ECLI:NL:RBOBR:2021:4519

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
372951 / KG ZA 21-436
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vervangende toestemming voor verhuizing naar China en reis met minderjarig kind

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, vordert de vrouw vervangende toestemming om met haar minderjarige zoon [kind 1] naar China te verhuizen en hem daar te laten wonen. De man, de vader van [kind 1], verzet zich tegen deze verhuizing en stelt dat dit niet in het belang van de kinderen is. De partijen zijn voormalige echtelieden en hebben gezamenlijk gezag over hun twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft plannen gemaakt om terug te keren naar China, waar zij en de kinderen de Chinese nationaliteit hebben. De man heeft eerder ingestemd met de verhuizing, maar weigert nu het benodigde toestemmingsformulier te ondertekenen. De vrouw stelt dat de afspraken in het echtscheidingsconvenant haar het recht geven om met [kind 1] te verhuizen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat de man daadwerkelijk heeft ingestemd met de verhuizing. De rechter wijst op de ingrijpende gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de man, en concludeert dat de vorderingen van de vrouw niet kunnen worden toegewezen. De man vordert in reconventie dat [kind 1] voorlopig aan hem wordt toevertrouwd, wat door de rechter wordt toegewezen. De vrouw wordt ook verplicht om het paspoort van [kind 1] aan de man af te geven. De rechter benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de voorgenomen verhuizing ernstige twijfels oproept over de gevolgen voor de gezinsstructuur.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/372951 / KG ZA 21-436
Vonnis in kort geding van 18 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.H. Ebbeng te Veldhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L. Stam te Vught.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juli 2021 met 12 producties
  • de bij brief van 6 augustus 2021 binnengekomen nadere producties 13 en 14 zijdens de vrouw
  • de aanvullende producties 15 t/m 17 namens de vrouw, binnengekomen op 9 augustus 2021
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie namens de man, binnengekomen bij brief van 9 augustus 2021 met daarbij een drietal producties
  • de mondelinge behandeling op 10 augustus 2021, die in verband met de Covid-19 maatregelen plaatsvond door middel van een Skypeverbinding
  • de bij die gelegenheid voorgedragen en overgelegde pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn voormalige echtelieden. Hun huwelijk is geëindigd door registratie van de echtscheiding te Tongxiang (Volksrepubliek China, hierna China) op 18 januari 2018.
2.2.
Uit het huwelijk zijn twee, thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [kind 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012, en
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Partijen hebben gezamenlijk gezag over de beide kinderen.
2.3.
Partijen hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een op 18 januari 2018 ondertekend echtscheidingsconvenant. In dit convenant zijn de ouders onder meer het volgende overeengekomen:
“(…)
2.Opvoeding van de kinderen, de kosten van de opvoeding en bezoekrecht:
Oudste zoon [kind 1] : wordt opgevoed door de vrouw en zal samenleven met de vrouw. De vrouw zal alle kosten voor de opvoeding dragen: kosten voor levensonderhoud, voor onderwijs en kosten voor medische zorg. De man heeft bezoekrecht.
Tweede zoon [kind 2] : wordt opgevoed door de man en zal samenleven met de man. De man zal alle kosten voor de opvoeding dragen: kosten voor levensonderhoud, voor onderwijs en kosten voor medische zorg. De vrouw heeft bezoekrecht.
(…)”.
2.4.
Partijen hebben, evenals hun kinderen, de Chinese nationaliteit.
2.5.
De man en de vrouw wonen – apart van elkaar – in [plaats] . Feitelijk is sprake
van co-ouderschap: De kinderen verblijven afwisselend de helft van de tijd bij de ene ouder
en de andere helft bij de andere ouder.
2.6.
