ECLI:NL:RBOBR:2021:521

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
8020097 CV 19-8481
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energie door energieleverancier na contractsovername

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vordert Hydreco B.V. betaling van een bedrag van € 1.739,33 van gedaagde, die sinds 15 februari 2017 een appartement huurt en een Leveringsovereenkomst heeft ondertekend voor de levering van warmte, koude en warm tapwater. Hydreco stelt dat zij per 2 juli 2018 de energieleverancier is geworden na een contractsovername van [A]. Gedaagde betwist de rechtsgeldigheid van deze contractsovername en stelt dat hij geen medewerking heeft verleend. Hij voert aan dat er geen tarief in de overeenkomst is opgenomen, wat in strijd is met de Warmtewet, en dat hij vanaf 1 oktober 2018 geen diensten meer van Hydreco heeft afgenomen omdat hij zelf een boiler heeft aangeschaft.

De rechtbank oordeelt dat de Leveringsovereenkomst op zich geldig is, maar dat het ontbreken van een tarief in strijd is met de Warmtewet. De rechtbank wijst de vordering van Hydreco af, omdat er geen rechtsgeldige contractsoverneming heeft plaatsgevonden en gedaagde niet ongerechtvaardigd is verrijkt. Hydreco wordt veroordeeld in de proceskosten, omdat zij in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 18 februari 2021 door kantonrechter G.J. Roeterdink.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 8020097 CV EXPL / 19-8481
Vonnis van 18 februari 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hydreco B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.H. Lodder, advocaat te Rotterdam,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.P. Harten, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna genoemd “Hydreco” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
 het vonnis van 5 december 2019 waarin is bepaald dat een zitting (‘mondelinge behandeling’) zal worden gehouden, met de daarin genoemde stukken;
 de brief van de zijde van Hydreco van 4 maart 2020 met producties a tot en met e;
 de brief van de zijde van [gedaagde] van 5 maart 2020;
 de brief van de zijde van Hydreco van 12 maart 2020 met de overeenkomst tot contractsovername d.d. 5 april 2018;
 de conclusie van repliek, met producties;
 de conclusie van dupliek.
1.2.
De geplande mondelinge behandeling op 2 juni 2020 heeft als gevolg van de uitbraak van het Covid-19 virus geen doorgang gevonden. Bij brief van 25 mei 2020 zijn partijen vervolgens verzocht zich uit te laten over de door hun gewenste wijze van voortprocederen. In reactie daarop hebben beide partijen aangegeven de voorkeur te geven aan een tweede schriftelijke ronde waarna er vonnis zal worden gewezen.
1.3.
Vervolgens is het vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 15 februari 2017 van [C] (hierna: [C] ) een appartement in het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats] .
2.2.
Op 15 februari 2017 heeft [gedaagde] een overeenkomst voor de levering van warmte, koude en warm tapwater (hierna: de Leveringsovereenkomst) door [A] (hierna: [A] ) ondertekend. Namens [A] werd de levering van warmte, koude en warm tapwater (hierna: "energie") verzorgd door [B] (hierna: " [B] "). Om die reden ontvingen de huurders, onder wie [gedaagde] , facturen van [B] .
2.3.
[B] heeft in opdracht van [A] tot 2 juli 2018 energie geleverd aan het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats] , waaronder dat van [gedaagde] . Na 2 juli 2018 is Hydreco de energieleverancier van het complex.

