In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de korting van een prepensioen op de WW-uitkering. Eiser, die een prepensioen ontvangt, was van mening dat deze korting onterecht was en dat er sprake was van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 3:5, vijfde lid, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV terecht de inkomsten uit het prepensioen in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitzondering, omdat het prepensioen niet samenhing met een eerder verlies van arbeidsuren. Eiser had het prepensioen al ontvangen voordat hij werkloos werd, en de urenomvang van zijn dienstverband was niet gewijzigd. De rechtbank benadrukte dat de wet- en regelgeving op dit punt strikt moet worden nageleefd en dat het aan de wetgever is om eventuele negatieve gevolgen van deze regelgeving te adresseren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en liet het bestreden besluit van het UWV in stand.