De man is in 2011 naar Nederland gekomen en werkt sedertdien bij ASML
te Veldhoven. Partijen zijn in 2012 met elkaar getrouwd te China en kort daarop is de vrouw
verhuisd naar Nederland alwaar zij sedertdien ook bij ASML te Veldhoven werkt. De
vrouw heeft het voornemen opgevat om – met haar zoon [kind 1] – terug te keren naar de
Volksrepubliek China. De man weigert om met deze verhuizing in te stemmen, althans voor
zover dit zijn zoon [kind 1] betreft.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert (samengevat):
Primair:vervangende toestemming om met haar zoon [kind 1] op 20 augustus 2021 naar China te reizen conform het als productie 10 aan de dagvaarding gehechte formulier ‘toestemming voor reizen met een minderjarig kind naar het buitenland’, opgemaakt ten behoeve van [kind 1] , en
Subsidiair:vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing van [kind 1] naar China alsook vervangende toestemming voor de vrouw om met [kind 1] op 20 augustus 2021 naar China te reizen.
De vrouw legt daar – kort gezegd – het volgende aan ten grondslag. Partijen hebben in het convenant met betrekking tot de woonplaats van de kinderen bindende afspraken gemaakt op grond waarvan de vrouw het recht heeft om – met [kind 1] – te verhuizen naar China. De afspraak is immers dat [kind 1] bij de vrouw woont en [kind 2] bij de man. Een dergelijke opgesplitste opvoeding is in China heel gebruikelijk. De man heeft aanvankelijk ook ingestemd met de voorgenomen verhuizing van de vrouw met [kind 1] , maar weigert thans om het voor de reis benodigde formulier te ondertekenen. Daarom vordert de vrouw vervangende toestemming van de rechter om met [kind 1] naar China te reizen.
In het geval de voorzieningenrechter zou menen dat de man niet reeds op voorhand via het echtscheidingsconvenant dan wel in de aanloop naar de verhuizing er mee heeft ingestemd dat [kind 1] met de vrouw in China gaat wonen vordert de vrouw dat haar vervangende toestemming wordt verleend voor de verhuizing én de reis naar China. De vrouw meent dat zij aan alle voorwaarden heeft voldaan die blijkens de rechtspraak aan een dergelijke verhuizing plegen te worden gesteld.
3.2.
De man voert verweer, stellende dat hij noch via het echtscheidingsconvenant, noch sedertdien in het kader van het door de vrouw geuite voornemen om terug te keren naar China, er mee heeft ingestemd dat [kind 1] zijn moeder volgt bij een verhuizing naar China. De man acht een dergelijke verhuizing niet in het belang van de kinderen omdat de kinderen daardoor van elkaar gescheiden worden en omgang bijna onmogelijk wordt vanwege de afstand. Toewijzing van de vordering zou een ernstige schending van het recht op family life opleveren. De man meent dat naar Nederlands recht bij gebleken meningsverschillen over een verhuizing van kinderen waarover partijen het gezamenlijk gezag uitoefenen de rechter daarover zal moeten oordelen, waarbij de bevindingen uit een ter zake in te stellen onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming - met name gezien de zeer ingrijpende gevolgen van de verhuizing voor alle betrokkenen - onontbeerlijk zijn. De door de vrouw in dit kort geding gevorderde voorziening kan niet als ordemaatregel worden gezien vanwege het welhaast onomkeerbare en daarmee definitieve karakter. De vrouw had al veel eerder een bodemprocedure aanhangig kunnen maken. De man meent dat – getoetst aan de in de rechtspraak gehanteerde criteria – de verhuisplannen van de vrouw die toets niet kunnen doorstaan. De man bestrijdt de gestelde noodzaak en meent dat die noodzaak deels door de vrouw zelf in het leven is geroepen. De man is bovendien niet actief betrokken in de plannen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert samengevat – dat [kind 1] voor de duur van de bodemprocedure wordt toevertrouwd aan de man en dat de vrouw voorts wordt veroordeeld om het Chinese paspoort van [kind 1] aan de man af te geven. Daarnaast vordert de man dat de Raad voor de Kinderbescherming alvast opdracht wordt gegeven om onderzoek te doen naar en advies uit te brengen over de plaats waar [kind 1] het beste zijn hoofdverblijf kan hebben, rekening houdend met zowel zijn belangen als die van zijn broertje [kind 2] en zijn beide ouders.
