Overwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eisers ontvangen sinds 2 oktober 2017 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een AIO-aanvulling, samen naar het normbedrag voor gehuwden. Op 9 mei 2018 heeft eiser zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam Schildersbedrijf [naam] .
Eisers hebben op 12 juli 2018 telefonisch aan verweerder gemeld dat eiser sinds 28 mei 2018 als zelfstandige werkt en dat de AIO-aanvulling kan worden beëindigd. In een besluit van 17 juli 2018 heeft verweerder de AIO-aanvulling met ingang van juli 2018 beëindigd. In dat besluit is aangegeven dat in juni 2019 nog jaarstukken over 2018 worden opgevraagd om na te gaan of de betalingen in 2018 achteraf bezien juist waren.
3. In de primaire besluiten heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers inkomsten hebben gehad waarmee bij de betaling van de AIO nog geen rekening was gehouden. Deze inkomsten leiden ertoe dat de AIO wordt herzien en dat deze, voorzover er teveel AIO is uitbetaald, wordt teruggevorderd. Eiseres heeft namelijk over 2018 een teruggave van de inkomstenbelasting van € 1.183,- in plaats van de € 139,- (volgend uit de voorlopige aanslag) waar verweerder rekening mee had gehouden. Een teruggaaf wordt aangemerkt als inkomen over 2018. Daarnaast heeft eiser als zelfstandig ondernemer gewerkt, waarmee hij over de periode 8 mei 2018 tot en met 31 december 2018 een netto-winst heeft behaald van € 22.670,-. Met ingang van mei 2018 ligt daardoor het inkomen van eisers hoger dan de AIO-norm van € 1.525,44 per maand en hebben zij geen recht meer op de AIO-aanvulling. Per saldo hebben eisers € 1.801,86 teveel AIO-aanvulling ontvangen die moet worden terugbetaald.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de berekening van de winst uit de onderneming anders opgeschreven en volhard in de herziening en terugvordering. Verweerder heeft de ten onrechte ontvangen AIO-aanvulling teruggevorderd omdat eisers konden weten dat zij vanaf januari 2018 teveel AIO-aanvulling hadden ontvangen. Bovendien heeft eiser zijn werkzaamheden niet binnen vier weken gemeld bij verweerder.
5. Eisers merken in beroep op dat het bestreden besluit fouten en omwaarheden bevat. Eisers verzoeken om de volledige terugvordering van € 1801,86 te herroepen.
Ten aanzien van de teruggave inkomstenbelasting van eiseres wijzen zij erop dat eiseres enkel recht heeft op deze teruggave vanwege de inkomsten van eiser. Was de onderneming er niet geweest, dan was de voorlopige aanslag juist geweest. Nu wordt er achteraf beredeneerd dat eiseres wel inkomsten had, maar die waren er feitelijk in 2018 niet.
Volgens eisers klopt de berekening in het bestreden besluit niet. In het bestreden besluit heeft verweerder privé-onttrekkingen aan de onderneming van € 9.270,- als afzonderlijke inkomsten geduid, maar deze onttrekkingen zitten ook in het winstbedrag van € 22.670,-.
De privéstortingen in de onderneming zijn verder niet meegenomen.
Daarnaast hoort het inkomen uit de onderneming niet van belang te zijn voor de AIO in mei 2018, omdat er in die maand nog überhaupt geen geld was binnengekomen. In mei 2018 hadden zij de AIO dus in ieder geval nodig om op bijstandsniveau rond te kunnen komen.
Verder betogen eisers dat zij veel omzet – en winst – hebben gemaakt omdat zij daarvan ook de eerste vier à vijf maanden van 2019 zouden moeten rondkomen. Eiser is namelijk buitenschilder en werkt pas vanaf mei. Bovendien is van de nettowinst € 4.000,- gereserveerd voor investeringen.
6. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt. De periode in geding, waarover de beoordeling gaat, is januari tot en met juni 2018. Eerst geeft de rechtbank aan welke wettelijke bepalingen het belangrijkst zijn. Daarna worden deze toegepast op het beroep, waarbij de beroepsgronden worden besproken.
