Overwegingen
1. Eiser ontving een bijstandsuitkering, laatstelijk naar de kostendelersnorm voor twee personen. In het verleden had eiser een eigen dakdekkersbedrijf, maar hij heeft deze activiteiten moeten staken als gevolg van reumatische klachten. Verder staat hij vanaf 8 februari 2019 onder beschermingsbewind van stichting Saldoplus, een stichting die zich bezighoudt met inkomensbeheer en bewindvoering.
2. Eiser had een afspraak bij Senzer, de organisatie die de Participatiewet (Pw) uitvoert voor onder andere de gemeente Helmond. Hij heeft tijdens dat gesprek gezegd dat hij met de auto kon komen, omdat zijn vriendin net thuis was. Zijn vriendin werkt parttime en woonde op dat moment, aldus eiser, bij haar ouders in Milsbeek. Eiser zelf staat samen met zijn vader ingeschreven op het adres [adres] . Naar aanleiding van dit gesprek kreeg een medewerker van verweerder twijfels over de woon- en leefsituatie van eiser. Daarop heeft een sociaal rechercheur onderzoek gedaan naar eisers woon- en leefsituatie.
3. De sociaal rechercheur heeft over de periode van 6 januari 2020 tot en met 20 februari 2020 heimelijk waarnemingen verricht bij de woning aan de [adres] en bij de woning aan de [adres] (de woning van eisers vriendin). In totaal heeft de sociaal rechercheur 54 waarnemingen verricht, waarvan het merendeel bij de woning in Helmond. De sociaal rechercheur heeft op 30 januari 2020 gesproken met omwonenden van de [adres] . Op diezelfde dag heeft de sociaal rechercheur ook met eiser gesproken over zijn woon- en leefsituatie. Daarnaast heeft, aansluitend op dit gesprek met eiser, een huisbezoek bij de woning aan de [adres] plaatsgevonden. Ook heeft de sociaal rechercheur bankafschriften van de beheerrekening en de leefgeldrekening opgevraagd bij de bewindvoerder.
4. De sociaal rechercheur heeft de bevindingen uit dit onderzoek neergelegd in het Rapport handhaving van 6 maart 2020 (hierna: het rapport). Achter het rapport zijn elf bijlagen gevoegd, waaronder het rapport van de waarnemingen, het rapport van het verhoor, het verslag van het huisbezoek en kopieën van bankafschriften van de beheerrekening en de leefgeldrekening. De sociaal rechercheur concludeert in het rapport samengevat dat eiser in elk geval sinds 6 januari 2020 niet meer woont in de woning aan de [adres] , maar dat hij vermoedelijk bij zijn vriendin, [naam] , in Gennep woont.
5. Daarop heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser bij het primaire besluit met ingang van 6 januari 2020 ingetrokken. Volgens verweerder heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden, omdat hij geen opgave heeft gedaan van zijn verblijf buiten Helmond. Uit het rapport blijkt dat eiser niet op de [adres] verblijft, maar waarschijnlijk bij zijn vriendin te Gennep. Eiser heeft daarom geen recht meer op een uitkering van de gemeente Helmond, aldus verweerder.
6. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij stelt zich daarin, kort gezegd, op het standpunt dat zijn woonplaats niet is veranderd en dat hij zijn woonstede ook niet heeft willen opgeven. Het onderzoek dat is gedaan is ook onvoldoende om dat te kunnen concluderen. Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de plek waar hij zijn post en administratie bewaart en waar hij zijn huisarts, reumatoloog en apotheek bezoekt. Ook hebben de afspraken met de Stichting Maatschappelijke Opvang (hierna: SMO), hoewel niet aan de [adres] plaatsgevonden.
