ECLI:NL:RBOBR:2021:424

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
01.039919.20, 01.034234.20, 01.244938.20 en 01.253865.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte wegens diefstallen, mishandeling, vernieling en overtreding van de wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, mishandeling, vernieling en overtreding van de wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd in P.I. Sittard, is aangeklaagd voor verschillende feiten die zich in Helmond hebben voorgedaan tussen februari en oktober 2020. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van één feit waarvoor hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan de tenlastelegging meerdere keren is veroordeeld tot vrijheidsstraffen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte voldoet aan de voorwaarden voor de oplegging van de ISD-maatregel, die is opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft ook een tussentijdse toets bepaald om de voortgang van de uitvoering van de maatregel te evalueren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak om de maatschappij te beschermen tegen zijn delictpleging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.039919.20, 01.034234.20, 01.244938.20 en 01.253865.20 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen: 01.167023.18, 01.845712.17 en 18.026258.20
Datum uitspraak: 02 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Helmond op [geboortedatum] 1980,
thans gedetineerd te: P.I. Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 januari 2021.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 22 december 2020.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. 01.039919.20:
feit 1:
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te Helmond twee mutsen en/of twee zakken kralen (hobby beads), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Helmond kleding (een jas), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Helmond kleding (een trui), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4:
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Helmond kleding (een trainingspak, een trui en een T-shirt), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
T.a.v. 01.034234.20:
feit 1:
hij op of omstreeks 7 februari 2020 te Helmond [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan;
feit 2:
hij op of omstreeks 7 februari 2020 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een woning gelegen aan de [adres 1] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
T.a.v. 01.244938.20:
feit 1:
hij op of omstreeks 29 september 2020 te Helmond een t-shirt, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee/een (dames)iets(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Helmond, een goed te weten een (dames)fiets (Nationale Postcodeloterij) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
T.a.v. 01.253865.20:
feit 1:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Helmond, althans in Nederland, een bloemstuk, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 10] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Helmond, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan een onbekend gebleven persoon, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, met een mes draaiende bewegingen in het hangslot heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Helmond, althans in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een uitklapbaar mes (Coast to coast), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.167023.18 is aangebracht bij vordering van 8 februari 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 4 december 2018.
De zaak met parketnummer 01.845712.17 is aangebracht bij vordering van 18 februari 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 19 maart 2018.
De zaak met parketnummer 18.026258.20 is aangebracht bij vordering van 28 oktober 2020. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Noord-Nederland d.d. 28 mei 2020.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde onder 01.253865.20 feit 2. De officier van justitie acht de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van 01.244938.20 feit 2 merkt de officier van justitie op dat hij specifiek de diefstal van de postcodeloterijfiets toebehorend aan [slachtoffer 8] wettig en overtuigend bewezen acht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder 01.2563865.20 feit 2. De verdediging heeft voorts vrijspraak bepleit van de onder 01.034234.20 feit 1 ten laste gelegde onderdelen ‘met kracht’ en ‘stompen’. Verder stelt de verdediging dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 01.244938.20 feit 2, namelijk ten aanzien van de diefstal van een fiets toebehorende aan [slachtoffer 9] . De verdediging refereert zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de overige feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak t.a.v. 01.253865.20 feit 2.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 01.253865.20 feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank komt ook tot een partiële vrijspraak ten aanzien van 01.244938.20 feit 2, zoals hierna wordt overwogen.
Partiële vrijspraak t.a.v. 01.244938.20 feit 2.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdacht op 13 september 2020 tezamen en in vereniging met een ander heeft gehandeld en dat verdachte een fiets toebehorende aan [slachtoffer 9] heeft weggenomen. De rechtbank spreekt de verdachte van deze onderdelen vrij.
De bewijsmiddelen t.a.v. van parketnummer 01.039919.20.
Feit 1 [1] :
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 13 februari 2020, pag. 12 en 13;
 een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] op 13 februari 2020, pag. 16.
Feit 2 [2] :
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van aangifte door [persoon] , namens [bedrijf] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] op 16 oktober 2020, pag. 7.
Feit 3 [3] :
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op pag. 27 en 28;
 een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] op 16 oktober 2020, pag. 30 en 31.
Feit 4 [4] :
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] op pag. 27 en 28;
 een proces-verbaal van aangifte, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] op 16 oktober 2020, pag. 35 en de bijlagen op pag. 37 en 39.
