ECLI:NL:RBOBR:2021:5280

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
21/2206
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluiting van een pand op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de sluiting van een bedrijfspand op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Helmond had besloten het pand voor zes maanden te sluiten, omdat er aanwijzingen waren dat het pand werd gebruikt voor activiteiten die in strijd zijn met de Opiumwet. Verzoekster, een holding die zich bezighoudt met de productie van voortenten, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de sluiting te schorsen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de sluiting van het pand ernstige gevolgen zou hebben voor de bedrijfsvoering van verzoekster. Tijdens de zitting is gebleken dat de burgemeester niet voldoende had onderbouwd dat de aangetroffen goederen in het pand bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester haar bevoegdheid om het pand te sluiten niet voldoende had gemotiveerd en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De sluiting van het pand is geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar, en de burgemeester is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/2206

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , in [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.A.D. Oomes),
en

de burgemeester van de gemeente Helmond, de burgemeester

(gemachtigde: mr. M. Croes).

Procesverloop

In het besluit van 31 augustus 2021, verzonden op 7 september 2021 (bestreden besluit), heeft de burgemeester besloten het bedrijfspand en de bijbehorende erven op het adres [adres 1] in [woonplaats] (het pand) op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet met ingang van 13 september 2021 voor zes maanden te sluiten.
Verzoekster heeft in een brief van 9 september 2021 bij de burgemeester bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter in een brief van diezelfde datum gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee de uitvoering van het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat de burgemeester heeft beslist op het bezwaar of voor een andere termijn die de voorzieningenrechter nodig vindt.
Nadat de griffier de burgemeester heeft gevraagd of zij wil wachten met het sluiten van het pand tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft de burgemeester op 10 september 2021 laten weten dat zij in beginsel niet wil wachten met het sluiten van het pand, tenzij de voorzieningenrechter binnen twee weken uitspraak doet op het verzoek om een voorlopige voorziening. Omdat dat niet mogelijk was, heeft de voorzieningenrechter op 10 september 2021 een ordemaatregel getroffen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat partijen worden uitgenodigd voor de zitting van 28 september 2021 om 11.00 uur.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 28 september 2021. Voor verzoekster zijn haar gemachtigde, haar bestuurder/enig aandeelhouder/directeur [naam 1] ( [naam 1] ) en zijn adviseur [naam 1] naar de zitting gekomen. Voor de burgemeester is haar gemachtigde naar de zitting gekomen.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster is een holding die statutair is gevestigd in [vestigingsplaats] en waarvan [naam 1] sinds 20 september 1993 de enig aandeelhouder/bestuurder/directeur is. Onder deze holding valt [naam 1] B.V. uit [vestigingsplaats] ( [naam 1] ). [naam 1] is gevestigd op het adres [adres 1] in [woonplaats] . Zij produceert en ontwikkelt voortenten en is een zeilmakerij. Bij [naam 1] werken vier personen.
Uit een op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie van 16 juli 2021 blijkt dat de politie op 14 juli 2021 in het pand op de vliering boven het kantoor een klimaatkast heeft gevonden, waarvan zij het aannemelijk vond dat deze bestemd was voor het opzetten van of gebruik in een hennepkwekerij. Ook vond de politie in een zeecontainer die op het bij het pand behorende perceel stond, plantenpotten en afzuigslangen. Verder staat in de bestuurlijke rapportage het volgende:

(…)
  • 7 assimilatielampen – de assimilatielampen zorgen samen met de armaturen (incl. reflectorkappen) voor fotosynthese bij de plant. Ze behoren tot de kern van een hennepkwekerij;
  • 8 armaturen – zie uitleg hierboven:
  • 6 transformatoren - Een transformator zet een spanning om in een andere (hogere of lagere) spanning;
  • 2 koolstoffilters - Koolstoffilters dienen voor het reduceren van problemen rond stankoverlast en bestrijding van schadelijke gassen. Met behulp van koolstoffilters wordt de kenmerkende hennepgeur geneutraliseerd wat de kans op ontdekking verkleint;
  • 3 slakkenhuizen. De luchtbehandeling in een hennepkwekerij wordt beheerst door gebruik te maken van afzuigkisten/boxen of slakkenhuizen. Deze afzuiginstrumenten zijn verpakt in hout dan wel metaal en kunnen staande dan wel hangend worden aangetroffen. Ze vormen samen met de filters en afzuigslangen een essentieel onderdeel in de luchtbehandeling.
  • 6 dompelpompen – wordt gebruikt voor de opvoer van water t.b.v. de hennepplanten;
  • 1 knipschaar – voor het knippen van oogstrijpe hennepplanten;
  • 1 klimaatkast – voor een optimaal kweekklimaat in de hennepkwekerij. Veelal gebruikt in combinatie met toevoeging van C02 wat zorgt voor een hogere opbrengst van de hennepplant. (…)
[naam 1] heeft volgens de bestuurlijke rapportage tegen de politie gezegd dat hij deze goederen vanaf zijn woning had verplaatst naar de bedrijfshal en de zeecontainer, dat een deel van de goederen in de zeecontainer ook van zijn broer konden zijn en dat hij de klimaatkast in de bedrijfshal had geplaatst vanwege de waarde.
In een brief van 21 juli 2021 heeft de burgemeester verzoekster laten weten dat zij het voornemen had het pand voor zes maanden te sluiten.
In een brief van 13 augustus 2021 heeft verzoekster hierop haar zienswijze gegeven.
In een op ambtsbelofte opgemaakte (aanvullende) bestuurlijke rapportage van de politie van 18 augustus 2021 staat aanvullende het volgende:

