Overwegingen
1. Voor de feiten en het juridisch kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak – kort weergegeven – het volgende geoordeeld:
- de juiste wettelijke grondslag voor het besluit is artikel 35 van de Wet WIA en de Beleidsregel ‘Protocol Voorzieningen UWV 2018 (de Beleidsregel) is van toepassing;
- weliswaar is prikkelgevoeligheid niet genoemd in de Beleidsregel als grond voor toekenning van een vervoersvoorziening, maar dat betekent niet dat het geen reden kan zijn om die wel toe te kennen;
- het UWV is ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat prikkelgevoeligheid een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb kan zijn om af te wijken van de Beleidsregel;
- het UWV heeft onvoldoende onderzocht of prikkelgevoeligheid een bijzondere omstandigheid kan zijn;
- er is sprake van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de eerdere beoordeling en het UWV had deze gewijzigde omstandigheden in het onderzoek moeten betrekken (dat geldt ook voor de medische en andere gegevens die eiseres heeft ingediend);
- het bestreden besluit berust niet op zorgvuldig onderzoek en is niet goed gemotiveerd.
3. Volgens vaste rechtspraak moet de rechtbank blijven bij hetgeen eerder in de tussenuitspraak is overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen op gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, waarvan in dit geval geen sprake is.
4. Het UWV heeft gepoogd het gebrek te herstellen met de nadere rapportage van een verzekeringsarts B&B van 10 september 2020. Het UWV blijft van mening dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan alsnog tot verlenging van de voorziening moet worden overgegaan. De verzekeringsarts B&B schrijft:
“Eiseres heeft – zoals meermalen gesteld – in het verleden gebruik gemaakt van het OV. Als enige prikkelgevoeligheid is een auditieve overgevoeligheid. Dit is goed op te vangen met een goede en degelijke koptelefoon (afsluitend) waarbij de keuze van muziek e.d. aan eiseres zelf is. Ik kan mij niet verenigen met hetgeen moeder heeft aangegeven: het is slechts een eenmalige reis geweest terwijl het UWV eiseres een half jaar in staat heeft gesteld om te wennen aan het OV-traject. Eiseres en haar begeleider(s) hebben hier geen gebruik van gemaakt.”
5. Het UWV heeft de gestelde termijn in de tussenuitspraak met zijn reactie op de tussenuitspraak weliswaar overschreden maar het betreft een minimale overschrijding van de termijn in de vakantieperiode, zodat de rechtbank deze reactie zal meewegen.
6. Met deze reactie is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld. De verzekeringsarts B&B verwijst naar een psychologisch onderzoek uit 2017, maar dit klopt niet. Eiseres heeft er terecht op gewezen dat het hier om een onderzoek van GGZ gaat over de periode augustus 2016 en dat zij op dat moment nog de volledige medicatie gebruikte waardoor prikkels onderdrukt werden. Eiseres heeft meerdere keren aangegeven dat zij haar medicatie heeft afgebouwd (in verband met de noodzaak om te kunnen bewegen), waardoor zij veel meer last heeft van haar prikkelgevoeligheid. De verzekeringsarts B&B heeft onvoldoende aandacht besteed aan deze gewijzigde omstandigheid en wat het effect van de afbouw van deze medicatie is op de zintuigelijke prikkels. Verder heeft de verzekeringsarts B&B geschreven: “
enige prikkelgevoeligheid is een auditieve overgevoeligheid”. Dit is niet in overeenstemming met de onderzoeksgegevens van GGZ over augustus 2016, zoals vermeld onder beantwoording vraagstelling en conclusie. Evenmin is het in overeenstemming met het door eiseres ingediende en op haar situatie toegespitste Verslag sensorische informatieverwerking van 12 november 2019, waarin is vermeld dat eiseres sensorisch extreem gevoelig is en dat haar prikkeldrempels laag zijn. Dit geldt voor het auditieve-, visuele-, geur- en tastzintuigsysteem, zo is vermeld. Daarnaast is de verzekeringsarts B&B ervan uitgegaan dat de eiseres slechts eenmalig heeft gereisd met het OV om te oefenen, terwijl het UWV eiseres een half jaar in staat heeft gesteld om te wennen aan het OV-traject. Eiseres heeft echter desgevraagd in haar brief van 8 april 2020 een schema opgenomen, dat ziet op ongeveer de eerste helft van 2018, waarmee ze aannemelijk heeft gemaakt dat zij vaker heeft geoefend en wat dit voor gevolgen voor haar heeft gehad. Het UWV heeft dit geheel onbesproken gelaten. De verzekeringsarts B&B is evenmin ingegaan op de brief van een verpleegkundig specialist van 11 juni 2019, waarin is vermeld dat een vermindering van de prikkelgevoeligheid door te oefenen niet is te verwachten, noch op de brief van de GZ-psycholoog van 7 juni 2019.