De bewijsmiddelen t.a.v. van parketnummer 01.034234.20. [5]
Feit 1:
 de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik [slachtoffer 5] op 7 februari 2020 te Helmond een klap heb gegeven.
 een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] op 7 februari 2020, pag. 27, voor zover inhoudende:
Op vrijdag 7 februari 2020, omstreeks 18.10 uur was ik in de keuken van mijn woongroep. Ik woon op [adres 2] . Ik zat te eten en ik keek naar buiten. Ik zag dat de mij bekende [verdachte] aan mijn fiets zat. (...) Ik ben naar hem toegelopen. (...) Ik zag dat [verdachte] van mij wegliep (…) Ik zag dat [verdachte] ineens omdraaide en mij een klap gaf met een gebalde vuist. (…) Hij raakte mij links van mijn neus. Ik kon de klap niet ontwijken, want [persoon 2] stond ervoor. Ik voelde direct een pijnschuit op de plek waar ik geraakt werd.
 een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] op 8 februari 2020, pag. 29 en 30, voor zover inhoudende:
Ik ben werkzaam als groepsleider bij [instantie] , gelegen aan [adres 2] . Op vrijdag 7 februari 2020 was ik daar werkzaam als groepsleider. Een persoon, genaamd [verdachte] was in de middag bij ons op het terrein. (...) Ik zag dat [verdachte] de fiets pakte en met de fiets van [slachtoffer 5] het terrein wilde verlaten. Hierop ben ik direct samen met [slachtoffer 5] de keuken uitgelopen en naar buiten gegaan. Daar sprak ik [verdachte] aan en deelde hem mede dat hij echt het terrein moest verlaten en de fiets moest laten staan. Ik zag dat [verdachte] op dat moment rustig naar buiten liep, maar nog wel een woordenwisseling had met [slachtoffer 5] . Ik ben tussen beide heren in blijven staan en heb [verdachte] buiten de poort kunnen krijgen. Ik zag dat [slachtoffer 5] op dat moment naast mij stond en [verdachte] stond buiten de poort. (…) Ik zag op dat moment dat [verdachte] zijn rechterhand tot vuist balde en opzettelijk en met kracht in de richting van het gezicht van [slachtoffer 5] sloeg. Ik zag dat hij [slachtoffer 5] hard op de rechterzijde van zijn neus raakte. Ik zag direct op de plaats waar [slachtoffer 5] geraakt werd dat het begon te bloeden.
Feit 2:
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 6] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 8 februari 2020 pag. 20.
Nadere bewijsoverweging t.a.v. 01.034234.20 feit 1.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde onderdelen ‘met kracht’ en ‘stompen’ en heeft zich gerefereerd ten aanzien van het ten laste gelegde slaan.
De rechtbank acht gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer 5] , wiens verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [verbalisant 8] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] , met kracht, heeft gestompt.
De bewijsmiddelen t.a.v. van parketnummer 01.244938.20. [6]
Feit 1:
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 7] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 9] op 29 september 2020, pag. 3.
Feit 2:
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 8] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10] op 15 september 2020, pag. 7.
De bewijsmiddelen t.a.v. van parketnummer 01.253865.20. [7]
Feit 1:
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 10] , pag. 4.
Feit 3:
 de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021;
 een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 11] , pag. 6 en 7;
 een schriftelijk bescheid, te weten een afstandsverklaring in beslag genomen voorwerp, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 12] op 10 oktober 2020, pag. 18.