Tegenover verbalisant verklaarde [naam 1] dat hij de goederen vanaf zijn woning [adres 2] te [vestigingsplaats] , had verplaatst naar de bedrijfshal en de zeecontainer. Volgens [naam 1] waren deze goederen bij een controle van de politie in mei 2020 reeds aangetroffen in zijn woning en destijds niet in beslag genomen.
Verder verklaarde [naam 1] dat een deel van de goederen in de zeecontainer ook van zijn broer konden zijn. Dat hij de klimaatkast in de bedrijfshal had geplaatst vanwege de waarde en deze wilde gebruiken om de loods te koelen.
De verklaring van [naam 1] dat de goederen eerder door de politie zijn aangetroffen en niet in beslag zijn genomen is niet aannemelijk. Bij de controle in mei 2020 werden foto’s gemaakt. Ik bekeek deze foto’s en de goederen die ik op de foto’s zag kwamen niet overeen met de nu aangetroffen goederen. Ook uit het destijds opgestelde proces-verbaal door de collega’s blijkt geen overeenkomst. De aangetroffen klimaatkast heeft een koelvermogen van 3,5 Kw wat goed is voor maximaal 120m3. Volgens het Kadaster is het oppervlakte van de loods alleen al 803 m2. De klimaatkast zou in deze grote ruimte dus geen enkel effect hebben.
Soort zaak: een voorlopige voorziening
2. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Van die hoofdregel kan worden afgeweken met een voorlopige voorziening. Artikel 8:81 van de Awb geeft die mogelijkheid. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een verzoeker moet dus goede redenen hebben waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt. Een voorlopige voorziening is een tussenmaatregel in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter maakt dus een voorlopige beoordeling. Als een verzoeker het eventueel niet eens is met de beslissing op het bezwaar (die moet nu nog worden genomen), kan hij daartegen beroep tegen instellen bij de rechtbank. Als het zover komt, dan kan de rechtbank anders over de zaak denken dan de voorzieningenrechter nu.
3. Verzoekster heeft gezegd dat sprake is van onverwijlde spoed omdat de machines waarmee het werk in het pand wordt uitgevoerd niet zomaar verplaatst kunnen worden. Een tussentijdse verhuizing is bijna onmogelijk en zo’n verhuizing kan verzoekster ook niet betalen. Als er zes maanden niet kan worden gewerkt, gaat verzoekster failliet. Ook kunnen de in een enorm bassin in het pand aanwezige 30 karpers niet snel worden verplaatst.
4. De voorzieningenrechter vindt het gelet op wat verzoekster heeft aangevoerd voldoende aannemelijk dat sprake is van onverwijlde spoed. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook betrokken dat de gemachtigde van de burgemeester tijdens de zitting heeft gezegd dat er nog geen datum van een hoorzitting en dus ook geen datum van de beslissing op het bezwaar bekend is.
De getroffen ordemaatregel en het gevolg daarvan
5. De voorzieningenrechter vond het nodig dat het verzoek zo snel mogelijk op een zitting zou worden behandeld. Op zijn vroegst kon dat op de zitting van 28 september 2021. Op 10 september 2021 heeft de burgemeester echter laten weten dat zij in beginsel niet wilde wachten met het sluiten van het pand, tenzij de voorzieningenrechter binnen twee weken uitspraak zou doen op het verzoek om een voorlopige voorziening. Omdat uitspraak doen binnen twee weken niet mogelijk was, heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen, zonder de zaak eerst inhoudelijk te hebben beoordeeld. Die inhoudelijke beoordeling vindt nu, nadat er een zitting is geweest, wel plaats. Omdat de ordemaatregel inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst, zal de voorzieningenrechter nu beoordelen of de getroffen voorziening van kracht blijft of moet worden opgeheven of gewijzigd (zie artikel 8:87, eerste lid, van de Awb).
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit naar aanleiding van de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Gelet op wat de politie in het pand heeft gevonden, vindt de burgemeester dat zij, op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en de Beleidsregel handhavingsprotocol Opiumwet 13b Helmond 2019 (Handhavingsbeleid), bevoegd is het pand te sluiten en dat zij van die bevoegdheid gebruik mag maken, omdat de sluiting noodzakelijk en evenredig is.
7. Verzoekster is het daar niet mee eens.
8. De voorzieningenrechter beoordeelt deze zaak volgens het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uiteen heeft gezet in haar uitspraak van 26 februari 2020 [1] .
De bevoegdheid
9. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, samen gelezen met artikel 11a van de Opiumwet, bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt.
10. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [2] volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
11. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt. Ook is de burgemeester bevoegd als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 3 van de Opiumwet te handelen en, zoals is vereist op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, het daarbij gaat om een grote hoeveelheid van de in lijst II, behorend bij de Opiumwet, bedoelde middelen. Uit artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit volgt dat van een grote hoeveelheid sprake is bij meer dan 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel.
12. Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, als de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [3] is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
13. Voor beantwoording van de vraag of de aangetroffen goederen bestemd zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige hennepplantage op te zetten kan aansluiting worden gezocht bij paragraaf 3.1.2 van de Aanwijzing Opiumwet en de daarbij behorende bijlage.
14. Verzoekster vindt dat de burgemeester niet bevoegd is om het pand te sluiten, omdat er geen sprake is van hennepteelt en ook niet van een plan daarvoor. Tijdens een eerdere inval en doorzoeking van de politie in de woning van [naam 1] in [vestigingsplaats] zijn een aantal goederen die met drugs in verband kunnen worden gebracht in beslag genomen, maar zijn ook een groot aantal goederen achtergelaten. Die woning is vervolgens gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Nadat de sluiting van de woning achter de rug was, is [naam 1] begonnen met het opruimen van het terrein en de schuren bij zijn woning. Hij heeft zijn broer, die de zeecontainer op het perceel huurt, gevraagd de goederen op te ruimen. De goederen zijn toen opgeslagen in de zeecontainer en de klimaatkast is, vanwege de waarde daarvan, in de bedrijfshal neergezet. [naam 1] zag daar geen probleem in, omdat de goederen na de controle van zijn woning op 26 mei 2020 en de hercontrole op 17 mei 2021 gewoon zijn achtergelaten. Uit foto’s die verzoekster van de burgemeester heeft gekregen, blijkt volgens verzoekster ook dat de goederen die nu zijn gevonden eerst in de woning van [naam 1] lagen. Destijds heeft de politie volgens verzoekster gezegd dat het allemaal oude rommel was en zij er waarschijnlijk niets meer van zou horen. Tijdens een gesprek op uitnodiging van de politie op 15 juli 2021 heeft [naam 1] uitleg gegeven over de situatie. Er zijn veel foto’s gemaakt tijdens de inval op 26 mei 2020, maar die heeft verzoekster nog niet gekregen. Uit die foto’s zal blijken dat de nu gevonden en destijds achtergelaten goederen ook al in de woning aanwezig waren. Overigens zijn de gevonden pompen volgens verzoekster voor gebruik in de vijver bij de woning van [naam 1] . Gelet op de hoeveelheid gevonden goederen en het karakter daarvan kan niet worden gezegd dat deze bestemd zijn voor het opzetten van een professionele hennepkwekerij, aldus verzoekster.
15. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat de in de bestuurlijke rapportage genoemde goederen aanwezig waren in het pand en in de zeecontainer op het daarbij behorende perceel.
16. Vervolgens wijst de voorzieningenrechter op het hiervoor weergegeven toetsingskader waaruit volgt dat de burgemeester pas bevoegd is om het pand te sluiten als zij aannemelijk heeft gemaakt dat verzoekster wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de gevonden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage, en redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de gevonden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
17. De burgemeester vindt dat aan dit criterium is voldaan, omdat voor [naam 1] sprake is van recidive. In het jaar 2015 zijn in het pand en de zeecontainer ook al diverse hennepkwekerij-gerelateerde goederen en hennepplanten en -toppen gevonden. Op 26 mei 2020 zijn in de woning van [naam 1] diverse hennepkwekerij-gerelateerde goederen, hennepplanten, gedroogde hennep en henneptoppen, 50 vuurwapenpatronen, een vuurwerkmortier en een boksbeugel gevonden. Verder vindt de burgemeester dat verzoekster ook verantwoordelijk is voor de goederen van de broer van [naam 1] en dat er voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de gevonden goederen gebruikt zullen worden voor het opzetten van een hennepkwekerij.
18. Tijdens de zitting is gebleken dat de burgemeester niet heeft onderzocht hoeveel hennepplanten met de in de zeecontainer en het pand gevonden goederen gekweekt zouden kunnen worden en wat de mate van professionaliteit van die kwekerij zou zijn. Daarom heeft de burgemeester op dit moment niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
19. Ook tijdens de zitting heeft verzoekster op foto’s van de eerdere situatie in de woning van [naam 1] – deze heeft verzoekster bij het verzoek om een voorlopige voorziening gevoegd – en op foto’s van de situatie tijdens de inval in het pand – deze heeft verzoekster op haar verzoek van een medewerkster van de burgemeester ontvangen – aangewezen welke goederen in de woning hetzelfde zijn als de nu in het pand aangetroffen goederen. Hiermee heeft verzoekster een begin van bewijs geleverd dat de in de zeecontainer en het pand gevonden goederen (deels) dezelfde goederen zijn als die in de woning van [naam 1] waren aangetroffen in mei 2020.
20. De burgemeester betwist dat de goederen die nu in de zeecontainer en het pand zijn aangetroffen ook al in de woning van [naam 1] aanwezig waren. Als onderbouwing hiervan heeft de burgemeester gewezen op de (aanvullende) bestuurlijke rapportage van 18 augustus 2021 en dan met name het volgende citaat:

