ECLI:NL:RBOBR:2021:4223

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
C/01/372658 / KG ZA 21-413
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over misbruik van bevoegdheid en verwijdering van bouwhekken op kadastrale erfgrens

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 augustus 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en gedaagden over de plaatsing van bouwhekken op de kadastrale erfgrens. De eiser, eigenaar van een perceel met woning en loods, vorderde de gedaagden, die eigenaar zijn van een aangrenzend perceel, om de door hen geplaatste bouwhekken te verwijderen. De eiser stelde dat de bouwhekken hem belemmerden in het gebruik van zijn eigendom, met name de toegang tot zijn loods en parkeerterrein. De gedaagden hadden de bouwhekken geplaatst in afwachting van een definitieve erfafscheiding, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit misbruik van recht opleverde, aangezien de gedaagden geen redelijk belang hadden bij de plaatsing van de hekken. De rechter oordeelde dat de gedaagden de bouwhekken binnen drie dagen na betekening van het vonnis moesten verwijderen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd bepaald dat de gedaagden de strook grond vrij moesten houden voor de eiser, ook onder dwangsom. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/372658 / KG ZA 21-413
Vonnis in kort geding van 5 augustus 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. B. van Wanrooij te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.F.J.M. van Rooy te Boxtel.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en, in mannelijk enkelvoud, ‘ [gedaagden] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 10 producties van 13 juli 2021;
  • het productieoverzicht met 10 producties van [gedaagden] c.s., ontvangen op 21 juli 2021;
  • de e-mail met producties 11 en 12 van [eiser] van 21 juli 2021;
  • de mondelinge behandeling (hierna: de zitting), gehouden via Skype, op 22 juli 2021 om 13.30 uur;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagden] c.s.;
  • de e-mail met productie 13 van [eiser] van 23 juli 2021;
  • de plaatsopneming en bezichtiging van 29 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 26 maart 2021 samen met zijn geregistreerd partner eigenaar van het perceel met woning en loods gelegen aan de [adres 1] te [plaats] .
2.2.
[gedaagden] c.s. is vanaf 27 augustus 2018 eigenaar van het perceel met woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats] .
2.3.
Op het perceel van [eiser] ligt aan de westzijde een bestrate weg naar de achterzijde van het perceel, waar zich de loods en een bestrate parkeerruimte bevindt. De loods wordt gebruikt als opslagruimte en garage. Een smalle strook grond van die bestrate weg loopt over het perceel van [gedaagden] c.s.
2.4.
Vanaf 1987 is aan de rechtsvoorgangers van [eiser] het gebruik van die strook grond door (de rechtsvoorgangers van) [gedaagden] c.s. toegestaan. Zo is aan de gebroeders [naam 1] bij notarieel vastgelegde akte van 12 juli 1987 een persoonlijk, niet overdraagbaar recht gegund om over de betreffende strook grond te rijden met ‘personenauto’s, met of zonder aanhanger, alsmede met een verplaatsbare container’. Bij de akte is een tekening gehecht waarin schetsmatig is aangeduid om welke strook grond het gaat (productie 8 van [eiser] ). Nadat de familie [naam 2] in 2002 eigenaar van het perceel werd is ook hen toegestaan van de strook grond gebruik te maken. Deze afspraak is niet schriftelijk vastgelegd.
2.5.
In 2019 heeft [gedaagden] c.s. de familie [naam 2] er schriftelijk op gewezen dat zij weliswaar een stuk grond van hem in gebruik hebben, maar dat dit zijn eigendom blijft en dat geen beroep op verjaring kan worden gedaan (productie 2 van [gedaagden] c.s.).
2.6.
In juni 2020 verneemt [gedaagden] c.s. dat de familie [naam 2] hun woning wil verkopen. Omdat [gedaagden] c.s. niet zonder meer aan de nieuwe eigenaar van het perceel van de familie [naam 2] het recht wil geven om gebruik te maken van de betreffende strook grond, heeft hij zowel de verkoopmakelaar, de familie [naam 2] als – een dag voor het passeren van de transportakte – [eiser] daarop geattendeerd. In de tussentijd heeft [gedaagden] c.s. tevergeefs geprobeerd om met de familie [naam 2] afspraken te maken over het toekomstig gebruik, met het doel om die afspraken bij het passeren van de transportakte vast te leggen.
2.7.