De rechtbank volstaat ten aanzien van de feiten onder parketnummer 01.039919.20, feit 2 onder 01.034234.20, de feiten onder 01.244938.20 en de feiten onder parketnummer 01.253865.20, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen verweer is gevoerd tegen bewezenverklaring van die feiten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. 01.039919.20:
feit 1:
op 13 februari 2020 te Helmond twee mutsen en twee zakken kralen (hobby beads), toebehorende aan de [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
op 10 oktober 2020 te Helmond kleding (een jas), toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
op 16 oktober 2020 te Helmond kleding (een trui), toebehorende aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4:
op 16 oktober 2020 te Helmond kleding (een trainingspak, een trui en een T-shirt), toebehorende aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
T.a.v. 01.034234.20:
feit 1:
op 7 februari 2020 te Helmond [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] met kracht tegen diens hoofd te stompen;
feit 2:
op 7 februari 2020 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk twee ruiten van een woning gelegen aan de [adres 1] , aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] , toebehoorde, heeft vernield;
T.a.v. 01.244938.20:
feit 1:
op 29 september 2020 te Helmond een T-shirt toebehorende aan [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
op 13 september 2020 te Helmond een fiets, toebehorende aan [slachtoffer 8] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
T.a.v. 01.253865.20:
feit 1:
op 10 oktober 2020 te Helmond, een bloemstuk, toebehorende aan [slachtoffer 10] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3:
op 10 oktober 2020 te Helmond, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een uitklapbaar mes (Coast to coast), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de overtreding onder 01.253865.20 feit 3 gevorderd dat de rechtbank de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Ten aanzien van de overige feiten eist de officier van justitie de oplegging van de ISD-maatregel voor duur van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging kan zich vinden in de schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel ten aanzien van de overtreding ten laste gelegd onder 01.253865.20 feit 3 en de oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren voor de overige feiten. De verdediging verzoekt de rechtbank te bepalen dat een tussentijdse toets zal plaatsvinden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstallen, mishandeling, vernieling en een overtreding van de wet wapens en muntie. Verdachte geeft aan een deel van de feiten te hebben gepleegd om zo de hulp te krijgen die hij nodig heeft.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten werd veroordeeld. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd kort na eerdere veroordelingen, waarvoor hij onder andere deels onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen.
Juridische mogelijkheid tot oplegging van de ISD-maatregel.
Door de officier van justitie en de raadsvrouw zijn ter terechtzitting twijfels geuit over de juridische mogelijkheid tot het opleggen van de ISD-maatregel aan verdachte. Zij stelden de vraag aan de orde of verdachte voldoet aan het criterium van artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafrecht, voor zover dat criterium het volgende inhoudt. De verdachte dient in de vijf jaren voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten, tenminste drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf veroordeeld te zijn, dan wel is aan hem bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf opgelegd. De feiten waarvoor verdachte veroordeeld wordt, moeten voorts zijn begaan na de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde straffen of maatregelen.
Als de proeftijd nog loopt.
De rechtbank stelt op basis van de justitiële documentatie van verdachte vast dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten vaak is veroordeeld tot voorwaardelijke of gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraffen. De proeftijd van een deel van die (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraffen is thans nog niet verlopen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2028, overwogen:
“2.4.1 Op grond van artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2º, Sr is voor de oplegging van de ISD-maatregel onder meer vereist dat het feit is begaan nadat van drie veroordelingen de in artikel 38m lid 1 Sr bedoelde straffen of maatregelen “geheel” ten uitvoer zijn gelegd. Indien aan deze voorwaarde is voldaan, staat aan oplegging van de maatregel niet in de weg dat ten tijde van de berechting sprake was van nog openstaande straf voor andere feiten. (Vgl. HR 14 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8975.)
2.4.2
Deze eis van gehele tenuitvoerlegging van drie veroordelingen strekt zich ook uit tot het voorwaardelijke gedeelte van een gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde straf. De omstandigheid dat voorafgaand aan het feit waarvoor de ISD-maatregel wordt opgelegd een last tot tenuitvoerlegging is gegeven van het voorwaardelijke gedeelte van die straf, brengt niet mee dat sprake is van een gehele tenuitvoerlegging van de veroordeling als hiervoor bedoeld.”
De veroordeling tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf telt dus niet mee voor het minimum van drie geheel ten uitvoer gelegde straffen indien de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel wel is gelast, maar nog niet is ondergaan. In lijn met deze jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat de veroordeling tot een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf ook niet meetelt voor het minimum van drie geheel ten uitvoer gelegde straffen indien de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel niet is gelast, maar nog wel kán worden gelast omdat de proeftijd nog loopt. De rechtbank betrekt hierbij dat een veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet houden aan één of meer voorwaarden waardoor hij daadwerkelijk onderworpen is aan de voorwaardelijke straf. Een veroordeelde ondergaat de voorwaardelijke straf, zolang de proeftijd loopt.
Gelet op het voorgaande, telt de rechtbank de veroordelingen tot gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraffen waarvan de proeftijd nog loopt niet mee bij de toetsing aan voornoemd criterium. Hieraan doet niet af dat verdachte de onvoorwaardelijke strafdelen al heeft ondergaan.
Telt de geheel voorwaardelijke gevangenisstraf mee?