Bij de controle in mei 2020 werden foto’s gemaakt. Ik bekeek deze foto’s en de goederen die ik op de foto’s zag kwamen niet overeen met de nu aangetroffen goederen. Ook uit het destijds opgestelde proces-verbaal door de collega’s blijkt geen overeenkomst.”
Tijdens de zitting is echter gebleken dat de burgemeester de in de bestuurlijke rapportage genoemde foto’s en proces-verbaal niet heeft overgelegd en dat ook niet bekend is of de politie om die stukken is gevraagd. De burgemeester heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat in de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage wordt vermeld dat er geen overeenkomst is voldoende is om van de juistheid van die informatie uit te gaan, maar omdat verzoekster een begin van bewijs van het tegendeel heeft gegeven, ligt het op de weg van de burgemeester om genoemde foto’s en proces-verbaal alsnog op te vragen en ter beschikking te stellen. Zonder deze stukken is namelijk niet te controleren wie er gelijk heeft, verzoekster of de burgemeester.
21. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester haar bevoegdheid om het pand te sluiten op dit moment niet voldoende heeft gemotiveerd.
22. De burgemeester kan het bestreden besluit op de hiervoor genoemde punten in de bezwaarfase nader motiveren, maar op basis van de nu beschikbare informatie vindt de voorzieningenrechter dat sprake is van een motiveringsgebrek. De verwachting is daarom dat het bestreden besluit niet in deze vorm in stand zal blijven in bezwaar.
Belangenafweging
23. Als de voorzieningenrechter dan kijkt naar het belang van verzoekster bij voortduring van de schorsing van het besluit om het pand te sluiten, dan is dat belang groot. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat in het pand een zeilmakerij is gevestigd waar vier personen werkzaam zijn en waarvoor diverse machines in het pand staan. Tijdens de zitting heeft de burgemeester weliswaar gezegd dat zij van de politie mondeling heeft vernomen dat er in de bedrijfshal helemaal geen activiteiten worden verricht, maar dit staat niet in het besluit en is ook niet nadien onderbouwd met stukken. Aan deze niet onderbouwde stelling kan de voorzieningenrechter dan ook geen gewicht toekennen. Verder vindt de voorzieningenrechter het niet op voorhand onaannemelijk dat verzoekster in financiële problemen komt als het pand zes maanden dicht moet en er geen of minder inkomsten worden gegenereerd en er een ander pand voor de werkzaamheden moet worden gehuurd waar de machines naar verplaatst moeten worden. Evenmin is niet zonder meer onaannemelijk dat verzoekster inmiddels weer opdrachten heeft gekregen waaruit voor haar verplichtingen voortvloeien.
Aan het belang van de burgemeester om het pand nu meteen voor zes maanden te sluiten, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter minder gewicht toe, zeker gelet op het voorlopig oordeel over het ontbreken van de bevoegdheid daartoe. Dat verzoekster in het verleden weliswaar twee maal betrokken is geweest bij hennepkwekerij-gerelateerde incidenten, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij is ook van belang dat er geen drugs zijn gevonden en de hoeveelheid aangetroffen voorwerpen niet heel omvangrijk is.
De belangenafweging valt dan ook uit in het voordeel van verzoekster.
Conclusie en proceskosten
24. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en wijzigt de bij de uitspraak van 10 september 2021 getroffen voorziening, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar. De burgemeester mag het pand in die periode niet sluiten.
25. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
26. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester ook in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het aanwezig zijn bij de zitting, met een waarde per punt van € 748, – en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • wijzigt de bij uitspraak van 10 september 2021 getroffen ordemaatregel in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 360,– aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1496,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 8 oktober 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5.
3.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3.