4.2.
De vrouw voert verweer, voortkomend uit haar stellingen in conventie.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie.

5.1.
Gezien de grote mate van samenhang zullen de vorderingen gezamenlijk worden besproken.
5.2.
rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide partijen de Chinese nationaliteit hebben draagt de zaak een internationaal karakter en zal eerst moeten worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en – zo ja – welk recht van toepassing is.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgt uit artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) nr 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (Brussel II bis) nu de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Gezien artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV), dat handelt over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid, is om diezelfde reden ook Nederlands recht van toepassing. Op grond van artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant bevoegd nu de man woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank.
5.3.
spoedeisend belang
Het spoedeisend belang van de vrouw bij de gevraagde voorziening volgt reeds uit de gevorderde voorziening zelf. De vrouw stelt dat zij voornemens is om op 20 augustus 2021 met [kind 1] naar China te vertrekken. De vliegtickets zijn gekocht en de man weigert het toestemmingsformulier te ondertekenen hoewel hij daartoe – aldus de vrouw – wel gehouden is. De omstandigheid dat de vrouw zelf het spoedeisend belang in het leven heeft geroepen doet aan het aannemen van een spoedeisend belang niet af.
5.4.
Vervangende toestemming om met [kind 1] naar China te reizen.
5.4.1.
De vrouw baseert haar primaire vordering op de stelling dat de toestemming van de man voor de verhuizing naar China besloten ligt in het convenant tussen partijen, althans dat de man – in reactie op de verhuisplannen van de vrouw – met die verhuizing heeft ingestemd, en dat hij daarom gehouden is om (ook) toestemming te geven voor de voor die verhuizing benodigde reis. De vrouw vordert dus nakoming van een afspraak.
De voorzieningenrechter volgt de vrouw niet in dit betoog. Voor zover de vrouw zich beroept op het convenant is de voorzieningenrechter van oordeel dat in de afspraken tussen partijen zoals die uit het convenant blijken en hiervoor bij de feiten onder 2.3 aangehaald niet (tevens) ook besloten ligt het recht van de vrouw om eenzijdig de woonplaats van het kind te verplaatsen en de verplichting van de man om zulks goed te vinden. Bovendien komt het de voorzieningenrechter voor dat een aldus op te vatten afspraak in een echtscheidingsconvenant op gespannen voet staat met de Nederlandse openbare orde, nu de (wijze van) gezagsuitoefening over minderjarigen niet ter vrije beschikking van partijen staat.
De vrouw heeft evenwel gesteld dat het convenant is opgesteld in China naar Chinees recht en dat haar vordering op voet van artikel 15 lid 2 HKBV met toepassing van Chinees recht moet worden beoordeeld.
Toepassing van Chinees recht leidt er toe [1] dat de vrouw op grond van de bepalingen uit het convenant eenzijdig kan besluiten om met [kind 1] te verhuizen zonder dat de man zich daartegen kan verzetten. De voorzieningenrechter volgt de vrouw niet in dit betoog. Daargelaten dat het ten deze toepasselijke artikel 17 van het HKBV helemaal geen aanknopingspunten biedt om bij zaken omtrent de uitoefening van het ouderlijke gezag buitenlands (Chinees) recht mede toe te passen wijst de voorzieningenrechter er op dat het in dit verband door de vrouw aangeroepen artikel 15 HKBV niet met zich brengt dat de vordering van de vrouw mede naar Chinees recht dient te worden beoordeeld. Het tweede lid van artikel 15 HKBV (welk artikel ziet op de toepassing van beschermende maatregelen op grond van hoofdstuk II van het verdrag) biedt – bij wege van uitzondering op de toe te passen hoofdregel van de lex fori – de rechter de mogelijkheid om, voor zover de bescherming van de persoon of het vermogen van het kind dit vereist, bij wijze van uitzondering het recht van een andere staat waarmee de omstandigheden nauw verband houden, toe te passen of daarmee rekening te houden. Te denken valt daarbij – bij voorbeeld – aan een maatregel ten aanzien van het vermogen van een kind dat mede betrekking heeft op vermogensbestanddelen die in het buitenland zijn gelegen. Met betrekking tot deze vermogensbestanddelen kan de rechter op grond van het tweede lid van artikel 15 HKBV in plaats van de lex fori dan het recht van ligging toepassen, althans daarmee rekening houden [2] .
