ECLI:NL:RBOBR:2021:4112

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20/3076 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade door planologische wijzigingen met inschakeling van de STAB

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, gaat het om een verzoek om tegemoetkoming in planschade naar aanleiding van twee planologische wijzigingen. De eisers, eigenaren van een woning in Meierijstad, hebben een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in planschade die is ontstaan door de wijziging van bestemmingsplannen. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld om advies te geven over de hoogte van het planologische nadeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen aanspraak kunnen maken op schadevergoeding voor de eerste wijziging, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Voor de tweede wijziging heeft de rechtbank echter geconstateerd dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van verkeersoverlast en de invloed van de planologische wijzigingen op de waarde van de woning van eisers. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij het normaal maatschappelijk risico voor de tweede wijziging is vastgesteld op 4%. De rechtbank heeft de zaak heropend en verweerder de gelegenheid gegeven om een reële prognose te geven over de verkeerssituatie en de gevolgen daarvan voor de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/3076T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om tegemoetkoming in planschade voor de woning [adres] te [woonplaats] toegewezen en
€ 27.200,00 planschade toegekend.
Bij besluiten van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 april 2021. Eisers zijn verschenen, samen met de gemachtigde en hun deskundige mr. T.A.P. Langhout. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna worden de beroepsgronden behandeld. Om een einduitspraak te doen zal de rechtbank eerst het onderzoek heropenen en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) om advies vragen met inachtneming van deze tussenuitspraak. Partijen mogen hierop vervolgens reageren. Vervolgens krijgt verweerder de gelegenheid om een herstelbesluit te nemen. Ook hier mag eiser nog eens op reageren. Daarna zal de rechtbank een einduitspraak doen. De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eisers zijn sinds 2004 eigenaar van de woning [adres] te [woonplaats] .
  • Eisers hebben op 19 februari 2018 een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in planschade vanwege de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid", "Veghels Buiten herstelplan Erpseweg Zuid" en "Veghels Buiten – Erpseweg Zuid 2016".
  • Verweerder heeft Thorbecke B.V. (Thorbecke) ingeschakeld als planschadebeoordelingscommissie. Thorbecke heeft op 23 oktober 2019 geadviseerd de aanvraag om tegemoetkoming in de geleden planschade ten aanzien van het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid" niet-ontvankelijk te verklaren, voor het bestemmingsplan "Veghels Buiten herstelplan Erpseweg Zuid" een tegemoetkoming toe te kennen van € 27.200,00 en de aanvraag om tegemoetkoming voor het bestemmingsplan "Veghels Buiten – Erpseweg Zuid 2016" af te wijzen.
  • Eisers hebben Langhout & Wiarda ingeschakeld om een tegenadvies te geven.
  • Toen eisers in 2004 eigenaar werden, gold het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" voor het perceel van eisers en de omliggende percelen.
  • Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid' is vastgesteld op 29 maart 2012, in werking getreden op 8 juni 2012. Het is deels onherroepelijk geworden op 21 november 2012 na een uitspraak van die datum van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2012:BY3728). In de betreffende uitspraak heeft de Afdeling enkele plandelen vernietigd.
  • Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid" is vastgesteld op 12 december 2013 en in werking getreden op 6 januari 2014 en onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan ziet op de plandelen die de Afdeling heeft vernietigd in de uitspraak van 8 juni 2012.
  • Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" is op 20 oktober 2016 vastgesteld en op 15 december 2016 in werking getreden en onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan is het geldende bestemmingsplan.
3. Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid" is op 21 november 2012 onherroepelijk geworden. De aanvraag voor een tegemoetkoming om planschade is langer dan 5 jaar na deze datum ingediend en de termijn in artikel 6.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is verstreken. Eisers kunnen daarom geen aanspraak maken op een tegemoetkoming in planschade geleden als gevolg van dit plan.
4. Het verzoek van eisers heeft ook betrekking op planschade geleden door de daaropvolgende bestemmingsplannen. Daarom zijn er twee vergelijkingen gemaakt.