3.Het geschil

3.1.
Hydreco vordert veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.739,33 vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 27 maart 2019 tot en met de dag der algehele voldoening alsmede de buitengerechtelijke kosten begroot op 15% van de totale openstaande vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, het na-salaris daaronder begrepen.
3.2.
Hydreco legt, samengevat, het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Zij heeft per 2 juli 2018 de levering van energie aan het appartementencomplex aan de [adres] overgenomen van [A] . Uit hoofde van de overnameovereenkomst tussen [A] en Hydreco zijn alle vorderingen van [A] op [gedaagde] overgegaan op Hydreco.
Uit de Algemene Voorwaarden die op de Leveringsovereenkomst van toepassing zijn volgt, dat [gedaagde] door de ondertekening van die overeenkomst (vooraf al) toestemming voor die contractsoverneming heeft gegeven.
Vanaf januari 2018 heeft [gedaagde] de facturen die door [A] en later door Hydreco uit hoofde van de Leveringsovereenkomst aan hem zijn verstuurd onbetaald gelaten, ondanks aanmaning en sommatie. Hij is daardoor toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de Leveringsovereenkomst.
Voor zover er wordt geoordeeld dat de Leveringsovereenkomst en/of de daarop toepasselijke Algemene Voorwaarden niet rechtsgeldig is/zijn, geldt dat [gedaagde] vanaf januari 2018 tot op heden niet heeft betaald voor de wel geleverde en door hem afgenomen energie. Hoewel [gedaagde] de betalingen heeft gestaakt hebben [A] en Hydreco de levering van energie altijd voortgezet. [gedaagde] is hierdoor ongerechtvaardigd verrijkt op grond van artikel 6:212 BW, zodat hij ook op deze (subsidiaire) grond gehouden is de kosten van afgenomen energie aan Hydreco te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering en licht dat als volgt toe.
Er heeft geen rechtsgeldige contractsoverneming conform artikel 6:159 BW plaatsgevonden omdat hij hieraan geen medewerking heeft verleend. Hij heeft [A] niet aanvaard als contractspartij en heeft niet ingestemd met Hydreco als rechtsopvolger van [A] . De vermeende vordering van [A] is dan ook niet rechtsgeldig op Hydreco overgedragen, zodat Hydreco geen vordering op hem heeft. Ook de Algemene Voorwaarden zijn niet van toepassing omdat deze bij het ondertekenen van de Leveringsovereenkomst niet aan hem ter hand zijn gesteld; [A] heeft hem ook geen andere reële mogelijkheid geboden om kennis te nemen van deze algemene voorwaarden; deze dienen dan ook te worden vernietigd.
Voor zover de voorwaarden wel deel uitmaken van de overeenkomst zijn de bepalingen waarop Hydreco zich beroept onredelijk bezwarend en moeten deze om die reden worden vernietigd. De bedingen moeten worden getoetst aan de Richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 93/13 EG).
De voor [C] optredende makelaar heeft [gedaagde] bij het sluiten van de huurovereenkomst een contract met [A] laten ondertekenen zonder hem uit te leggen waarvoor hij tekende. Dit contract is zodanig onduidelijk dat het voor hem niet inzichtelijk was welke financiële verplichtingen daaruit voort zouden kunnen komen.
[gedaagde] heeft vanaf 1 oktober 2018 een boiler in zijn woning geïnstalleerd en is zelf een overeenkomst aangegaan met de waterleverancier voor de levering van water aan zijn woning. Vanaf dat moment heeft hij dan ook geen diensten meer van [A] en/of Hydreco afgenomen. Voor zover de vordering ziet op levering van diensten/zaken vanaf 1 oktober 2018 moet de vordering dus sowieso worden afgewezen. Voor zover de vordering ziet op de warmwaterlevering in de periode vóór die datum, geldt dat er tussen partijen geen tarief is overeengekomen en Hydreco niet duidelijk heeft gemaakt wat er aan warmte aan [gedaagde] zou zijn geleverd. De vordering is daarmee onvoldoende gespecificeerd en ontbeert contractuele grondslag. De juistheid van de door Hydreco overgelegde facturen wordt betwist. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake omdat [gedaagde] zijn waterleverancier rechtstreeks heeft betaald en geen gebruik heeft gemaakt van de diensten van Hydreco. Subsidiair heeft [gedaagde] door het installeren van een eigen boiler en daarmee in zijn eigen warmwater te voorzien, de overeenkomst met Hydreco opgezegd c.q. doen beëindigen.