Omdat de familie [naam 2] noch [eiser] reageert, plaatst [gedaagden] c.s. op 17 april 2021 een paal op de plaats waar volgens hem de erfgrens loopt. Nadat [gedaagden] c.s. en [eiser] op 18 april 2021 met elkaar over de kwestie van de grond hebben gesproken, heeft [gedaagden] c.s. hem wat betreft het gebruik van de grond hetzelfde voorstel gedaan dat ook aan de familie [naam 2] was gedaan. [gedaagden] c.s. stelde daarbij een termijn tot 30 april 2021 (productie 5 van [gedaagden] c.s.).
2.8.
[eiser] heeft het voorstel van [gedaagden] c.s. niet geaccepteerd en laat een erfgrensreconstructie uitvoeren. Dit vindt op 7 juni 2021 plaats. Daaruit volgt dat de kadastrale erfgrens wat betreft een strook grond van enkele centimeters tot 80 centimeter breed moet worden gecorrigeerd in het nadeel van [eiser] (productie 5 van [eiser] ).
2.9.
In afwachting van een definitief te plaatsen hekwerk in september 2021 heeft [gedaagden] c.s. een aantal bouwhekken op de kadastrale erfgrens geplaatst. Als gevolg hiervan is [eiser] niet meer in staat om met de bestelbus van zijn onderneming de achterzijde van zijn perceel, met daarop de loods, te bereiken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagden] c.s. te veroordelen:
I. om de door hem geplaatste bouwhekken binnen drie dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een direct opeisbare boete van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] c.s. in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
II. om de strook grond als bedoeld in randnummer 6 van de dagvaarding vrij te houden en [eiser] op geen enkele wijze te belemmeren in diens gebruik van de huidige bestrate weg, waaronder met bus en auto, zulks op straffe van een direct opeisbare boete van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] c.s. na betekening van het vonnis in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
III. in de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van de veertiende dag na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, tot aan de dag van de algehele voldoening, en [gedaagden] c.s. te veroordelen in de nakosten, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagden] c.s. wil de betreffende strook grond in bezit nemen door het plaatsen van een nieuwe erfafscheiding en heeft daaraan voorafgaand bouwhekken op de kadastrale grens geplaatst. Dit levert primair misbruik van recht op, zoals is bedoeld in artikel 3:13 BW. [gedaagden] c.s. heeft geen ander doel dan hem te schaden. Daarnaast is er sprake van een significante onevenredigheid tussen de belangen van partijen. Waar de geplaatste bouwhekken [gedaagden] c.s. geen praktisch of economisch voordeel opleveren, wordt hij hierdoor ernstig benadeeld. Door de bouwhekken is de toegangsroute tot de loods en het parkeerterrein afgesneden. Hierdoor heeft het achterterrein van zijn perceel feitelijk geen functie meer. Dit levert niet alleen een groot praktisch nadeel op, maar dringt ook de economische waarde van het perceel ver terug. Subsidiair is sprake van rechtsverwerking. Door het handelen van [gedaagden] c.s. en diens rechtsvoorgangers vanaf 1987 is het gerechtvaardigd vertrouwen gewerkt dat het gebruik van de bestrate weg naar het achterterrein gedoogd werd. Meer subsidiair stelt [eiser] dat hij door bevrijdende verjaring een recht van erfdienstbaarheid heeft verworven, waardoor [gedaagden] c.s. moet dulden dat hij de bestrate weg kan blijven gebruiken om het achterterrein te bereiken met zijn auto of bus.
3.3.
[gedaagden] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, verder ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
[eiser] heeft een spoedeisend belang bij zijn vordering. Tijdens de plaatsopneming en bezichtiging van 29 juli 2021 is gebleken dat de door [gedaagden] c.s. geplaatste bouwhekken [eiser] belemmeren om met de bestelbus van zijn onderneming het achterterrein van zijn perceel te bereiken. [eiser] kan in zoverre de op het achterterrein gelegen loods en parkeerruimte niet gebruiken. Hij wordt belemmerd in het gebruik van zijn eigendomsrecht. Dat de onderneming van [eiser] op slechts enkele honderden meters van het perceel van [eiser] is gevestigd betekent niet per definitie, zoals [gedaagden] c.s. aanvoert, dat bij [eiser] de noodzaak ontbreekt om de loods ten behoeve van zijn onderneming te kunnen bereiken. Anders gezegd, dit staat niet aan het belang van [eiser] in de weg om de loods te kunnen gebruiken voor de opslag van goederen en om de bestelbus op het achterterrein te kunnen parkeren.