Daargelaten de vraag of de bepleite toepassing van Chinees recht (nakoming van contractuele afspraken omtrent de gezagsuitoefening over minderjarigen) wel toelaatbaar is te achten gezien de – naar Nederlands recht – daaraan klevende openbare orde aspecten heeft de vrouw geen feiten of omstandigheden gesteld, verband houdende met de belangen van het minderjarige kind, die het noodzakelijk maken dat de vordering van de vrouw (mede) aan de hand van het toepasselijke Chinese recht wordt beoordeeld.
Dit betekent dus dat nakoming van het convenant als grondslag voor de primaire vordering faalt.
5.4.2.
De stelling van de vrouw dat de man in reactie op de verhuisplannen heeft ingestemd met de voorgenomen verhuizing van [kind 1] acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Het door de man overgelegde berichtenverkeer laat over het standpunt van de man geen misverstand bestaan:
Zo schrijft de man op 17 januari 2021 te 9:26 uur:
“je kunt nog eens met je advocaat praten, om een idee te krijgen van het recht over ouderlijk gezag. Mijn ideeën zijn heel simpel: wat [kind 1] nu ook vindt of hoe het in de toekomst ook gaat, ik wil (de tijd die ik) bij hem kan zijn als hij opgroeit niet missen, dus ik zal er niet mee instemmen dat je hem meeneemt”.
De reactie van de vrouw van 21 januari 2021 (9:38):
“Ik heb al advies gevraagd aan een advocaat in China. Dat ik [kind 1] (verwijzend naar [kind 1] ) meeneem om bij mij te wonen is in het echtscheidingsconvenant overeengekomen. Als jij weigert om die uit te voeren, heeft dat juridische gevolgen. Ik vraag het je nog een keer: heb je je besluit genomen, ga je je handtekening zetten op de douaneverklaring. Als je niet tekent, begin ik een rechtszaak. Dan heb ik de gevolgen niet meer in de hand. Antwoord me voor 3 uur vanmiddag, mijn advocatenteam wacht op bericht”.
De man schrijft op 22 januari 2021 om 12:46 uur:

Volgens de Chinese wet heb je het recht om hem overal mee naar toe te nemen en daar te wonen. Maar dit is Nederland, volgens de Nederlandse wet kun je hem niet meenemen. Je merkt waarschijnlijk dat dat de kinderen zich anders gedragen, ze zijn humeuriger. Als we zo blijven strijden, levert dat alleen maar meer schade op. Ik vind het beter om het in harmonie op te lossen”.
Om 15:06 schrijft de vrouw terug:

Mijn eisen zijn heel duidelijk, als ik [kind 1] (verwijzend naar [kind 1] ) meeneem is dat in overeenstemming met de wensen van het kind. Als je ermee instemt te tekenen, laat ik de advocaat die overeenkomst wettig maken, een omgangsregeling opstellen en de rechtszaak intrekken, dan is de kwestie daarmee afgehandeld”.
De man schrijft om 16:44 terug:
“Als het zo moet, dan ga ik door tot het bittere eind”.
Op de vraag van de vrouw om 16:58
“Tot het bittere eind wil zeggen dat het niet afgehandeld wordt en je niet tekent?”antwoord de man “
Als [je] niet bereid bent het in harmonie op te lossen, dan moet het maar volgens de wet”.
