ECLI:NL:RBOBR:2021:4739
Rechtbank Oost-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet, voorlopige voorziening hangende beroep, kortsluiting, beroep gegrond, noodzaak tot sluiting onvoldoende gemotiveerd
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 6 september 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Heusden. De burgemeester had op 3 februari 2021 besloten om de woning van verzoekster te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid hennep in de woning. Verzoekster, die samen met haar echtgenoot eigenaar is van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting. De voorzieningenrechter had eerder op 23 april 2021 al een uitspraak gedaan waarin het verzoek om schorsing was toegewezen.
In het bestreden besluit van 1 juni 2021 verklaarde de burgemeester het bezwaar van verzoekster ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de sluiting van de woning noodzakelijk was. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen aanwijzingen waren dat de woning een rol speelde in de drugshandel, en dat er geen overlast of feitelijke drugshandel was geconstateerd. De burgemeester had geen concrete omstandigheden aangedragen die de noodzaak tot sluiting onderbouwden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en vernietigde het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester de sluiting van de woning niet had kunnen rechtvaardigen, gezien het ontbreken van bewijs voor een directe link tussen de woning en de drugshandel. De voorzieningenrechter herstelde het primaire besluit en droeg de burgemeester op het griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de burgemeester om concrete en specifieke omstandigheden aan te tonen bij het toepassen van bestuursdwang op basis van de Opiumwet.