ECLI:NL:RBOBR:2021:5809

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
WR 20/049
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure met betrekking tot ontneming van mensenrechten van de Roma gemeenschap

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 4 februari 2021 een verzoek tot wraking behandeld van mr. J.P.M. van der Ham, die als rechter betrokken was bij een civiele procedure met zaaknummer 8875958 CV EXPL 20-6050. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend op basis van de stelling dat de rechtspraak heeft bijgedragen aan het ontnemen van zijn mensenrechten, specifiek die van de Roma gemeenschap en woonwagenbewoners. Hij heeft aangevoerd dat de rechtspraak alle zaken waarin hij betrokken is geweest, van tafel heeft geveegd om de huiszettingsprocedure te versnellen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet voldoende gemotiveerd was, zoals vereist door artikel 37 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Verzoeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die zouden kunnen wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat er sprake was van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken, wat kan duiden op misbruik van het wrakingsinstrument.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zal worden. Tevens is besloten dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen, gezien het eerdere misbruik van het wrakingsrecht door verzoeker. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/049
Beslissing van 4 februari 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker]
wonende te [adres] ,
strekkende tot de wraking van:
mr. J.P.M. van der Ham
in zijn hoedanigheid van rechter in deze rechtbank bij de behandeling van de hoofdzaak met zaaknummer: 8875958 CV EXPL 20-6050.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechter worden genoemd.

1.Het procesverloop.

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het wrakingsdossier met zaaknummer WR 20/049 dat is aangelegd naar aanleiding van het wrakingsverzoek in de hoofdzaak;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 28 december 2020, gericht tegen mr. J.P.M. van der Ham;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek.
Verzoeker heeft per e-mailbericht van 10 januari 2021 te 13.06 uur tevens deze wrakingskamer gewraakt.
De mondelinge behandeling van het tegen de rechter gerichte wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021 om 14.30 uur. Verzoeker en de rechter zijn toen niet verschenen.

2.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer.

Aan het verzoek tot wraking van de wrakingskamer heeft verzoeker, onder meer en zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat de rechtspraak mee heeft gewerkt aan het ontnemen van zijn (mensen)rechten, die van de Roma gemeenschap en woonwagenbewoners. Ook heeft de rechtspraak alle zaken waarin hij betrokken is (geweest) van tafel geveegd om er op die manier voor te zorgen dat de huiszettingsprocedure zo snel mogelijk in werking werd gesteld.
Ingevolge artikel 37 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten en
omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv. Er kan – zoals hier aan de orde – sprake zijn van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt. De wrakingskamer kan, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van één of meer van haar leden dan buiten behandeling laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Dit mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud. Artikel 39 Rv – waarin is bepaald dat een verzoek tot wraking op een zitting wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht geen zitting heeft – staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 36 Rv. Deze uitleg sluit ook aan bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat “
does not immediately appear to be manifestly devoid of merit”. (vgl. onder meer HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2038)
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker zijn verzoek tot wraking van de wrakingskamer niet heeft toegelicht. Door hem zijn immers geen redenen naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan dan ook in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Van een wrakingsverzoek als bedoeld in de zin van de wet is daarom geen sprake. Om die reden zal de wrakingskamer het tot haar gerichte verzoek tot wraking buiten behandeling laten en niet in handen stellen van een andere wrakingskamer.
De wrakingskamer gaat daarom over tot de inhoudelijke behandeling van het verzoek tot wraking van de rechter.

3.Het verzoek tot wraking van de rechter en de reactie van de rechter.

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 8875958 CV EXPL 20-6050. Aan het verzoek is – in de kern genomen – ten grondslag gelegd dat er processuele fouten zijn gemaakt bij de toebedeling van de hoofdzaak aan de rechter én dat de rechtspraak en de overheid opdracht hebben gekregen om verzoeker zo snel mogelijk het dak boven zijn hoofd te ontnemen. Daarom heeft de rechtspraak alles op alles gezet om de behandeling van de hoofdzaak, na wraking van een eerdere rechter, zo snel mogelijk voort te zetten. De rechter heeft ook nagelaten te controleren of bij aanvang van de eerst geplande zitting de skypeverbinding van verzoeker goed functioneerde. Verzoeker stelt dat de rechter om deze redenen niet onbevooroordeeld het geschil in de hoofdzaak kan beoordelen.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

4.De beoordeling.