De rechtbank stelt op basis van de justitiële documentatie van verdachte voorts vast dat verdachte op 6 juli 2017 bij vijf afzonderlijke vonnissen is veroordeeld tot geheel voorwaardelijke gevangenisstraffen voor de duur van tien dagen en bij één afzonderlijk vonnis tot een gevangenisstraf van tien dagen waarvan acht dagen voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijk deel van deze laatste gevangenisstraf heeft verdachte al uitgezeten. Van alle zes de vonnissen is de proeftijd inmiddels verlopen, zonder dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen ten uitvoer zijn gelegd. De verdediging en de officier van justitie hebben de vraag opgeworpen of de veroordelingen, waarbij aan verdachte geheel voorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd die niet door verdachte zijn uitgezeten, zijn aan te merken als
vrijheidsbenemende straffen die geheel ten uitvoer zijn gelegd.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafrecht worden opgesomd: een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel, of een taakstraf. De wetgever benoemt niet expliciet dat het moet gaan om een
onvoorwaardelijkevrijheidsbenemende straf of maatregel, vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf. Daarmee blijkt uit de wetssystematiek dus niet dat de wetgever een onderscheid heeft willen maken tussen de voorwaardelijke en onvoorwaardelijke varianten.
Ook de wetsgeschiedenis laat ruimte voor de opvatting dat voorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen meetellen bij de toetsing aan het criterium van artikel 38m lid 1, aanhef en onder 2º van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank citeert hier mede uit de wetsgeschiedenis die heeft geleid tot een eerdere versie van dit artikel, dat voorzag in de strafrechtelijke opvang voor verslaafden.
“In onderdeel 2º is als voorwaarde opgenomen dat de verdachte reeds eerder voor een misdrijf is veroordeeld, en het veroordelend vonnis ten uitvoer is gelegd. First offenders komen dus niet in aanmerking voor strafrechtelijke opvang. Achterliggende gedachte is dat de maatregel slechts is geïndiceerd ten aanzien van die personen die ondanks een strafrechtelijke sanctie van de zijnde van de overheid zijn doorgegaan met het begaan van overlast gevende strafbare feiten.” (Kamerstukken II 1997-1998, 26 023, nr. 3, blz. 18)
“Het nieuwe onderdeel 2º stelt als vereiste dat nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop de verdachte wegen een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte is veroordeeld, de verdachte in die periode na die veroordeling nog tweemaal wegen een misdrijf onherroepelijk daartoe is veroordeelde het feit begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen er voorst ernst rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. In het vereiste van drie antecedenten en het recidiveren na de tenuitvoerlegging van de bij drie uitspraken opgelegde straffen en maatregelen wordt mede het subsidiariteitsbeginsel tot uitdrukking gebracht.” (Kamerstukken II 1999-2000, 26 023, nr. 9, blz. 2)
“De voorgestelde SOV is inderdaad een ultimum remedium. De maatregel komt pas in beeld als eerdere interventies hebben gefaald. Tot die eerdere interventies behoren in ieder geval de drie veroordelingen bedoeld in artikel 38m, eerste lid, onderdeel 2°, Sr. Tot die eerdere interventies kunnen ook drangvoorzieningen en een voorwaardelijk opgelegde SOV behoren. Waarom het gaat is dat genoegzaam vaststaat dat eerdere interventies in een strafrechtelijk kader geen dan wel onvoldoende effect hebben gesorteerd.” (Kamerstukken I 1999/2000, 26 023, nr. 215b, p. 4-5)
“In artikel 38m, eerste lid, onderdelen 1º tot en met 3º, zijn de voorwaarden vermeld waaronder de nieuwe maatregel kan worden opgelegd. (…) Het gaat om een minimum voorwaarde. In de praktijk gaat het doorgaans om daders met aanzienlijk meer antecedenten. Voorts wordt tot uitdrukking gebracht dat de stelselmatige dader zich ongevoelig moet hebben getoond voor eerdere strafrechtelijke interventies.” (Kamerstukken II 2002-2003, 28 980 nr. 3, blz. 13)
“Aan het onderscheid tussen «dwang» en «drang» bij de SOV-maatregel ligt ten grondslag dat eerst pogingen moeten zijn ondernomen om verslaafde justitiabelen langs andere wegen, bijvoorbeeld via bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke gevangenisstraf, dan een langdurige vrijheidsbeneming op het rechte pad te krijgen. Pas in uiterste instantie dient de SOV-maatregel te worden opgelegd. Een soortgelijk onderscheid ligt besloten in de ISD-maatregel. Immers, voor de ISD-maatregel komen slechts de actieve veelplegers in aanmerking; veelplegers die ondanks eerdere strafrechtelijke interventies toch zeer frequent zijn blijven recidiveren. Inspanningen, gericht op gedragsverandering, zijn bij die eerdere interventies, op niets uitgelopen.” (Kamerstukken II 2003/04, 28 980, nr. 5, p. 15)
“De ISD is evenals de SOV ultimum remedium. Zij komt pas in beeld als andere justitiële interventies, waaronder drangvarianten, geen soelaas hebben geboden. Tot die drangvarianten behoort ook het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf onder de voorwaarde van behandeling in een inrichting. De SOV is mede in het leven geroepen omdat deze stok achter de deur soms te kort is en daarvan onvoldoende dreiging uitgaat.” (Kamerstukken I 2003/04, 28 980, F, p. 7)
Ook indien een veroordeelde recidiveert na oplegging van geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen of taakstraffen, waarvan de proeftijd is verstreken zonder dat die vrijheidsbenemende straf of taakstraf is uitgezeten dan wel uitgevoerd, staat vast dat die veroordelingen geen effect hebben gehad en dat de veroordeelde zich ongevoelig heeft getoond voor die strafrechtelijke interventies. In dat licht bezien dienen deze geheel voorwaardelijk opgelegde straffen waarvan de proeftijden inmiddels zijn verstreken, te worden aangemerkt als straffen die ‘tenuitvoergelegd’ zijn.