 In de eerste vergelijking wordt het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid" (nieuw) vergeleken met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (oud). De planologische wijziging wordt aangeduid als de eerste wijziging.
 In de tweede vergelijking wordt het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" (nieuw) vergeleken met drie oude regimes. Het deel ten westen van eisers woning wordt vergeleken met het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid" (oud). Het deel ten oosten van eisers woning met de bestemming "Woongebied - Gehofte" wordt vergeleken met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (oud). Voor de overige bestemmingen wordt het bestemmingsplan vergeleken met het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid" uit 2012. Deze planologische wijziging wordt verder aangeduid als de tweede wijziging.
5. In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om een tegemoetkoming in planschade vanwege de eerste wijziging toegewezen en het verzoek om een tegemoetkoming in planschade in de tweede wijziging afgewezen. Verweerder heeft een normaal maatschappelijk risico gehanteerd van 3% in de eerste wijziging en 5% in de tweede wijziging. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met verwijzing naar een nader advies van Thorbecke.

Bespreking beroepsgronden eerste wijziging

6. Eisers voeren geen gronden aan met betrekking tot de vaststelling van het planologische voordeel als gevolg van de eerste wijziging en het normaal maatschappelijk risico van 3%.
7.1
Eisers voeren aan dat verweerder het nadeel als gevolg van de eerste wijziging heeft onderschat. Zij hebben hiertoe een tegenadvies van 18 februari 2020 van Langhout & Wiarda overgelegd. Deze schat de gevolgen van de bouw van woningen direct ten westen van de woning van eisers en het daaruit voortvloeiende verlies aan uitzicht, privacy en situeringswaarde in als bovenmatig zwaar. Dat leidt tot een hogere schade.
7.2
Verweerder verwijst naar het nadere advies van Thorbecke dat aangeeft dat slechts in uitzonderlijke situaties sprake is van bovenmatige schade. Verweerder legt dit advies ten grondslag aan het bestreden besluit omdat Thorbecke onpartijdig en deskundig is, en op inzichtelijke wijze heeft aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies van het advies ten grondslag zijn gelegd, deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn en er geen concrete aanknopingspunten voor twijfel zijn.
7.3
De rechtbank stelt vast dat de deskundige van eisers tot een substantieel hoger schadebedrag komt met een verschil van meer dan 5% met het schadebedrag als getaxeerd door Thorbecke. De enkele omstandigheid dat Thorbecke een onafhankelijk deskundige is en Langhout & Wiarda is ingeschakeld door eisers, is onvoldoende om het advies van Thorbecke zonder meer over te nemen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ook Langhout & Wiarda een advies heeft uitgebracht dat inzichtelijk en dragend is en waarin geen aanknopingspunt is voor twijfel. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de StAB te vragen om op basis van de stukken een advies te geven over de hoogte van het planologische nadeel door de eerste wijziging. De rechtbank vindt het nog te vroeg voor het oordeel dat verweerder het advies van Thorbecke ten aanzien van het planologische nadeel door de eerste wijziging niet ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit.
Bespreking beroepsgronden tweede wijziging
8.1
Met betrekking tot de tweede wijziging wijzen eisers op een fout in de planologische vergelijking. Thorbecke heeft rekening gehouden met de mogelijkheid om in de nieuwe planologische situatie op de gronden direct ten zuiden van de woning van eisers met de bestemming ‘agrarisch’ silo's van 15 meter hoog te bouwen. Deze mogelijkheid bestaat echter ook op de percelen ten oosten van het perceel van eisers met dezelfde bestemming. Eisers vinden verder dat Thorbecke de negatieve invloed van deze bouwmogelijkheid op de waarde van de woning in de nieuwe planologische situatie heeft onderschat.
8.2
Verweerder legt het advies van Thorbecke ten grondslag aan het bestreden besluit. Daarin bevestigt Thorbecke dat op het perceel ten zuiden van eisers de mogelijkheid bestaat om silo’s met een hoogte van 15 meter te bouwen. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat silo's op grond van artikel 3.2 van het bestemmingsplan uitsluitend ten behoeve van de bestemming van het betreffende plandeel gerealiseerd mogen worden. Gezien de oppervlakte en de ligging van het betreffende plandeel komt het verweerder voor dat zelfs de bouw van één silo op die plek al niet vergunbaar zou zijn, laat staan de bouw van een rij silo's over de gehele lengte van de perceelsgrens.
