost-Brabant, kamer voor kantonzaken, locatie Eindhoven (8994818 / CV EXPL 21-567).
2.7.
Op 8 oktober 2021 heeft Woonbedrijf het proces-verbaal van 30 maart 2021 aan [onder bewind gestelde] betekend, waarbij zij bevel heeft gedaan om binnen 7 dagen na 8 oktober 2021 de woning te ontruimen en verlaten.
2.8.
De ontruiming van de woning is door Woonbedrijf aangezegd tegen 10 november 2021 om 9.30 uur.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De bewindvoerder vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Woonbedrijf te verbieden om thans, althans middels het exploot van 8 oktober 2021 ontruiming te vorderen van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Woonbedrijf voert verweer.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Woonbedrijf vordert, voor het geval het proces-verbaal van 30 maart 2021 geen titel voor ontruiming oplevert, de bewindvoerder te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde over te gaan uiterlijk 10 november 2021 om 9.30 uur, met medeneming van al diegenen die en hetgeen dat zich in de woning vanwege haar bevindt/bevinden, eventuele onderhuurders daaronder begrepen, met afgifte van de ter beschikking gestelde sleutels aan Woonbedrijf en met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van deze procedure.
4.2.
De bewindvoerder voert verweer.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De tussen partijen ter zitting van de kantonrechter van 30 maart 2021 overeengekomen regeling (genaamd huurbeëindigingsovereenkomst) is in een proces-verbaal opgenomen dat door de bewindvoerder en Woonbedrijf, alsmede de kantonrechter en de griffier, is ondertekend. Het proces-verbaal is in executoriale vorm uitgegeven. Uitgifte van het proces-verbaal in executoriale vorm maakt (ex artikel 87 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) dat in geval van niet-nakoming van de regeling door een der partijen, na voorafgaande betekening van het proces-verbaal aan die partij, de wederpartij in beginsel direct tot executie kan overgaan.
5.2.
Hoewel tussen partijen niet ter discussie staat dat partijen destijds met de regeling hebben beoogd dat de ontruiming van de woning, onder voorwaarden, zou worden uitgesteld, levert het proces-verbaal - als hiervoor geciteerd onder r.o. 2.5 - naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter - op zichzelf nog geen executoriale titel voor gedwongen ontruiming op. Daarbij is van belang dat geen datum en tijdstip van ontruiming van de woning in het proces-verbaal is overeengekomen. Daaruit blijkt juist dat ontruiming van de woning (voorshands) niet zal plaatsvinden. Dit betekent dat het door de bewindvoerder gevorderde verbod om op basis van het exploot van 8 oktober 2021 tot ontruiming over te gaan, zal worden toegewezen als na te melden. De ter versterking van het verbod gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen nu daartegen geen verweer is gevoerd.
5.3.
Woonbedrijf zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bewindvoerder worden begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.101,00