7. De bezwaarschriftencommissie Senzer heeft op 27 juli 2020 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder onvoldoende overtuigend bewijs heeft geleverd voor de conclusie dat eiser het zwaartepunt van zijn maatschappelijk leven en zijn woonstede niet in Helmond heeft. Hoewel eiser gebruik maakt van de auto van zijn vriendin in Gennep, is niet gebleken dat hij haar ook vanaf dit adres dagelijks naar haar werk brengt. Verder is de verklaring van de buurtbewoner onvoldoende concreet en is deze verklaring bovendien anoniem. De pintransacties zijn vooral in Helmond gedaan en niet in Gennep. Dat de bewindvoerder het wekelijks leefgeld aan de vriendin van eiser heeft overgemaakt en niet meer aan zijn vader, kennelijk met als doel om eiser te beschermen, heeft de commissie niet doorslaggevend gevonden voor het bewijs dat eiser niet meer in Helmond woont. Bovendien is medicatie en fruit in de woning aan de [adres] gevonden en heeft eiser op dit adres correspondentie van verweerder ontvangen waar hij tijdig op heeft gereageerd. Verweerder is er dus niet in geslaagd te bewijzen dat eiser zijn hoofdverblijf niet op de [adres] heeft, aldus de commissie.
8. Hoewel de commissie heeft geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, heeft verweerder een ander besluit genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de motivering gewijzigd in die zin dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn woon- en verblijfsituatie waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgebreid onderzoek is gedaan naar de woon- en verblijfsituatie van eiser. Verder heeft de commissie ten onrechte geen acht geslagen op de wisselende en tegenstrijdige verklaringen van eiser over zijn verblijf in de woning aan de [adres] . Daarnaast heeft de commissie geen aandacht besteed aan de heimelijke waarnemingen. Eiser is bij geen van de waarnemingen gezien aan de [adres] , maar wel verschillende keren bij zijn vriendin te Gennep. De rolluiken van de woning aan de [adres] waren volledig naar beneden en er zijn geen tekenen van bewoning gezien. Anders dan de commissie lijkt te veronderstellen, ondersteunt de verklaring van de buurtbewoner de andere bevindingen. Deze buurtbewoner heeft deze verklaring op 29 september 2020 nogmaals bevestigd, maar zij wil geen schriftelijke verklaring afleggen en zij wenst anoniem te blijven, aldus verweerder. Over het leefgeld heeft verweerder gesteld dat het wekelijkse weekgeld van € 25,- naar eiser wordt overgemaakt, maar dat met ingang van 1 december 2019 maandelijks een bedrag van € 280,- wordt overgemaakt naar de vriendin van eiser onder de vermelding ‘boodschappengeld’. Dat bedrag is nagenoeg gelijk aan het bedrag dat eiser voorheen aan zijn vader betaalde als kostgeld. Verder heeft de sociaal rechercheur tijdens het huisbezoek, naast een paar appels, geen verse voedingsmiddelen aangetroffen in de woning. Ook houdbare levensmiddelen waren maar beperkt aanwezig, aldus verweerder. Bovendien zijn geen ongebruikte prikpennen of andere medicatie aangetroffen, maar alleen een container met weggegooide gebruikte pennen. Over de post heeft verweerder gesteld dat deze, zoals ook eiser heeft verklaard, bij de bewindvoerder binnenkomt. Alle omstandigheden tezamen rechtvaardigen de conclusie dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn woon- en verblijfsituatie, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, aldus verweerder.
9. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende overtuigend bewijs heeft geleverd dat het zwaartepunt van zijn leven niet in Helmond lag. Niet is gebleken van daden waaruit zijn wil blijkt om zijn woonstede in Helmond op te geven. Hij stond nog ongewijzigd in de basisregistratie personen (de brp) ingeschreven op het Helmondse adres. Tijdens het onaangekondigde huisbezoek is de woning gemeubileerd aangetroffen en zijn daarnaast kledingstukken, (verse) levensmiddelen, toiletartikelen en medicatie aangetroffen. Voorafgaand aan het huisbezoek wist eiser bovendien te vertellen waar hij zijn medicatie bewaart, hoe zijn slaapkamer eruit ziet en wat de inhoud van de koelkast was. Op de inventarislijst van het huisbezoek staat ook duidelijk dat wel degelijk medicijnen zijn aangetroffen en niet alleen een container met gebruikte pennen. Verder ontving eiser zijn post aan de [adres] en heeft hij ook adequaat gereageerd op post van verweerder die naar dat adres is verstuurd. Alle afspraken met SMO vonden plaats in Helmond en ook zijn tandarts, huisarts en reumatoloog zijn in Helmond gevestigd. De pintransacties zijn voor het merendeel in Helmond of omliggende dorpen gedaan. Eiser betoogt verder over de heimelijke waarnemingen dat de nadruk op de Seat Mii lag, terwijl die auto van zijn vriendin is. Hij heeft weliswaar in die auto gereden, maar de conclusie dat de verblijfplaats van de auto ook de verblijfplaats van eiser zou zijn, is onjuist. De gesloten rolluiken geven geen indicatie voor de aan- of afwezigheid van eiser. In verband met privacy zijn de rolluiken altijd naar beneden. Gordijnen ontbreken omdat eisers moeder deze na de scheiding heeft meegenomen. De slaapkamer van eiser bevindt zich bovendien aan de achterzijde van de woning en is vanaf de openbare weg niet te zien. De verklaring van één anonieme buurtbewoner kan geen gewicht in de schaal leggen, omdat deze niet te verifiëren is. Al met al heeft verweerder het bestreden besluit ten onrechte genomen, aldus eiser.
10. In de loop van de procedure heeft eiser nog nadere stukken ingediend. Het gaat om presentielijsten van eisers vriendin op het werk. Die presentielijsten corresponderen volgens eiser met de observaties van de sociaal rechercheur. Ook heeft eiser een overzicht overgelegd met tandarts-, huisarts- en ziekenhuisbezoeken in Helmond over de periode van 4 november 2019 tot en met 1 april 2020.
Het oordeel van de rechtbank
11. Allereerst is van belang om vast te stellen dat de te beoordelen periode loopt van 6 januari 2020 tot en met 31 januari 2020.
12. Vervolgens is in deze zaak van belang dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de zogeheten uitwijkjurisprudentie heeft ontwikkeld. Die rechtspraak houdt in dat in een geval waarin het college twijfels heeft over de woonsituatie, maar op basis van de beschikbare gegevens niet kan vaststellen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, het niet aanvaardbaar is dat het college ‘uitwijkt’ naar de grond dat als gevolg van het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen over de woon- en leefsituatie, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4847). 13. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verweerder het onderzoek naar eisers woon- en leefsituatie in eerste instantie heeft ingezet, omdat hij twijfels had over de vraag of eiser samenwoonde met zijn vriendin in een andere gemeente. Verweerder heeft immers een onderzoek gestart omdat eiser met de auto van zijn vriendin naar een afspraak bij Senzer is gekomen. De sociaal rechercheur heeft verder ook waarnemingen verricht bij de woning van de vriendin van eiser. Tijdens het verhoor op donderdag 30 januari 2020 heeft de sociaal rechercheur niet alleen vragen gesteld over de woning in Helmond, maar ook over de woning van eisers vriendin en zijn relatie met haar. De sociaal rechercheur heeft tijdens dat verhoor bovendien het vermoeden uitgesproken dat eiser bij zijn vriendin te Gennep zou wonen (hoofdverblijf) en daarnaast heeft hij eiser gevraagd naar bijvoorbeeld gezamenlijke activiteiten, naar wederzijdse betalingen en wie de boodschappen doet (wederzijdse zorg).
14. Uit het primaire besluit volgt verder dat verweerder eiser verwijt niet op het uitkeringsadres in Helmond te wonen, maar bij zijn vriendin te Gennep. Verweerder heeft in het primaire besluit opgemerkt: ‘Uit onderzoek is namelijk aannemelijk gemaakt dat u niet op het adres [adres] verblijft, maar vermoedelijk bij uw vriendin [naam] op het adres [adres] .’ Volgens verweerder kan hierdoor het recht op bijstand niet worden vastgesteld en heeft eiser om die reden geen recht meer op een uitkering van de Gemeente Helmond.