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw moet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het bijstandsverlenend orgaan mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
8. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 32, eerste lid, van de Pw bepaalt – voor zover van belang – dat onder inkomen ook wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze een voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting betreffen en betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
9. Ingevolge artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw trekt het bijstandsverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand. Op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw kan het bijstandsverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte is verleend.
10. Eisers merken op zichzelf terecht op dat de aanleiding voor de herziening en terugvordering van de AIO een berekening van inkomen is die achteraf is opgemaakt. Het is ook voor alle partijen duidelijk dat bijvoorbeeld eiseres in de maanden januari tot en met juni 2018 daadwerkelijk een teruggave inkomstenbelasting heeft gehad die niet was gemeld. Verweerder bestrijdt ook niet dat de eerste daadwerkelijke inkomsten uit de onderneming van eiser pas in juni 2018 zijn binnengekomen. Eisers hadden dus in de periode in geding dankzij de AIO een inkomen op bijstandsniveau.
11. Dat neemt niet weg dat achteraf vastgesteld kan worden dat er inkomsten zijn die weliswaar niet in de periode in geding zijn ontvangen, maar die wel aan de periode in geding moeten worden
toegerekend. Dat betekent dat achteraf bezien wordt gedaan alsof de inkomsten wel in de periode in geding zijn ontvangen. Het resultaat daarvan is dat alleen diegenen in aanmerking komen voor de AIO die dat financieel echt nodig hebben.
Teruggave inkomstenbelasting
12. Zoals artikel 32 van de Pw bepaalt, is de teruggave van inkomstenbelasting een vorm van inkomen. Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2384) volgt dat de teruggave van inkomstenbelasting moet worden toegerekend aan de periode waarop deze teruggave betrekking heeft. Dat betekent voor deze zaak dat de teruggave inkomstenbelasting van eiseres over belastingjaar 2018 aan het jaar 2018 moet worden toegerekend. Omdat de belastingheffing/-teruggave betrekking heeft op het hele jaar, heeft verweerder de teruggave ook terecht aan iedere maand voor 1/12e deel toegerekend. Dat de teruggave is veroorzaakt doordat eiseres vanwege de onderneming van eiser aanspraak maakte op heffingskorting maakt niet uit. Inkomsten als zelfstandige
13. De berekening van inkomsten als zelfstandige heeft verweerder vastgelegd in beleidsregels, in dit geval gaat het om beleidsregel SB1303 (https://puc.overheid.nl/svb/doc/PUC_1303_20/1/). In deze beleidsregel is vermeld: “De Participatiewet bevat geen regels over het vaststellen van inkomsten uit eigen bedrijf of zelfstandig beroep van een AIO-gerechtigde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Deze inkomsten zijn veelal pas na afloop van het boekjaar bekend. De SVB hanteert hierbij het volgende beleid. Totdat de inkomsten definitief zijn vastgesteld, stelt de SVB de AIO-aanvulling van betrokkene vast aan de hand van een fictief inkomen. Dit fictief inkomen is gelijk aan het gemiddelde inkomen per maand gedurende de twee boekjaren die direct aan het desbetreffende jaar voorafgaan en waarover de Belastingdienst het inkomen heeft vastgesteld. De SVB stelt de AIO-aanvulling definitief vast na afloop van een boekjaar. Voor de berekening van het inkomen van een zelfstandige gaat de SVB uit van de netto winst minus de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
13. In het bestreden besluit heeft verweerder de berekening die volgt uit het voorgaande beleid als volgt opgesteld:
Netto omzet € 33.850,00
Kosten totaal € 11.180,00 -/-
Loonheffing
€ 1.230,00 -/-
Resultaat € 21.440,00
Af: Inkomstenbelasting/Zvw
€ 2.074,00 -/-
Resultaat € 19.366,00
De onderneming is gestart in mei 2018, zodat deze in 2018 in totaal acht maanden heeft bestaan; € 19.366,00 / 8 = € 2.420,75 inkomen per maand, aldus verweerder, en dus een inkomen boven de AIO-norm. Daarnaast benoemt verweerder dat er € 9.270,00 aan de onderneming is onttrokken.