Waar het volgens de rechtbank immers uiteindelijk om gaat, is dat genoegzaam vast is komen te staan dat eerdere interventies in een strafrechtelijk kader geen dan wel onvoldoende effect hebben gesorteerd. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank ˗ gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ˗ mede genoegzaam vast komen te staan, wanneer na afloop van de proeftijd van voorwaardelijk vrijheidsstraffen en/of taakstraffen blijkt dat deze straffen niet hebben geleid tot het voorkomen van recidive.
Oplegging ISD-maatregel.
De rechtbank komt tot de conclusie dat aan de wettelijke vereisten om tot de oplegging van de ISD-maatregel over te gaan, is voldaan. Ten aanzien van de hiervoor bewezen verklaarde feiten geldt dat het misdrijven betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit het justitieel documentatieregister en het onderzoek ter terechtzitting in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsstraf veroordeeld en het bewezen verklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder moet, gelet op de hierna te noemen rapportage, er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Ook eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel, waarbij wordt verwezen naar het feit dat verdachte steeds opnieuw strafbare feiten pleegt en de oplegging van straffen hem daarvan kennelijk niet weerhoudt.
Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank verenigt zich voorts met de inhoud van het reclasseringsadvies d.d. 17-12-2020, onder meer inhoudende:

We hebben in casu te maken met een hoog recidiverisico. Uit bestudering van betrokkenes dossier blijkt dat de afgelopen perioden diverse trajecten zijn spaak gelopen. Wat hierin opvalt is dat betrokkene in een gecontroleerde omgeving best goed functioneert maar dat het fout gaat zodra betrokkene 'naar buiten' gaat en te maken krijgt met vrijheden. Gedurende zijn periode buiten komt gedrags- en verslavingsproblematiek op de voorgrond te staan waarna het traject veelal spaak loopt zowel uit onwil als uit onmacht.
Een alternatieve strafmodaliteit zoals die van een voorwaardelijke ISD of een voorwaardelijke veroordeling brengt risico’s met zich mee. Wanneer [verdachte] tijdens voornoemde straffen 'de fout ingaat' bestaat er een aannemelijke kans dat het traject definitief spaak loopt en er geen vangnet is in de vorm van een time out of een herkansing van het traject.
Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel biedt niet alleen een goede basis om door te stromen naar het geïndiceerde extramurale traject, maar het biedt ook de mogelijkheid om een time out in te zetten wanneer een extramuraal traject dreigt spaak te lopen.
Gelet op het voornoemde komt rapporteur tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel thans het enige strafrechtelijk kader is dat bijdraagt aan afname van het recidiverisico. Gekeken naar het aspect van maatschappelijke veiligheid biedt de ISD-maatregel de mogelijkheid dat betrokkene bij het overtreden van de afspraken, die voortkomen uit het reïntegratieplan ISD, wordt teruggeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting. Dit creëert enerzijds de mogelijkheid tot aanscherping c.q. aanpassing van het reïntegratieplan en anderzijds wordt de maatschappij beschermd tegen betrokkenes delictpleging en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke schade. Tegelijkertijd biedt de ISD-maatregel de mogelijkheid om betrokkene tijdens de extramurale fase de geïndiceerde hulpverlening te laten ondergaan.(…)
Rapporteur had op 16 december 2020 telefonisch contact met [naam medewerkster] , gemeente Helmond. Zij geeft te kennen dat de laatste maanden onder regie van de gemeente tevergeefs is geprobeerd om de situatie van betrokkene te stabiliseren. Op dit moment zijn de mogelijkheden die de gemeente Helmond en de samenwerkende ketenpartners kunnen bieden uitgeput.’