8.3
In de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, is het volgende beoordelingskader gegeven. Voor de beoordeling van een aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en als gevolg daarvan schade lijdt of zal lijden. Voor deze beoordeling moet de planologische wijziging, waarvan de betrokkene stelt dat deze planschade heeft veroorzaakt, worden vergeleken met het oude planologische regime. Hierbij is niet de feitelijke situatie belangrijk, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van planologische ontwikkelingen op gronden van derden, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden.
8.4
De rechtbank is van oordeel dat Thorbecke terecht in aanmerking heeft genomen dat op het perceel ten zuiden van dat van eisers silo’s met een hoogte van 15 meter kunnen worden opgericht. Ook al is het vreemd om een losse silo midden in een weiland op te richten, dat wil nog niet zeggen dat dit met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten. Het is ook niet in strijd met de bestemming om een agrarische silo op een perceel met een agrarische bestemming te plaatsen, zeker niet nu het bestemmingsplan deze mogelijkheid expliciet biedt. Thorbecke heeft echter niet onderkend dat dezelfde bestemming ook is komen te rusten op de percelen direct ten oosten van de woning van eisers. Evenmin heeft Thorbecke onderkend dat als er één silo kan worden gebouwd, er ook meer silo’s kunnen worden gebouwd en dat hierdoor de waarde van de woning van eisers in de oude planologische situatie negatief wordt beïnvloed. Deze lagere waarde is van belang vanwege de aftrek (van deze waarde) van een percentage voor het normaal maatschappelijk risico. Verweerder kon in zoverre het advies van Thorbecke niet ten grondslag leggen aan de besluitvorming. De invloed op waarde van de woning van eisers als gevolg van de mogelijkheid om silo’s ten zuiden en ten oosten te bouwen is door Thorbecke onderschat. Deze beroepsgrond slaagt.
8.5
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de StAB te vragen in te schakelen en om op basis van de stukken een advies te geven over de waarde van de woning van eisers voor en na de tweede wijziging.
9.1
Eisers voeren verder aan dat zij zullen worden geconfronteerd met meer verkeersoverlast als gevolg van het feit dat het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" de bouw van 700 woningen mogelijk maakt. Hierdoor is er geen sprake meer van een landelijke ligging, aldus eisers.
9.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit in navolging van Thorbecke aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat het verkeer met betrekking tot 700 woningen langs de woning van eisers zal rijden. In het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" heeft de Langsteeg gedeeltelijk de bestemming ‘agrarisch’ gekregen en mogen de gronden waar de Langsteeg ligt niet worden gebruikt ter ontsluiting van het woongebied – Gehofte. Bovendien is de bouw van 700 woningen in dit gebied niet realistisch, omdat, gezien het geldende beeldkwaliteitsplan, niet meer dan 200 woningen kunnen worden gerealiseerd.
9.3
De rechtbank stelt vast dat de Langsteeg een bestaande openbare weg is, die is vermeld in de gemeentelijke wegenlegger. Deze weg kan dienen ter ontsluiting van de woongebieden die met het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" mogelijk worden gemaakt. De weg zal niet verdwijnen of daadwerkelijk worden afgesloten. De weg mag blijven liggen onder de bepalingen van het overgangsrecht in het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016". Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat een gedeelte van de weg abusievelijk een agrarische bestemming heeft gekregen en dat dit zal worden gecorrigeerd in de eerstvolgende planologische herziening. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank niet in waarom het gebruik van de Langsteeg ter ontsluiting van de woongebieden moet worden uitgesloten, ook al wordt in de planologische vergelijking het overgangsrecht in de regel buiten beschouwing gelaten.