4.De beoordeling

Leveringsovereenkomst en Algemene Voorwaarden
4.1.
Vaststaat dat [gedaagde] op 15 februari 2017 de Leveringsovereenkomst, overgelegd als productie I bij dagvaarding, heeft ondertekend, waarin hij [A] verzoekt om levering van warmte, koude en warm tapwater (hierna: energie). Deze Leveringsovereenkomst beslaat slechts één pagina op A4-formaat en is -anders dan [gedaagde] aanvoert- wat haar bewoordingen betreft voldoende duidelijk. [gedaagde] kan zich er niet op beroepen dat hij meende dat "het formulier" slechts betrekking had op de meterstanden: de overeenkomst vermeldt immers bovenaan in vetgedrukte hoofdletters het woord "LEVERINGSOVEREENKOMST". Dat hij de overeenkomst naar eigen zeggen "in goed vertrouwen" heeft ondertekend (CvA randnummer 4), moet kennelijk aldus worden verstaan dat hij niet de moeite heeft genomen de tekst van de overeenkomst -die zoals gezegd slechts één pagina beslaat- goed te lezen alvorens deze te ondertekenen. Dat hij die moeite niet heeft genomen komt voor zijn rekening en risico en doet daarom aan de geldigheid van de overeeenkomst niet af.
4.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat in de Leveringsovereenkomst de diensten van [A] niet duidelijk zijn gespecificeerd en dat er geen tarief tussen partijen is overeengekomen. Het eerste is niet juist, het tweede wel. In de overeenkomst is duidelijk vermeld dat [gedaagde] "verzoekt om levering van warmte, koude en warm tapwater". Daarmee zijn de door [A] te leveren diensten voldoende gespecificeerd. Er zijn echter geen tarieven genoemd en daarmee voldoet de overeenkomst niet aan de eisen van de Warmtewet, zoals die gold ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst (15 februari 2017). Artikel 3 van de Warmtewet luidde op die datum:
"Een overeenkomst tot levering van warmte wordt op schrift gesteld en bevat in ieder geval de volgende gegevens:
a. de personalia en het adres van de leverancier;
b. eenduidelijke en volledige omschrijving vande te leveren goederen en diensten (...) alsmedede prijzenen voorwaarden waaronder deze goederen en diensten worden geleverd (...)"onderstreping, kantonrechter].
Het feit dat in de overeenkomst geen tarie(f)(ven) is/zijn genoemd maakt niet, dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is. Het betekent wel, dat het tarief wordt gemaximeerd door de Warmtewet. Aan die wet ligt het zogeheten "Niet-Meer-Dan-Anders-beginsel" ten grondslag. Het houdt in dat de maximumprijs voor warmte is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron: een verbruiker die is aangesloten op een warmtenet betaalt voor zijn energieverbruik in principe niet meer dan een vergelijkbaar persoon die is aangesloten op een gasnet (
Kamerstukken II2005-2006, 29048, nr. 15, Toelichting, Onderdeel B) [1] .
4.3.
Het standpunt van [gedaagde] dat de Algemene Voorwaarden (productie II bij dagvaarding) niet op de Leveringsovereenkomst van toepassing zijn, wordt verworpen. In de Leveringsovereenkomst is expliciet de clausule opgenomen dat de ondertekenaar zich akkoord verklaart met de Leveringsovereenkomst en bijbehorende Algemene Voorwaarden. Zoals Hydreco terecht heeft gesteld, levert de ondertekening door [gedaagde] dwingende bewijskracht op, behoudens tegenbewijs. Het is dus in beginsel aan [gedaagde] om tegenbewijs te leveren en een concreet bewijsaanbod daartoe heeft hij niet gedaan. De Algemene Voorwaarden zijn dus in beginsel van toepassing op de Leveringsovereenkomst.
4.4.
Daarbij kan in dit verband nog worden opgemerkt, dat ook in de Algemene Voorwaarden geen tarie(f)(ven) is/zijn genoemd. Volgens artikel 17.1 van die voorwaarden is de afnemer (en blijkens artikel 1.8 van de voorwaarden is dat [gedaagde] ) "de door [A] overeenkomstig de Aansluitovereenkomst bepaalde bedragen verschuldigd, behoudens indien en voor zover schriftelijk wat anders is overeengekomen". Gesteld noch gebleken is echter, dat met [gedaagde] een Aansluitovereenkomst als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de Algemene Voorwaarden is gesloten. Dat betekent dus, dat het tarief voor de door [A] geleverde diensten niet kenbaar was voor [gedaagde] , hetgeen in strijd is met eerdergenoemd artikel 3 van de Warmtewet.
Contractsoverneming door Hydreco
4.5.
Hydreco stelt de Leveringsovereenkomst op 5 april 2018 van [A] te hebben overgenomen zodat de vorderingen die [A] uit hoofde van die overeenkomst had zijn overgegaan op Hydreco. [gedaagde] heeft de rechtsgeldigheid van deze contractsoverneming betwist.
4.6.
Artikel 6:159 BW bepaalt dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Voor de door de wederpartij (in dit geval: [gedaagde] ) te verlenen medewerking is geen specifieke vorm voorgeschreven.
4.7.