Misbruik van bevoegdheid
4.2.
De toegangsweg tot de loods wordt aan de kant van [gedaagden] c.s., voor zover nu relevant, begrensd door een stenen muur die van de carport via verdere bebouwing naar achteren doorloopt. Aan de zijde van [eiser] bevindt zich als afscheiding van het achterterrein een poort tussen zijn woning en de muur van de carport. Achter die poort is te zien dat de toegangsroute naar de loods met een knik naar rechts loopt. Dit volgt ook uit de kadastrale kaart, overgelegd als productie 2 van [gedaagden] c.s. Uit de grensreconstructie volgt echter dat de toegangsroute van [eiser] naar het achterterrein smaller is – waardoor ook zijn poort deels op het perceel van [gedaagden] c.s. ligt – en dat de knik meer naar voren ligt dan uit de huidige, aangebrachte erfafscheidingen valt af te leiden (productie 5 van [eiser] ).
4.3.
[gedaagden] c.s. heeft op de bij de grensreconstructie vastgestelde kadastrale erfgrens bouwhekken geplaatst. Hij voert terecht aan dat als hoofdregel geldt dat hij als eigenaar bevoegd is om zijn perceel af te bakenen van een buur die het zonder titel wenst te gebruiken. In beginsel hoeft [gedaagden] c.s. als eigenaar niet te dulden dat anderen van zijn eigendom gebruik maken en ook is hij niet verplicht om met [eiser] afspraken te maken over het gebruik van het betreffende stuk grond.
4.4.
[gedaagden] c.s. kan zijn bevoegdheden als eigenaar echter niet inroepen als dat tot gevolg heeft dat die bevoegdheden worden misbruikt (artikel 3:13 BW). Dat is onder andere het geval als de eigenaar zijn bevoegdheden te ver heeft uitgeoefend; in redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] c.s. in redelijkheid niet tot de plaatsing van de bouwhekken had kunnen komen. Daarbij is het volgende in overweging genomen.
4.6.
[gedaagden] c.s. heeft in afwachting van het plaatsen van een definitieve erfafscheiding bouwhekken op de grens van zijn perceel geplaatst. De bouwhekken leiden ertoe dat [eiser] thans niet met zijn bus het achterterrein kan bereiken. Blijkbaar heeft [gedaagden] c.s. de bouwhekken geplaatst om zijn eigendomspretentie duidelijk te maken. Gesteld noch gebleken is dat de bouwhekken een andere functie hebben. Daarvoor hoefden de bouwhekken echter niet te worden geplaatst. Uit de correspondentie tussen partijen moet het [eiser] duidelijk zijn dat [gedaagden] de eigendom pretendeert van de strook grond waarover het geschil van partijen gaat. Op grond hiervan zal [gedaagden] c.s. worden veroordeeld de bouwhekken te verwijderen.
4.7.
Ten aanzien van de tweede vordering van [eiser] , overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vast staat dat vanaf 1987 de rechtsvoorgangers van [eiser] met toestemming van de rechtsvoorgangers van [gedaagden] c.s. met hun auto’s gebruik hebben gemaakt van betreffende strook grond om de achterzijde van het terrein van het perceel te bereiken. Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid over welk stuk grond het precies gaat en wat de breedte daarvan is.
4.8.
