Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
Er is geen sprake van te genereren waarde en/of opbrengst bij de totstandkoming van dit akkoord (in de zin van artikel 375 lid 1 sub e, f en g Fw). Er is louter sprake van de verdeling van het aanwezige actief ten gunste van de crediteuren. Bij het niet tot stand komen van dit akkoord zal een faillissement naar alle waarschijnlijkheid onvermijdelijk zijn, waarbij reeds vast staat dat er sowieso geen enkele uitkering aan de concurrente crediteuren zal plaatsvinden. Er is dan immers geen actief resterend en -voor zover er enig actief zal worden gegenereerd in faillissement- dan zal dat aan het salaris curator en vervolgens de Belastingdienst worden uitgekeerd. Conform artikel 374 lid 2 jo. artikel 375 lid 2 sub f Fw moet er voor de concurrente crediteuren die worden aangemerkt als MKB-crediteuren sprake zijn van een zwaarwegende grond om hen een lager percentage dan 20% van hun vordering aan te bieden. Van een dergelijke zwaarwegende grond is hier thans sprake. Gelet op het voorgaande staat immers vast dat er -bij het mislukken van het WHOA-akkoord- naar verwachting geen enkele uitkering aan de concurrente crediteuren zal volgen. Beter gezegd, als concurrente crediteur heeft u thans nog de mogelijkheid enige betaling te ontvangen, die bij een faillissement niet zal worden ontvangen. Hierin ligt naar de mening van cliënte de zwaarwegende grond voor afwijking van deze regel en deze toelichting geldt als een schriftelijke verklaring in de zin van artikel 375 lid 2 sub f Fw.
3.De beoordeling
4.Procedurele voorschriften
5.Informatievoorziening
Over welke periode moest [verzoekster] informatie geven?
- Het actief van [verzoekster] is in het half jaar voorafgaand aan het aanbod in relevante mate gewijzigd. Het actief is afgenomen met ruim € 1 miljoen. [verzoekster] kan haar schuldeisers niet zonder redelijke grond onwetend laten met betrekking tot deze wijziging. De informatie bij het akkoord houdt uitsluitend in dat de pandhouder een executoriale verkoop heeft gehouden. Wat [verzoekster] aan [E BV] heeft verkocht, wordt nergens vermeld.
- [E BV] heeft verpande activa gekocht. De opbrengst daarvan is volledig ten goede gekomen aan de aandeelhouder/financier van de onderneming ( [C BV] ), een aan [verzoekster] gelieerde partij. De schuldeisers hebben geen inzicht gekregen in financieringsdocumentatie en de geldigheid van het pandrecht of andere zekerheden kon op geen enkele wijze worden getoetst. Dit klemt temeer omdat [F BV] haar vordering, met zekerheidsrechten, heeft gecedeerd aan de [C BV] . Hierdoor kon [C BV] zich voor haar oorspronkelijke vordering mede verhalen op een eventuele overwaarde in de zekerheden van [F BV] . Details met betrekking tot de cessie of de daaraan verbonden zekerheden, werden niet gegeven.
- De overname van bedrijfsactiviteiten betrof niet uitsluitend de verpande activa. Aan [E BV] werd een volledige onderneming, inclusief een belangrijk deel van het personeel, overgedragen. [verzoekster] heeft geen informatie gegeven over de totstandkoming van de koopsom van de activa en/of onderneming als geheel (de reorganisatiewaarde).
- Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat met de lening van [F BV] actief is gekocht dat eigendom werd van [B BV] . Het is niet duidelijk wat de onderlinge financiële verhoudingen tussen [verzoekster] en [B BV] zijn geweest. Werd [B BV] uitgewonnen voor schulden van [verzoekster] , of was [verzoekster] verbonden voor schulden die [B BV] aangingen?
- [B BV] en [verzoekster] waren onderdeel van een fiscale eenheid. De schuldeisers zijn niet geïnformeerd over de gevolgen daarvan, terwijl zeker is dat de gevolgen hiervan in een faillissementsscenario voor de schuldeisers relevant kunnen zijn. Mogelijk kan de Belastingdienst zich voor een belangrijk deel verhalen op [B BV] ?
- De schuldeisers hebben een bedrag aangeboden gekregen, bestaande uit een externe gift van € 100.000 en de resterende debiteurenportefeuille. Het valt op dat deze debiteurenportefeuille in 2019 nog € 1.409.837,00 beliep. Begin 2021 was de waarde € 525.099,00, bij het eerste minnelijke aanbod was de waarde € 218.000,00 en in het akkoord zijn de debiteuren gewaardeerd op een bedrag van € 298.891,00. Een dergelijk verloop van de waarde van een debiteurenportefeuille is zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Daar komt bij dat het saldo aan liquide middelen (lees: de geïnde debiteuren) niet aan de schuldeisers is aangeboden. Zonder nadere toelichting, is dit niet goed te begrijpen. Ter zitting heeft [verzoekster] uitgelegd dat de debiteuren door [E BV] worden geïnd en dat dus in werkelijkheid geen sprake (meer) is van een debiteurenportefeuille, maar van een rekening-courantvordering op deze partij. De wijze waarop [E BV] de debiteuren int en eventuele beslissingen over afboekingen op de debiteuren heeft gemaakt, is op geen enkele wijze inzichtelijk geworden voor de schuldeisers.
6.Nakoming onvoldoende gewaarborgd
7.De beslissing
mr. M.C. Bosch, rechters in aanwezigheid van mr. L.M.H. Vermeulen, griffier en uitgesproken ter openbare zitting op 27 augustus 2021. De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.