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders van groot belang is, zowel voor de maatschappij als voor verdachte zelf. Uit voornoemd advies blijkt dat de in het verleden ingezette interventies niet tot het beoogde resultaat hebben geleid. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank het opleggen van reclasseringstoezicht en eventuele andere (bijzondere) voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke veroordeling niet passend en de verwachting dat dit zal helpen niet realistisch. De ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank de enige mogelijkheid om verandering in het gedrag van verdachte teweeg te brengen en daarmee de veiligheid van anderen te beschermen en verdachte een kans te geven op een goede toekomst.
Verdachte heeft te kennen gegeven graag buiten Brabant, het liefst in het noorden van Nederland, geplaatst te willen worden en zo een nieuwe start te kunnen maken. De rechtbank begrijpt dit en ziet het belang daarvan ook in. Daarom geeft de rechtbank dit bij deze expliciet mee aan de uitvoeringsinstantie.
De rechtbank legt op de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Tussentijdse toets.
Gelet op het ontbreken van een concreet plan van aanpak, acht de rechtbank het nodig dat er een tussentijdse beoordeling plaatsvindt, opdat de rechtbank alsdan geïnformeerd wordt over het voor verdachte vastgestelde traject met daarin verwerkt de diagnostiek en behandelmethoden. De rechtbank is van oordeel dat deze tussentijdse toets negen maanden na het ingaan van de ISD-maatregel dient plaats te vinden en draagt de officier van justitie op daarvoor te zorgen.

Benadeelde partij.

De rechtbank stelt vast dat het door [slachtoffer 5] ingediende verzoek tot schadevergoeding, gelet op de inhoud daarvan, niet kan worden aangemerkt als een vordering van de benadeelde partij.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.167023.18.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De vordering betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 18.026258.20.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De vordering betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van dertig dagen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.845712.17.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De vordering betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 258 dagen. Gelet op de op te leggen ISD-maatregel en de tenuitvoerlegging van twee andere voorwaardelijke gevangenisstraffen van respectievelijk één maand en dertig dagen, acht de rechtbank het niet opportuun om deze vordering toe te wijzen. De rechtbank wijst de gevorderde tenuitvoerlegging af.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9a, 38m, 38n, 57, 63, 300, 310, 350 Wetboek van Strafrecht
27, 54 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 01.253865.20 feit 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven en de overtreding:
T.a.v. 01.039919.20 feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4, 01.244938.20 feit 1 en feit 2 primair en 01.253865.20 feit 1:
Diefstal.
T.a.v. 01.034234.20 feit 1:
Mishandeling.
T.a.v. 01.034234.20 feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
T.a.v. 01.253865.20 feit 3:
Overtreding van het bepaalde in artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende maatregel:
T.a.v. 01.039919.20 feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, t.a.v. 01.034234.20 feit 1, feit 2, 01-244938-20 feit 1, feit 2 primair, 01-253865-20 feit 1:
Een
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaren.
Beslist tot een
tussentijdse beoordelingvan de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Bepaalt dat het openbaar ministerie uiterlijk 9 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, op de voet van artikel 6:6:14, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, aan de rechtbank bericht over de noodzaak van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging.
T.a.v. 01-253865-20 feit 3: Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant van 04 december 2018, gewezen onder parketnummer 01-167023-18, te weten:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Nederland van 28 mei 2020, gewezen onder parketnummer 18-026258-20, te weten:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 dagen.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Wijst af de vordering met parketnummer 01-845712-17 van de officier van justitie d.d. 18 februari 2020.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van den Munckhof, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. L.J. Verborg, leden,
in tegenwoordigheid van N.P.M. van de Wouw, griffier,
en is uitgesproken op 02 februari 2021.
Mr. L.J. Verborg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd [nummer] .
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd [nummer] .
3.Zie voetnoot 2.
4.Zie voetnoot 2.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd [nummer]
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd [nummer] .
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, genummerd [nummer] .