Aan het eerste vereiste van artikel 6:159 BW (een akte tussen [A] en Hydreco) is voldaan. Uit artikel 10.4 van de door Hydreco overgelegde overeenkomst d.d. 5 april 2018 en bijgevoegde bijlage 6 volgt immers dat [A] de rechtsverhoudingen met de huurders van het appartementencomplex aan de [adres] (waaronder [gedaagde] ) overdraagt aan Hydreco.
4.8.1.
[gedaagde] betwist op enige wijze zijn medewerking te hebben verleend aan de contractsoverneming. Hydreco beroept zich in dat verband op artikel 3.10 van de Algemene Voorwaarden behorende bij de Leveringsovereenkomst.
Dat artikel 3.10 luidt als volgt:
"Indien [A] zijn rechten en verplichtingen uit de Aansluit- en Leveringsovereenkomst overdraagt aan een derde, deelt [A] dit tijdig mede aan de Contractant en de afnemer. De Contractant geeft, door middel van het ondertekenen van de Aansluitovereenkomst, toestemming aan een dergelijke overdracht indien [A] jegens de Contractant aansprakelijk is voor de nakoming door de derde of de overgang plaatsvindt in verband met de overdracht van de onderneming van [A] ."
4.8.2.
In dit artikel is dus bepaald dat een contractant door middel van het ondertekenen van de Aansluitovereenkomst toestemming geeft voor een eventuele overdacht van de rechten en verplichtingen van [A] aan een derde. Zoals hierboven al eerder is opgemerkt, is echter gesteld noch gebleken dat tussen [A] en [gedaagde] een Aansluitovereenkomst is gesloten. In de Algemene Voorwaarden wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen een Aansluitovereenkomst enerzijds (art. 1.2) en een Leveringsovereenkomst anderzijds (art. 1.8). Met [gedaagde] is slechts de laatstgenoemde overeenkomst gesloten. Het ligt ook niet voor de hand dat met hem een Aansluitovereenkomst is gesloten, omdat "Aansluiting" in artikel 1.1. is gedefinieerd als "de leiding van [A] die de Binneninstallatie verbindt met het Distributienet met inbegrip van de Meetinrichting".
4.8.3.
[gedaagde] kan ook niet worden geacht stilzwijgend zijn medewerking te hebben verleend. In de tussen partijen gevoerde correspondentie (overgelegd bij dagvaarding) heeft hij immers van meet af aan betwist dat hij enige contractuele band met Hydreco heeft. Van enige medewerking van [gedaagde] aan de contractsoverneming is dus niet gebleken, zodat van een contractuele relatie tussen partijen geen sprake is.
Dat leidt ertoe dat de vordering, voor zover die ziet op de levering van warmte, koude en warm tapwater vóór 2 juli 2018, dient te worden afgewezen. Tot die datum leverde ( [B] namens) [A] immers energie aan [gedaagde] .
Ongerechtvaardigde verrijking
4.9.
Voor zover de vordering ziet op de levering van energie na 2 juli 2018 heeft Hydreco subsidiair aangevoerd, dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat hij energie geleverd heeft gekregen zonder daarvoor te betalen. In dit kader voert [gedaagde] aan dat hij vanaf 1 oktober 2018 geen gebruik heeft gemaakt van warmte, koude en warmtapwater via Hydreco omdat hij zelf een boiler heeft aangeschaft en hij rechtstreeks bij de waterleverancier een overeenkomst heeft gesloten. Hydreco heeft deze stelling van [gedaagde] niet (uitdrukkelijk) betwist, maar stelt zich wel op het standpunt dat [gedaagde] (desondanks) ook gedurende deze periode (1 oktober 2017 tot 1 oktober 2018) warmte, koude en warmtetapwater van haar heeft afgenomen. Zij overlegt daartoe bij akte van 4 maart 2020 de factuur d.d. 11 oktober 2018 met nummer 810001005451 (productie
a). Anders dan Hydreco aangeeft in haar akte, sluit deze factuur niet op een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 780,48 maar op een door hem te ontvangen bedrag van € 98,48. Voor het gevorderde bedrag van € 780,48 wordt door Hydreco geen enkele verklaring gegeven en het bedrag is ook niet af te leiden uit de factuur. De overige facturen waarvan door Hydreco betaling wordt gevorderd (producties
bt/m
ebij akte van 4 maart 2020) zien slechts op verschuldigde voorschotbedragen en niet op kosten van daadwerkelijk verbruik door [gedaagde] . Uit die facturen kan dus niet enige ongerechtvaardigde verrijking aan de zijde van [gedaagde] worden afgeleid. De slotsom is dus dat Hydreco haar vordering, voor zover deze is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking, onvoldoende heeft onderbouwd zodat deze zal worden afgewezen.
4.10.
Hydreco wordt veroordeeld in de proceskosten omdat zij in het ongelijk is gesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af,
veroordeelt Hydreco in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot vandaag vastgesteld op een bedrag van € 374,00 wegens gemachtigdensalaris (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis wat betreft voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op donderdag 18 februari 2021.

Voetnoten

1.vgl. ECLI:NL:GHARL:2019:11042, randnummer 5.34