6.De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

6.1.
Nu aan de voorwaarde waaronder de eis in reconventie is ingesteld is voldaan, komt de voorzieningenrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
6.2.
In dat kader doet zich de vraag voor of het belang van Woonbedrijf bij beëindiging van het gestelde onrechtmatige gebruik van de woning (zonder recht of titel) meebrengt dat de door Woonbedrijf gevorderde ontruiming in kort geding moet worden toegewezen. In dat verband staat centraal de vraag of [onder bewind gestelde] zich heeft gehouden aan de tussen partijen op 30 maart 2021 overeengekomen voorwaarden waaronder de ontruiming van de woning is uitgesteld. Bij afweging van alle betrokken belangen beantwoordt de voorzieningenrechter die vraag ontkennend.
6.3.
Woonbedrijf stelt zich op het standpunt dat uit verklaringen van omwonenden kan worden opgemaakt dat [onder bewind gestelde] zich niet heeft gehouden aan de ter zitting van de kantonrechter op 30 maart 2021 gemaakte afspraken om geen overlast te veroorzaken, geen alcohol te gebruiken in de woning en de heer [A] niet meer toe te laten. Woonbedrijf stelt zich op het standpunt dat zij derhalve op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken gerechtigd is tot ontruiming van de woning over te gaan.
6.4.
[onder bewind gestelde] heeft betwist dat zij zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die partijen zijn overeengekomen ter zitting van 30 maart 2021. Zij staat onder behandeling van de GGZe en zij heeft verklaard dat er niet daadwerkelijk sprake is geweest van overlast en/of dreigend en intimiderend gedrag van haar jegens omwonenden. [onder bewind gestelde] verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de door haar overgelegde getuigenverklaringen, die bevestigen dat er geen sprake is van overlast. Zij erkent weliswaar dat zij een terugval heeft gehad in september van dit jaar, maar het gaat op dit moment weer veel beter met haar. Daarvan getuigt ook het feit dat haar kinderen, nadat zij eerder uit huis waren geplaatst, weer bij haar in huis wonen. Tevens ontkent [onder bewind gestelde] de overige haar door Woonbedrijf gemaakte verwijten. Zij betwist (structureel) alcohol in en rond de woning te gebruiken. Ook betwist zij de heer [A] in de woning te hebben toegelaten.
6.5.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [onder bewind gestelde] van de door Woonbedrijf gestelde overlast, kan in kort geding niet zonder meer worden aangenomen dat de gestelde overlast zich heeft voorgedaan. Weliswaar heeft Woonbedrijf meerdere verklaringen overgelegd van buurtbewoners die bevestigen dat er sprake is geweest van overlast die meer structureel van aard is, maar [onder bewind gestelde] heeft ter zitting helder toegelicht dat de vele meldingen van overlast in feite voortkomen uit een burenruzie die op enig moment is ontstaan tussen haar en haar directe buren, welke buren tevens in nauw contact staan met haar achterburen die ook meldingen hebben gedaan van overlast. Of van een dergelijke opzet ook daadwerkelijk sprake is, kan in dit kort geding onvoldoende worden beoordeeld. De stellingen van [onder bewind gestelde] op dit punt brengen evenwel mee dat een nader onderzoek naar de gegrondheid van de gestelde overlastklachten dient plaats te vinden, waarbij eventueel ook getuigen kunnen worden gehoord. Nu bovendien de aard van de gestelde overlast (voornamelijk geluidsoverlast), niet zodanig en voortdurend is dat thans sprake is van een zeer bedreigende en onhoudbare situatie (althans in vergelijking tot andere overlastzaken die de voorzieningenrechter voorgelegd krijgt), ziet de voorzieningenrechter thans onvoldoende aanleiding voor toewijzing van de gevraagde voorziening. Woonbedrijf heeft ook niet gesteld dat zich recent nog overlastmeldingen hebben voorgedaan.
6.6.
Daarbij betrekt de voorzieningenrechter eveneens de omstandigheid dat Woonbedrijf geen inzicht heeft gegeven in de vraag wat er met [onder bewind gestelde] en haar twee kinderen zal gebeuren als de gevorderde ontruiming zal worden toegewezen. Woonbedrijf heeft niet weersproken dat [onder bewind gestelde] op dit moment weer met haar twee kinderen in de woning woont. Onduidelijk is gebleven of er een alternatieve woonruimte beschikbaar is waar [onder bewind gestelde] met haar twee kinderen tezamen zou kunnen worden gehuisvest. Onder deze onzekere omstandigheden dient het belang van [onder bewind gestelde] om voorlopig met haar kinderen in de woning te kunnen blijven wonen, zwaarder te wegen dan het belang van Woonbedrijf bij toewijzing van de gevraagde ontruiming op korte termijn.
6.7.
Woonbedrijf zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bewindvoerder worden begroot op:
- salaris advocaat € 508,00 (factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
- overige kosten
0,00
Totaal € 508,00

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
verbiedt Woonbedrijf op basis van het exploot van 8 oktober 2021 over te gaan tot ontruiming van de woning aan de [adres] te [plaats] ,
7.2.
veroordeelt Woonbedrijf om aan de bewindvoerder een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 7.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
7.3.
veroordeelt Woonbedrijf in de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op € 1.101,00,
7.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
wijst de vorderingen af,
7.7.
veroordeelt Woonbedrijf in de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op € 508,00,
7.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.