Tegenover deze duidelijke berichten heeft de vrouw onvoldoende gesteld om voorshands in dit kort geding aannemelijk te achten dat de man – na voornoemde berichten – op enig moment alsnog duidelijk en ondubbelzinnig heeft ingestemd met de voorgenomen verhuizing met [kind 1] naar China. De omstandigheid dat de man in reactie op berichten van de vrouw omtrent de voortgang van haar plannen (zoals de aankoop van de vliegtickets in april) wellicht niet telkens opnieuw en met zoveel woorden heeft geprotesteerd tegen het kennelijke voornemen van de vrouw om haar plannen uit te voeren kan tegen de achtergrond van de eerdere weigering om in te stemmen met de verhuizing niet als een (alsnog) stilzwijgend instemmen worden uitgelegd. Feiten of omstandigheden die dit anders maken zijn gesteld noch gebleken.
Dit betekent dat ook de door de vrouw gestelde instemming van de man met de verhuisplannen als grondslag voor de primaire vordering niet aannemelijk is geworden. Gelet hierop moet de primaire vordering worden afgewezen.
5.5.
De subsidiaire vordering is gebaseerd op de in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde geschillenregeling. De voorzieningenrechter stelt daarbij het volgende voorop. Vast staat dat partijen het gezamenlijke gezag uitoefenen over hun minderjarige kinderen [kind 1] en [kind 2] . Artikel 1:253a BW biedt een rechtsingang voor partijen om geschillen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechtbank voor te leggen. Partijen kunnen in kort geding in spoedeisende gevallen een voorlopige voorziening vragen. De voorzieningenrechter zal zich daarbij - mede ook vanwege de beperkte ruimte om in kort geding advies van de Raad voor de Kinderbescherming in te winnen - terughoudender dienen op te stellen naar mate waarin de gevraagde voorziening een feitelijk of juridisch onomkeerbare toestand in het leven dreigt te roepen.
5.6.
Vervangende toestemming om te verhuizen en te reizen
5.6.1.
In de rechtspraak [3] zijn criteria geformuleerd aan de hand waarvan een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing door de rechter moet worden beoordeeld. Het gaat daarbij om:
1. de noodzaak om te verhuizen;
2. de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
3. de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
4. de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie in overleg;
5. de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
6. de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
7. de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
8. de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
9. de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.6.2.
De vrouw heeft in een 20-tal bullitpoints aangevoerd [4] dat en waarom haar vordering om vervangende toestemming om te verhuizen (en in het verlengde daarvan om met het kind naar het land van bestemming te mogen reizen), getoetst aan deze criteria, kan worden toegewezen.
De man heeft deze stelling gemotiveerd bestreden.
5.6.3.
De voorzieningenrechter oordeelt hierover als volgt.
Ad 1. Voorshands wil de voorzieningenrechter wel aannemen dat de vrouw niet in Nederland kan aarden en zich ongelukkig en eenzaam voelt en daarom het liefst terug wil keren naar haar land van herkomst en dat dit door haar als zodanig klemmend wordt ervaren dat zij terugkeer als enig optie ziet en daarmee noodzakelijk.
Ad 2. Met betrekking tot de voorbereidingen valt om te beginnen op dat de vrouw weliswaar alles gedegen lijkt te hebben voorbereid maar dat zij de man daarbij op geen enkele wijze heeft betrokken. Zo heeft de vrouw haar baan bij ASML opgezegd, een nieuwe school voor [kind 1] in China geregeld en betaald, vliegtickets geboekt en huisvesting in China geregeld bij de ouders van de vrouw, die – samen met een huishoudelijke hulp – voor de huishouding zullen zorgen terwijl de vrouw werkt. Verder is de school van [kind 1] in Nederland op de hoogte gesteld van het aanstaande vertrek van [kind 1] . De voorzieningenrechter vindt het kwalijk dat de vrouw zich niet beperkt heeft tot het louter plannen en voorbereiden van de voorgenomen verhuizing maar dat zij aan die plannen ook al in vergaande mate uitvoering heeft gegeven, althans voor zover het [kind 1] betreft door het kind uit te schrijven van de school in Nederland en het kind verder – zo begrijpt de voorzieningenrechter althans – ook volop te betrekken bij de voorgenomen verhuizing terwijl die verhuizing nog allerminst zeker is.