15. Zoals uit het bestreden besluit volgt en verweerder ook ter zitting van de rechtbank heeft bevestigd, heeft hij daarna een andere juridische grond aan de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering ten grondslag gelegd. Verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat het op basis van de feiten en omstandigheden niet duidelijk is geworden waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser ligt en dat die onduidelijkheid is blijven bestaan. Deze onduidelijkheid is, zo heeft verweerder ter zitting toegelicht, de reden om de juridische grondslag te wijzigen in schending van de inlichtingenplicht, omdat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
16. Naar het oordeel van de rechtbank dient ook in deze situatie van eiser de wijziging van juridische grondslag te worden geschaard onder de hiervoor onder overweging 13 weergegeven uitwijkjurisprudentie van de CRvB. Het enige relevante verschil tussen de situatie omschreven in de uitwijkjurisprudentie en de situatie van eiser is dat de gestelde gezamenlijke huishouding tussen eiser en zijn vriendin niet in dezelfde, maar in een andere gemeente was. De rechtbank vindt dat verschil voor de vraag of de uitwijkjurisprudentie ook in eisers situatie van toepassing is, niet doorslaggevend. Omdat verweerder naar zijn stelling op basis van de beschikbare gegevens niet kon vaststellen dat eiser niet op het adres in Helmond verbleef, maar een gezamenlijk huishouding voerde met zijn vriendin, zij het in een andere gemeente, is hij ‘uitgeweken’ naar de grond dat als gevolg van het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen over de woon- en leefsituatie, het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dat is, gelet op de uitwijkjurisprudentie, niet toegestaan.
17. Dit betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke grondslag. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet verder reden om zelf in de zaak te voorzien. Daarvoor is het volgende van belang.
18. De intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering van de te veel betaalde bijstandsuitkering zijn voor eiser belastende besluiten. Dat betekent dat verweerder aannemelijk moet maken dat aan de eisen voor intrekking en terugvordering is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daar niet in geslaagd. Verweerder verwijt eiser dat hij onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie. Maar verweerder heeft daarbij niet duidelijk gemaakt welke inlichtingen eiser nog meer had moeten verstrekken. Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het adres van eiser en hij heeft meegewerkt aan alle verzoeken van verweerder. Zoals eiser verder terecht in zijn beroepschrift aanvoert, is de woning tijdens dit onaangekondigde huisbezoek gemeubileerd aangetroffen en zijn daarnaast kledingstukken, levensmiddelen, toiletartikelen en medicatie aangetroffen. De woning maakte met andere woorden geen onbewoonde indruk. En hoewel uit het rapport van de sociaal rechercheur volgt dat eiser en zijn vriendin veel samen optrekken en dat hij in de periode in geding ook regelmatig bij zijn vriendin in Gestel heeft verbleven, is daarmee nog niet gezegd dat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie en dat daarom het recht op bijstand niet valt vast te stellen.
19. De rechtbank ziet daarom reden om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen eiser over de periode 6 januari 2020 tot en met 31 januari 2020 in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering naar voor eiser toepasselijke norm.
20. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal het bezwaar gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen.
21. Verder zal de rechtbank het college in de proceskosten veroordelen. Daarbij kent de rechtbank 2 punten à € 534,- voor het bezwaarschrift en het (schriftelijk) horen en 2 punten à € 748,- voor het beroepschrift en de zitting bij de rechtbank, dus in totaal € 2.564,-. Uit het proceskostenformulier volgt verder dat eiser reiskosten en verletkosten heeft gemaakt. Ook die komen voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor kent de rechtbank € 123,00 toe.
22. Eiser heeft in het beroepschrift verder verzocht om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente over de niet-betaalde uitkering. Ook dat verzoek zal de rechtbank inwilligen.