ECLI:NL:RBOBR:2021:5484

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
WR 21/028
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een gezagskwestie betreffende een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 augustus 2021 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een vader, verzoeker, die de rechter N.G. Zandee wilde wraken. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van een procedure waarin de Stichting Jeugdbescherming Brabant (de GI) verzocht om gedeeltelijke uitoefening van het gezag over zijn minderjarige kind. Verzoeker was van mening dat de kinderrechter niet op de juiste wijze omging met zijn toestemming voor de inschrijving van zijn kind op een onderwijsinstelling en dat er geen rekening werd gehouden met eerdere afspraken. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 augustus 2021 heeft verzoeker zijn bezwaren geuit, maar de rechter heeft het verzoek van de GI niet ter discussie gesteld. De rechtbank overweegt dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat de rechter bepaalde punten niet heeft besproken, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank wijst het wrakingsverzoek af, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/028
Beslissing van 26 augustus 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. N.G. Zandee,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 16 augustus 2021 van de zaak met zaaknummer C/01/373395 / JE RK 21-1222 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 17 augustus 2021.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak
met nummer C/01/373395 / JE RK 21-1222. Deze zaak betreft het verzoek van Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI) tot toekenning van de gedeeltelijke uitoefening van het gezag (aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling) aan de GI betreffende [naam] , geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] .
Verzoeker is de vader van [naam] . Verzoeker is in de genoemde procedure als belanghebbende betrokken.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De kinderrechter wil het verzoek van de GI toewijzen, ondanks dat verzoeker zijn toestemming voor de inschrijving heeft gegeven.
De kinderrechter spreekt de GI tijdens de mondelinge behandeling niet aan op het niet nakomen van afspraken, zoals bijvoorbeeld de reactietermijn, het kaartje van de moeder van [naam] aan [naam] en het komen tot een omgangsregeling met [naam] .
Verzoeker heeft geen nieuwe versie van het verzoek ontvangen nadat dit was gewijzigd.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1
Ten aanzien van het niet verschijnen van verzoeker overweegt de rechtbank als volgt.
Verzoeker is bij brief van 18 augustus 2021 opgeroepen om te verschijnen teneinde te worden gehoord naar aanleiding van het door hem ingediende wrakingsverzoek. In de oproeping is medegedeeld dat voor deze zitting geen uitstel wordt verleend behalve indien er sprake is van klemmende redenen, en dat een uitstelverzoek gemotiveerd en schriftelijk dient te worden gedaan.
Verzoeker heeft op 24 augustus 2021 per e-mail aan de griffier bericht dat het tijdstip van de mondelinge behandeling “hem niet schikt” en verzocht de mondelinge behandeling op een ander tijdstip te doen plaatsvinden. De voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker – via de griffier – per e-mail van 25 augustus 2021 – bericht dat het tijdstip niet wordt gewijzigd. Bij e-mail van diezelfde datum heeft verzoeker de griffier van de wrakingskamer laten weten het daar niet mee eens te zijn en heeft hij verzocht om een toelichting. Op 26 augustus 2021 heeft verzoeker per e-mail aangegeven de mondelinge behandeling te willen bijwonen en heeft hij verzocht om de zitting te schorsen en een ander tijdstip te bepalen.
Verzoeker heeft echter niet toegelicht waarom hij niet op het geplande tijdstip aan de mondelinge behandeling zou kunnen deelnemen, laat staan daarvoor klemmende redenen aangevoerd. Om die reden is de behandeling van het verzoek niet uitgesteld.
3.2
De rechtbank stelt ten aanzien van het wrakingsverzoek het volgende voorop.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld.
Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden. Daarnaast geldt het volgende.
3.3
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken verzet zich er ook tegen dat de
motiveringvan een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
Tijdens de mondelinge behandeling te bespreken punten
3.4
De enkele omstandigheid dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 16 augustus alleen de ontbrekende toestemming van verzoeker voor de inschrijving van [naam] op het Rythovius College heeft willen bespreken en niet, zoals verzoeker wenste, met de GI in gesprek heeft willen gaan over andere door hem genoemde zaken is, mede in aanmerking genomen dat het aan de rechter is om de omvang van het geding te bepalen en het verzoek enkel zag op de ontbrekende toestemming om [naam] te kunnen inschrijven op het Rythovius College, onvoldoende om te concluderen dat de rechter daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.
Het gewijzigde verzoek
3.5.
Verzoeker vindt voorts dat de rechter vooringenomen is omdat – zo begrijpt de wrakingskamer de motivering van het wrakingsverzoek – de rechter de mondelinge behandeling doorgang heeft laten vinden, ondanks de door verzoeker gestelde omstandigheid dat hij geen gewijzigd verzoekschrift had ontvangen.
Daargelaten dat niet vaststaat of verzoeker voorafgaand aan de mondelinge behandeling inderdaad geen gewijzigd verzoekschrift heeft ontvangen, blijkt uit de processtukken dat verzoeker voorafgaand aan de mondelinge behandeling wist wat de inhoud van het verzoek was dat bij de mondelinge behandeling aan de orde zou komen, te weten het toebedelen van gezag aan de GI waar het gaat om de schoolkeuze van [naam] . Mede gelet op wat is overwogen onder 3.3., levert de (impliciete) beslissing van de rechter om de zitting doorgang te laten vinden dan geen grond op voor wraking van de rechter.
Het voornemen tot toewijzing van het verzoek
3.6.
Gelet op wat is overwogen onder 3.3. levert ook de klacht over het ter zitting door de rechter aan verzoeker kenbaar gemaakte voornemen het verzoek van de GI toe te wijzen, geen grond op voor wraking van de rechter. Voor zover verzoeker heeft bedoeld dat er geen belang meer was om op het verzoek van de GI te beslissen, omdat verzoeker de gevraagde toestemming reeds had gegeven, overweegt de rechtbank dat een beslissing van de rechter op dit punt valt aan te merken als een inhoudelijke beslissing waarvoor het onder 3.3. geschetste kader geldt. Verzoeker heeft daarnaast geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de motivering van deze (tussen)beslissing (of het ontbreken daarvan) in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.7
De rechtbank zal het verzoek tot wraking van de rechter dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. J.H. Wiggers, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en mr. E.M. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.P. Jansen, griffier, en in openbaar uitgesproken op 26 augustus 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.