Voor zover de vrouw meent dat bij de belangenafweging rekening moet worden gehouden met het feit dat zij inmiddels vergaande uitvoering heeft gegeven aan de verhuisplannen betreft dit omstandigheden die de vrouw zelf en - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - prematuur in het leven heeft geroepen, namelijk op een moment waarop de vrouw er allerminst op mocht vertrouwen dat de benodigde toestemming wel zou afkomen. Deze door de vrouw zelf geschapen omstandigheden leggen daarom relatief beperkt gewicht in de schaal. De omstandigheid dat de vrouw meende er zeker van te kunnen zijn dat zij toestemming zou krijgen om met [kind 1] naar China te vertrekken maakt dat niet anders, nu dat kennelijke vertrouwen geen, althans onvoldoende feitelijke grondslag heeft.
Ad 3, 4, 5, 6 en 7: Wezenlijker evenwel is het feit dat de vrouw in haar plannen zich totaal geen rekenschap lijkt te hebben gegeven van de gevolgen die de voorgenomen verhuizing zal hebben op de mogelijkheden van de man en het achterblijvende kind [kind 2] om na de verhuizing – vanuit Nederland - nog betekenisvolle omgang te kunnen hebben met [kind 1] en de mogelijkheden van de vrouw en [kind 1] om – eenmaal in China - betekenisvolle omgang te kunnen hebben met [kind 2] .
Een verhuizing naar China betekent praktisch gezien dat vader en [kind 2] feitelijk zijn afgesneden van [kind 1] en dat enige betekenisvolle (fysieke) omgang in de vertrouwde omgeving tot het verleden gaat behoren. De door de vrouw voorgestelde (beeld-) belcontacten kunnen in dit verband voorshands niet als een serieus alternatief worden gezien. Datzelfde geldt voor de voorgestelde vakantieregeling, die jaarlijks alternerend in China en Nederland zou dienen te worden doorgebracht. Ook dat kan voorshands niet als een serieus alternatief worden gezien voor de huidige regeling die feitelijk neerkomt op co-ouderschap en waarbij de kinderen (samen) evenveel tijd bij de ene als bij de andere ouder doorbrengen. Verder springt in het oog dat de vrouw zich evenmin (althans kenbaar) rekenschap heeft gegeven van het feit dat door de voorgenomen verhuizing haar kinderen duurzaam van elkaar zullen worden gescheiden. Het feit dat de vrouw [kind 1] (een kind van 7 jaar oud) een beslissende stem wil geven om zelf te bepalen of hij – na terugkeer naar China – daar wil blijven of terug wil keren naar Nederland en de kinderen in de communicatie tussen de ouders een beslissende stem toe wil kennen getuigt bovendien van een grove miskenning van de eigen ouderlijke verantwoordelijkheid.
Ad 8. De vrouw stelt dat de kinderen er op zijn voorbereid dat [kind 1] bij de vrouw leeft en [kind 2] bij de man. [kind 2] zou zelfs hebben aangegeven het liefst mee te willen verhuizen naar China maar dat de man weigert om daaraan mee te werken. Ook hier geldt dat het er op lijkt dat de vrouw met volledig voorbijgaan aan hun jonge leeftijd de kinderen betrekt en inzet in de strijd met de man omtrent de verhuizing. Ouders dienen hun kinderen niet te belasten met of te betrekken in hun strijd over de (wijze van) gezagsuitoefening.
5.6.4.
Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands ernstige twijfel bestaat of de voorgenomen verhuizing van [kind 1] met de vrouw naar China wel in overeenstemming is met de belangen van [kind 1] , [kind 2] en de man, gezien de zeer ingrijpende gevolgen van een dergelijke verhuizing. Gezien enerzijds deze ernstige twijfel en anderzijds het onmiskenbare gevaar dat een eenmaal in kort geding gegeven toestemming deze verhuizing een onomkeerbaar en daarmee definitief karakter geeft (niet in de laatste plaats vanwege een in het rechtsverkeer tussen China en Nederland ontbrekend stelsel van verdragen dat de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid regelt) dient ook de subsidiair gevorderde voorziening te worden geweigerd. Al hetgeen de vrouw overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.7.