7. Op de zitting van 6 mei 2021 heeft het UWV voorgesteld dat eiseres nadere informatie zou indienen waaruit blijkt dat de opname in de PAAZ (mede) het gevolg zou zijn door het reizen met openbaar vervoer. Op verzoek van partijen heeft de rechtbank daartoe de gelegenheid gegeven omdat dit zou kunnen leiden tot een oplossing tussen partijen.
8. Op 4 juni 2021 heeft eiseres een brief toegezonden van een GZ-psycholoog en een verpleegkundig specialist van GGZ, die betrokken zijn bij de behandeling van eiseres.
In die brief is het volgende vermeld:
“Van [datum] was je opgenomen op PAAZ van het Mâxima Medisch Centrum in Veldhoven. Er was op dat moment sprake van een toename van klachten geluxeerd door onduidelijkheid t.a v. werk (afschaffen vervoersvoorziening) en veranderingen (in begeleiding beschermde woonvorm).
Wat betreft de impact van het reizen met openbaar vervoer is in het dossier te lezen dat
het oefenen van het reizen met openbaar erg belastend was. Er heerste zodanige paniek en
overprikkeling, dat je niet in staat was jezelf te kalmeren en steun van omgeving bleek ook niet voldoende. Nadien zocht je contact met je behandelaar. Er werd tijdens het gesprek ingezet op kalmering, overzicht creëren en een planning voor de avond, waarbij je ook het advies kreeg medicatie in te nemen als de spanning onvoldoende zakte en zo nodig de crisisdienst van GGzE in te schakelen als enige grip op de situatie uitbleef. De volgende ochtend vond wederom contact plaats, waarin werd teruggeblikt. De prikkels die je met de reis met het openbaar vervoer ervoer, bovenop de prikkels die de (werk)dag überhaupt opgeleverd hadden bleken funest te zijn geweest.”
9. Het UWV is van mening dat uit deze brief niet volgt dat het reizen met het openbaar vervoer heeft geleid tot opname in de PAAZ. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in de laatste zin duidelijk benoemd dat eiseres na haar reis met het openbaar vervoer prikkels ervoer, die boven op de prikkels die de werkdag hebben opgeleverd funest bleken te zijn. Het moeten reizen met het openbaar vervoer en de angst daarvoor blijkt dus schadelijk te zijn voor de gezondheid van eiseres. Dat blijkt uit de brief van 4 juni 2021 en uit de eerder overgelegde medische informatie. De rechtbank wijst nog eens op de brieven die eiseres heeft overgelegd, waaronder de brief van de psychiater van 23 augustus 2018, de brief van haar verpleegkundig specialist GGZ van 11 juni 2019 en de brief van haar GZ-psycholoog van 7 juni 2019. Daarin is vermeld dat het voor eiseres wegens haar prikkelgevoeligheid onmogelijk is om zelfstandig te reizen. Ook het oefenen om haar vaardigheden op dit gebied te vergroten leidt tot zoveel overprikkeling dat hierdoor het risico op een depressie vergroot wordt. Eiseres heeft voldoende onderbouwd dat zij wegens haar prikkelgevoeligheid niet kan reizen met het OV, dat oefenen geen verbetering brengt en zelfs leidt tot schade aan haar gezondheid. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is nog steeds niet hersteld.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is de prikkelgevoeligheid een bijzondere omstandigheid die maakt dat strikte toepassing van de Beleidsregel voor eiseres gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de gevraagde vergoeding voor taxikosten woon/werk en vervoer door derden in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit – gelet op artikel 8:72, eerste lid, van de Awb – voor vernietiging in aanmerking komt. Om het geschil tussen partijen finaal te beslechten zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en zelf voorzien in de zaak door te bepalen dat eiseres recht heeft op een taxikostenvergoeding voor woon/werk verkeer vanaf augustus 2018 en dat het UWV deze dient toe te kennen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak.
11. De rechtbank ziet aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze worden begroot op een bedrag van € 3.312 aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor repliek/schriftelijke inlichtingen, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter zitting na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 534 voor de proceshandelingen in bezwaar en € 748 voor de proceshandelingen in beroep, en een wegingsfactor 1). Ook zal de rechtbank bepalen dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.