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Uit de stukken is de wrakingskamer onder meer gebleken dat verzoeker op 9 november 2020 uitstel heeft gevraagd voor de behandeling van de hoofdzaak die onder leiding van mr. J.A.M. van den Berk op 3 december 2020 zou plaatsvinden. Dit verzoek is op 20 november 2020 afgewezen, waarop mr. J.A.M. van den Berk door verzoeker op 1 december 2020 is gewraakt. Mr. J.A.M. van den Berk heeft om haar moverende redenen berust in deze wraking. De behandeling van de hoofdzaak zou op 3 december 2020 vervolgens plaatsvinden onder leiding van mr. J.P.M. van der Ham. Verzoeker heeft op 3 december 2020 mr. J.P.M. van der Ham echter gewraakt en op 13 december 2020 de wrakingskamer, die het wrakingsverzoek van 3 december 2020 zou behandelen. In essentie heeft verzoeker toen soortgelijke gronden aangevoerd als in het onderhavige wrakingsverzoek zijn opgenomen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de wrakingskamer naast zich neergelegd en bij beschikking van 17 december 2020 het verzoek tot wraking van mr. J.P.M. van der Ham afgewezen, waarna een nieuwe zittingsdatum is gepland voor de behandeling van de hoofdzaak. Hierop heeft verzoeker onder de hiervoor weergegeven gronden mr. J.P.M. van der Ham opnieuw gewraakt.
De wrakingskamer stelt vast dat na het afgewezen verzoek tot wraking van mr. J.P.M. van der Ham van 17 december 2020 er feitelijk niets anders is gebeurd dan dat er een nieuwe zittingsdatum is gepland. Verzoeker heeft ook geen nieuwe feiten en omstandigheden sinds het vorige wrakingsverzoek naar voren gebracht. Uit het enkele feit dat er een nieuwe zittingsdatum is gepland kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het gestelde niet controleren van de skypeverbinding, wat hiervan verder ook zij, is onvoldoende om te oordelen dat de gewraakte rechter vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Op de door verzoeker geschetste gang van zaken bij de toebedeling van de hoofdzaak, waarbij volgens verzoeker processuele fouten zouden zijn gemaakt, heeft de gewraakte rechter geen invloed gehad. Daargelaten of er sprake is geweest van processuele fouten, hebben verwijten daarover geen betrekking op de persoon van de gewraakte rechter. De wrakingskamer ziet ook hierin geen redenen om te oordelen dat de gewraakte rechter vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Daar komt bij dat voor het overige de grondslag van het wrakingsverzoek in essentie gelijk is aan de redenen die aan de eerdere wraking ten grondslag zijn gelegd en uiteindelijk hebben geleid tot de afwijzende beschikking van 17 december 2020 van de wrakingskamer. Aangezien ten opzichte daarvan door verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd, kan het wrakingsverzoek niet slagen.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
De wrakingskamer oordeelt tot slot dat verzoeker het middel van de wraking kennelijk gebruikt voor een evident ander doel dan waarvoor het is bedoeld. Er is inmiddels immers sprake van drie wrakingsverzoeken, los van de wrakingen van de wrakingskamer, in dezelfde procedure. Omdat verzoeker in het recente verleden eerder soortgelijke wrakingsverzoeken heeft ingediend concludeert de wrakingskamer dat sprake is van misbruik van recht. De wrakingskamer zal om die reden bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in de procedure 8875958 CV EXPL 20-6050 niet in behandeling zal worden genomen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
-
wijsthet
verzoek tot wrakingvan mr. J.P.M. van der Ham
af;
- bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak met zaaknummer 8875958 CV EXPL 20-6050 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in de procedure 8875958 CV EXPL 20-6050 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. S.M.J. Korthuis-Becks, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.
de griffier: de voorzitter:
de griffier is buiten staat
deze beslissing mede
te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.