voorlopige toevertrouwing van [kind 1] aan de man
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij – ook indien de gevorderde voorzieningen worden geweigerd – hoe dan ook voornemens is om op 20 augustus 2021 terug te keren naar China, zelfs als dat betekent dat zij [kind 1] dan hier moet achterlaten. Voor dat geval heeft de vrouw geen verweer gevoerd tegen de vordering van de man om [kind 1] voorlopig aan hem toe te vertrouwen, hangende de beslissing in een door de man aanhangig te maken bodemprocedure strekkende tot wijziging van het hoofdverblijf van [kind 1] . Die vordering kan daarom worden toegewezen, dit onder de voorwaarde dat de man binnen 14 dagen na dagtekening van deze uitspraak een bodemprocedure aanhangig maakt bij de rechtbank teneinde een definitieve voorziening te verkrijgen ter zake het hoofdverblijf van [kind 1] .
5.8.
afgifte paspoort
De vrouw heeft zich evenmin verweerd tegen de gevorderde afgifte van het paspoort van [kind 1] , zij het dat zij er op aandringt om dit paspoort bij een onafhankelijke derde onder te brengen, dit om te voorkomen dat het paspoort op een of andere wijze zoek raakt. De man dringt aan op afgifte van het paspoort aan hem omdat [kind 1] anders in voorkomend geval niet in staat is om zich te legitimeren, zo daarom wordt gevraagd.
De voorzieningenrechter zal de vrouw veroordelen om het paspoort van [kind 1] aan de man af te geven; de door de vrouw uitgesproken, niet nader geconcretiseerde vrees voor het zoekraken van het paspoort weegt niet op tegen het concreet gestelde en niet gemotiveerd weersproken belang van de man om [kind 1] voor legitimatiedoeleinden over zijn paspoort te laten beschikken.
5.9.
opdracht raadsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter al te kennen gegeven dat hij voornemens is de vordering van de man om de Raad voor de Kinderbescherming alvast met een onderzoeksopdracht te belasten omtrent de vraag waar [kind 1] het beste zijn hoofdverblijf af te wijzen. De voorzieningenrechter acht beantwoording van die vraag, zeker in het licht van de in reconventie toe te wijzen voorlopige toevertrouwing van [kind 1] aan de man, niet zodanig klemmend dat dit een opdracht aan de Raad – vooruitlopend op een nog aanhangig te maken bodemprocedure en met voorbijgaan aan de voor reguliere bodemzaken op dit moment geldende behandel- en doorlooptijden bij de Raad – in dit kort geding rechtvaardigt.
5.10.
conclusie
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen en dat de vorderingen van de man goeddeels worden toegewezen. Omdat partijen ex-echtelieden zijn, bestaat aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In reconventie:
6.3.
vertrouwt [kind 1] voor de duur van de nog aanhangig te maken bodemprocedure toe aan de man onder de opschortende voorwaarde dat de man binnen 14 dagen na dit vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt, gericht op wijziging van het hoofdverblijf van [kind 1] ;
6.4.
veroordeelt de vrouw om [kind 1] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan de man af te staan, bij gebreke waarvan de man afgifte met behulp van de sterke arm mag bewerkstelligen;
6.5.
veroordeelt de vrouw om gelijktijdig met de afgifte van [kind 1] tevens het paspoort van [kind 1] aan de man af te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 5000,- ineens en € 1.000,- voor iedere dag dat de vrouw met de afgifte in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 15.000,-;
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
compenseert de kosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Schoorlemmer en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2021.

Voetnoten

1.Zo stelt de vrouw op basis van een door haar overgelegd juridisch adviesrapport betreffende ouderlijk gezag van een advocatenkantoor uit Guangdong (Shenzen, China) van 4 augustus 2021
2.Voorbeeld ontleend aan Strikwerda/Schaafsma’s inleiding tot het Nederlandse Internationaal Privaatrecht, 12e druk 2019, p. 251.
3.Vgl. HR 25 april 2008, NJ 2008, 414 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487
4.Sub 12 van de dagvaarding