ECLI:NL:RBOBR:2021:4317

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
21/1632
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot sluiting van een woning wegens aangetroffen voorwerpen van een hennepplantage

In deze zaak heeft de burgemeester van ‘s-Hertogenbosch besloten om een woning in Rosmalen voor drie maanden te sluiten, omdat daar voorwerpen van een afgebroken hennepplantage zijn aangetroffen. De huurder van de woning heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 13 augustus 2021 geoordeeld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de aangetroffen voorwerpen opnieuw gebruikt zullen worden voor strafbare voorbereidingshandelingen. Hierdoor was de burgemeester niet bevoegd om de woning te sluiten op grond van de Opiumwet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de burgemeester de woning niet mag sluiten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/1632
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I. de Gram),
en

de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, de burgemeester

(gemachtigde: mr. P.W.G.M. Christophe).

Als derde-partij heeft Woonstichting JOOST aan het geding deelgenomen

(gemachtigde mr. C.J.P. Schellekens)

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2021 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de woning op het adres [adres] (de woning) vanaf 13 juli 2021 te sluiten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft laten weten dat de woningsluiting wordt opgeschort totdat is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 5 augustus 2021. Verzoeker is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Woonstichting JOOST is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoeker huurt de woning van Woonstichting JOOST die de woning in eigendom heeft. Verzoeker woont alleen in de woning
2. In een brief van de politie van 28 mei 2021 is gerapporteerd dat politieambtenaren, middels een machtiging, op 17 mei 2021 de woning hebben betreden. Volgens de politie was sprake van een afgebroken hennepkwekerij en was er ook sprake van diefstal van stroom. Bij de brief zijn foto’s en een zogeheten hennepruimlijst gevoegd.
Het standpunt van de burgemeester
3. In het bestreden besluit heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat hij bevoegd is de woning te sluiten, omdat in de woning voorwerpen van een afgebroken hennepplantage zijn aangetroffen. Volgens de burgemeester maakt wat is aangetroffen in de woning dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gaat om strafbare voorbereidingshandelingen voor het opzetten van een hennepplantage. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid heeft de burgemeester verwezen naar artikel 13b van de Opiumwet en naar de ‘Beleidsregel inzake gedogen van coffeeshops en de bestuurlijke handhaving 13 Opiumwet ’s-Hertogenbosch 2019’ (hierna: de beleidsregel). Volgens de burgemeester was sluiting van de woning noodzakelijk en heeft hij dat ook in redelijkheid voor de duur van drie maanden kunnen doen.
Het karakter van de procedure: een voorlopige voorziening
4. Het gaat hier om een verzoek om voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (zie artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
5. Omdat de woning op korte termijn wordt gesloten als uitvoering wordt gegeven aan het besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
De argumenten van verzoeker
6. In zijn verzoek heeft verzoeker aangevoerd dat hij er geen weet van had dat de aangetroffen materialen bestemd waren voor het kweken van hennep. Volgens verzoeker is hij enkele maanden vrijwillig opgenomen geweest bij Novadic Kentron om een terugval in zijn eerdere verslavingsproblematiek het hoofd te bieden. In die tijd is zijn woning door een vriend gebruikt als opslag. Volgens verzoeker heeft de burgemeester zijn belangen en relevante omstandigheden onvoldoende meegewogen in de besluitvorming. Volgens verzoeker is nooit sprake geweest van een hennepkwekerij in zijn woning en zijn er ook geen drugs of aanverwanten producten, zoals bijvoorbeeld productieafval, aangetroffen. Verzoeker is van mening dat de burgemeester niet in redelijkheid tot sluiting van de woning heeft kunnen overgaan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door de burgemeester gebruikte bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen strafrechtelijke, maar een bestuursrechtelijke bevoegdheid met een herstellend karakter is. Met sluiting van het pand wordt onder meer beoogd dat de openbare orde en de rust in de omgeving wordt hersteld.
8. Op 1 januari 2019 is de tekst van artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en is de bevoegdheid opgenomen dat burgemeesters ook woningen en andere panden kunnen sluiten als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs (Staatsblad 2018, 481). In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3) bij deze wetswijziging is over de reikwijdte van de bevoegdheid het volgende opgenomen:
“Dit wetsvoorstel regelt dat de burgemeester een last onder bestuursdwang kan opleggen als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Net als het huidige artikel 13b Opiumwet heeft de voorgestelde verruiming van artikel 13b Opiumwet alleen betrekking op overtredingen van de Opiumwet. Bij de voorgestelde verruiming gaat het daarbij om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld, zoals de feiten die de politie op grond van artikel 9 Opiumwet bevoegd maakten om het pand te betreden, de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof (opslag van 2.000 liter zoutzuur in een woonwijk), de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie (een drugslaboratorium of hennepkwekerij in aanbouw) en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.”
9. Uit de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) blijkt verder dat:
“De memorie van toelichting bevat diverse indicaties van de eisen waaraan de onderbouwing van het sluitingsbevel moet voldoen. Zo wijst de toelichting erop dat de voorgestelde verruiming van artikel 13b bedoeld is voor de situatie dat in een pand geen drugs worden aangetroffen, maar er wel voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld, zoals de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en hoeveelheid van de in beslag genomen stof en de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. In het nader rapport is dat verder verduidelijkt door erop te wijzen dat op de burgemeester niet de bewijslast van een strafbaar feit rust, maar wel de verplichting om te (kunnen) onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verboden voorbereidingshandeling.”
10. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:617) heeft geoordeeld volgt uit deze totstandkomingsgeschiedenis dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen.
11. Vaststaat dat de politie in de woning tientallen armaturen, losse assimilatielampen, transformatoren, twee jerrycans met groeimiddelen, in de tuin een slakkenhuis, en in het tuinhuis een grote hoeveelheid potgrond heeft aangetroffen. Ook staat vast dat in de woning de luchtafzuiging was afgeplakt en dat een kozijn was gedicht met kit. Evenmin in geschil is dat sprake was van diefstal van stroom. De voorzieningenrechter stelt echter ook vast dat de politie heeft gerapporteerd dat het gaat om een afgebroken hennepkwekerij. Dit is ook uit de foto’s af te leiden. Tijdens de zitting heeft de burgemeester erop gewezen dat met de voorwerpen weer een hennepkwekerij kan worden opgezet. Hoewel dat op zich juist is, gaat het er om of de aangetroffen situatie van dien aard is dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Concrete aanwijzingen dat de aangetroffen voorwerpen nog steeds bestemd waren voor het opzetten van een – grootschalige of bedrijfsmatige – hennepkwekerij, zijn echter gesteld noch gebleken. Ook al zou met de burgemeester moeten worden aangenomen dat die bestemming er wel is geweest en aldus in de woning strafbare voorbereidingshandelingen hebben plaatsgevonden, dan nog kan de reikwijdte van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet niet zodanig worden opgerekt dat een woning ook kan worden gesloten zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan dat die voorbereidingshandelingen opnieuw zullen plaatsvinden. Gelet hierop was de burgemeester niet bevoegd op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet de woning te sluiten. Het verzoek moet daarom worden toegewezen. De voorzieningenrechter komt niet toe aan de andere gronden die verzoeker heeft aangevoerd.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. Dit betekent dat de burgemeester de woning niet mag sluiten tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 1.496,– (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 748,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst de werking van het primaire besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 181,– aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten tot een bedrag van € 1.496,– te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 13 augustus 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.