15. Eisers hebben de berekening die hiervoor is weergegeven niet bestreden. Eisers hebben toegelicht dat de onderneming in mei 2018 is ingeschreven, maar dat pas eind mei 2018 het eerste schilderwerk is verricht en dat pas in de loop van juni 2018 de eerste betaling is ontvangen. Door achteraf de inkomsten ook aan mei en juni 2018 toe te rekenen hebben eisers het geval gestraft te worden voor het voorzien in hun eigen levensonderhoud. Verweerder heeft in dit verband ter zitting echter aangevoerd dat bij de toerekening van inkomsten niet kan worden afgegaan op de daadwerkelijke betalingsmomenten; het zou betekenen dat er maandenlang gewerkt kan worden met het onbedoelde behoud van een (AIO-)uitkering en dat alleen in de maand waarin de facturen worden verzonden en betaald er geen recht zou bestaan.
15. De rechtbank is het op dit punt met verweerder eens. Zodra de onderneming door eiser is gestart, was hij als zelfstandig ondernemer te beschouwen. Voor zover eiser geen daadwerkelijke werkzaamheden verrichtte of betalingen verkreeg is sprake geweest van een opstart- of acquisitiefase die ook van belang is voor het realiseren van de omzet. Het is dan ook niet meer dan terecht dat de gerealiseerde omzet mede wordt toegerekend aan de volledige periode waarin de onderneming bestaat.
15. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat deze berekening overeenkomt met de winstaangifte 2018 van Schildersbedrijf [naam] die ter zitting met partijen is besproken. Uit deze winstaangifte blijkt dat, anders dan eisers in beroep aanvoeren, de privéstortingen in de onderneming (van € 3.001,00) wel zijn meegenomen in de winstberekening.
Eisers hebben wel terecht aangevoerd dat het bestreden besluit ten onrechte nog de privé-onttrekkingen benoemt als aparte inkomstenbron, omdat deze onttrekkingen al zijn meegenomen in de winstberekening. De winstaangifte 2018 vermeldt als fiscale winst namelijk het resultaat van het eindvermogen (het beginvermogen was logischerwijs € 0,00 in 2018) plus de onttrekkingen minus de stortingen (€ 16.262 + € 9.409 – € 3.001,00 =
€ 22.670). De fiscale winst bedraagt niet toevallig hetzelfde als het hierboven genoemde resultaat vóór aftrek van de loonheffing. Deze fout in de berekening in het bestreden besluit maakt dat de motivering voor de herziening gebrekkig is. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de privé-onttrekkingen als afzonderlijke bron van inkomsten heeft geduid, leidt er echter niet toe dat verweerder ten onrechte tot herziening en terugvordering is overgegaan. Zoals uit de berekening onder overweging 14. volgt zijn de inkomsten van eisers ook dan te hoog om in aanmerking te komen voor de AIO. Daarom zal de rechtbank, naast gegrondverklaring en vernietiging van het bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, óók bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven.
15. Ook de beroepsgronden van eisers met de strekking dat de inkomsten van eisers niet toegerekend moeten worden aan de maanden mei tot en met december 2018, maar ook aan januari tot mei 2019, kunnen niet slagen. Als de inkomsten (bovenop de AOW van eisers) van € 19.366,00 moeten voorzien in het levensonderhoud van een heel jaar is het inkomen nog altijd hoger dan de AIO-norm: € 19.366,00 / 12 = € 1.613,83.
15. Eisers hebben voorts nog wel aangevoerd dat een deel van de winst ook nog is gereserveerd voor het doen van investeringen. Zoals ter zitting ook te kennen is gegeven, heeft de rechtbank er op zichzelf begrip voor dat een onderneming een deel van de winst reserveert voor het doen van investeringen. In het kader van de AIO, die is gebaseerd op de Participatiewet, mag echter van een belanghebbende worden verlangd dat hij alle beschikbare middelen gebruikt om in zijn levensonderhoud te voorzien alvorens aanspraak te maken op het vangnet dat de Participatiewet nu eenmaal is. Met andere woorden, dat eisers de winst eigenlijk voor iets anders wilden gebruiken heeft verweerder terecht niet betrokken bij de herziening van de AIO.
20. Het beroep is gegrond. Eisers hebben verzocht om een proceskostenveroordeling. In dat verband maken zij aanspraak op vergoeding van parkeerkosten à € 5,00. Verweerder zal worden veroordeeld tot betaling hiervan. Daarnaast moet verweerder het griffierecht vergoeden.