Kort voordat het perceel grond met de woning en loods aan hem werd geleverd, wist [eiser] dat [gedaagden] c.s. niet bereid was om hem zonder meer het gebruik van de strook grond te gunnen. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat tot de grensreconstructie in juni 2021 voor beide partijen de exacte positie van de kadastrale erfgrens niet duidelijk was. Op de zitting heeft [eiser] gesteld dat hij er voor de levering steeds van uit is gegaan dat het om een strook grond van 30 centimeter ging en dat het dan niet onmogelijk was om het achterterrein te bereiken. Anders dan [gedaagden] c.s. op de zitting heeft aangevoerd, geeft zijn e-mail aan de familie [naam 2] van 25 maart 2021 (productie 4 van [gedaagden] c.s.), waarin [gedaagden] c.s. aan hen een voorstel doet voor het toekomstig gebruik van de strook grond, geen reden om aan te nemen dat [gedaagden] c.s. van een bredere strook grond uitging. Dit kan overigens ook niet worden afgeleid uit de e-mail van 18 april 2021 aan [eiser] (productie 5 van [gedaagden] c.s.). Ook is voldoende gebleken dat beide partijen ervan uitgegaan zijn (productie 2 van [gedaagden] c.s.) dat de knik anders was gesitueerd dan uit de grensreconstructie volgt. In de al aangehaalde e-mail van [gedaagden] c.s. aan de familie [naam 2] gaat [gedaagden] c.s. er immers ook zelf van uit dat de muur van de carport volledig op zijn grond staat, waarop hij voorstelt om dit als ‘nieuwe’ erfgrens te laten vastleggen. Wat betreft de erfafscheidingen naar het achterterrein schrijft [gedaagden] c.s. dat de spouw van de schansmuur tussen kantoor en loods de erfgrens is en dat deze erfafscheidingen ‘nagenoeg ook als zodanig op de kadastrale kaart’ staan en wat hem betreft niet opnieuw hoeven te worden vastgelegd (productie 4 van [gedaagden] c.s. in verbinding met productie 2 van [gedaagden] c.s.).
4.9.
Voldoende aannemelijk is dus geworden dat zowel [gedaagden] c.s. als [eiser] , en vooralsnog moet worden aangenomen dat dit ook voor hun rechtsvoorgangers geldt, ervan uitgegaan zijn dat bij het gebruik van de toegangsroute naar de loods slechts voor een deel van circa 30 centimeter breed van het perceel van [gedaagden] c.s. gebruik werd gemaakt en dat de knik was gesitueerd zoals uit de aangebrachte erfafscheidingen kan worden afgeleid.
4.10.
Aan de al vanaf 1987 bestaande situatie heeft [gedaagden] c.s. eenzijdig en eigenmachtig, zonder tussenkomst van de rechter, een einde gemaakt met het plaatsen van de bouwhekken. Kennelijk omdat hij meent rechthebbende te zijn op de hele strook grond van maximaal 80 centimeter breed. Dat is echter nog geen uitgemaakte zaak, gelet (onder andere) op het beroep van [eiser] op het bezit van het recht op erfdienstbaarheid op grond van bevrijdende verjaring. [eiser] stelt immers dat hij en zijn rechtsvoorgangers het gebruik van de strook grond om daarover te rijden met auto en bus in bezit hebben genomen en dus niet, zoals [gedaagden] c.s. aanvoert, de houders van die gebruiksrechten zijn. De vraag of [eiser] door bevrijdende verjaring een recht (van erfdienstbaarheid) heeft gekregen en zo ja, tot hoever dit strekt, laat zich niet in een kort geding beantwoorden en zal in een bodemprocedure verder moeten worden uitgezocht. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het plaatsen van de bouwhekken al hierom een ongeoorloofde vorm van eigenrichting, waarmee [gedaagden] c.s. misbruik van zijn eigenaarsbevoegdheden heeft gemaakt. Dat [gedaagden] c.s., zoals hij aanvoert, wel de daad bij het woord moest voegen omdat hij van mening is dat [eiser] geen gebruiksrecht heeft, gaat gelet op wat hiervoor staat niet op.
4.11.
Zolang er geen duidelijkheid is over de vraag hoe het gebruik van de betreffende strook grond juridisch moet worden geduid, moet [gedaagden] c.s. zich onthouden van het verder plegen van eigenrichting.
4.12.
Uit wat hiervoor staat volgt dat de vorderingen van [eiser] worden toegewezen. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiser] met de direct opeisbare boete bedoelt een dwangsom aan de veroordelingen te willen verbinden. De dwangsommen worden beperkt als hierna in de beslissing is vermeld.
4.13.
[gedaagden] c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 123,57
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.448,57

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] c.s. om de door hem geplaatste bouwhekken binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] c.s. niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] c.s. om de strook grond als bedoeld in randnummer 6 van de dagvaarding vrij te houden en [eiser] op geen enkele wijze te belemmeren in diens gebruik van de huidige bestrate weg, waaronder met bus en auto, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of dagdeel dat [gedaagden] c.s. na betekening van dit vonnis niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.448,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, en veroordeelt [gedaagden] c.s. in de nakosten, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2021.