9.4
De rechtbank stelt verder vast dat het beeldkwaliteitsplan niet is verankerd in het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016". Aanwijzingen in het beeldkwaliteitsplan ter beperking van het aantal woningen leiden niet tot het oordeel dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de bouw van 700 woningen in het nieuwe planologische regime moeten worden uitgesloten.
9.5
Dat betekent dat verweerder ten onrechte de verkeersoverlast als gevolg van de ontsluiting van de woongebieden buiten beschouwing heeft gelaten. Verweerder had een reële prognose moeten maken van het gebruik van de Langsteeg met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten verkeersoverlast (geluid, luchtkwaliteit). Hierbij had verweerder kunnen betrekken of de woongebieden ook op andere wijze zouden kunnen worden ontsloten. Dit onderzoek had moeten uitwijzen of de geluidbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad (zie de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3480 en van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1292). Deze beroepsgrond slaagt.
10.1
Eisers vinden dat verweerder uitgaat van een te hoog maatschappelijk risico met betrekking tot de tweede wijziging. Volgens eisers kan de tweede wijziging niet worden beschouwd als een inbreidingslocatie met een corresponderend maatschappelijk risico van 5%. De woning is gelegen in het buitengebied en omsloten door agrarische gronden. De woongebieden sluiten niet aan op een kern en kunnen niet als uitbreiding worden beschouwd, laat staan als een uitbreiding die op gelijke voet zou kunnen staan met een inbreidingslocatie. Zij vinden dat hetzelfde maatschappelijk risico van 3% moet worden gehanteerd als bij de eerste vergelijking.
10.2
Verweerder vindt dat eisers ten onrechte voorbijgaan aan de oude situatie (na de eerste wijziging) waarbij al woningbouw ten westen van hun woning werd toegelaten. Er is sprake van een wijziging van bouw- en gebruiksmogelijkheden op een bestaande (uit te werken) woonbestemming. Deze woonbestemming is in overeenstemming met de reeds aanwezige woongebieden en sluit daarop aan. De tweede wijziging past binnen het gevoerde planologische beleid, waaronder de Structuurvisie ‘Veghel 2013: Menu voor de Toekomst’
10.3
De rechtbank overweegt, dat de vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop die ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. Vergelijk de overzichtsuitspraak planschade van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.9 en 5.10.
10.4
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668), is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. In rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:530), is bij waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling, zoals woningbouw op een inbreidingslocatie van een bestaande woonkern, waarbij die woningbouw in de lijn der verwachtingen lag, een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak, in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, substantieel, maar niet zodanig zwaar dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. In een latere uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2620, overwoog de Afdeling dat, in de omstandigheid dat het plangebied geen zuivere inbreidingslocatie is, maar tevens de kenmerken van een uitbreidingslocatie vertoont, geen aanleiding om deze jurisprudentie niet toe te passen.
10.5
De rechtbank is van oordeel dat de ontwikkeling als zodanig past binnen het gevoerde planologische beleid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door verweerder aangehaalde structuurvisie is vastgesteld in december 2013 en dat de tweede planologische wijziging met meer ingrijpende mogelijkheden voor nieuwe woongebieden wel relatief kort na de eerste planologische wijziging is gevolgd. Verder heeft verweerder de omstandigheid in aanmerking mogen nemen dat direct ten westen van de woning als gevolg van de eerste wijziging al woningbouw van enige omvang mogelijk was. In zoverre hoefde verweerder niet zonder meer aan te sluiten bij de hoogte van het normaal maatschappelijk risico van de eerste vergelijking. Eisers merken echter terecht op dat de ruimtelijke structuur van de omgeving niet duidt op een inbreidingslocatie en dat deze structuur ook niet alle kenmerken bevat van een inbreidingslocatie. Verweerder houdt onvoldoende rekening met de omstandigheid dat het plangebied als zodanig niet nabij de kern van Veghel ligt, maar in het landelijk gebied met verspreid liggende woonbebouwing. Als gevolg van de tweede planologische wijziging komen daar enkele grotere losse woonkernen bij. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de enkele verwijzing naar het advies van Thorbecke het maatschappelijk risico van 5% onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Conclusie
11.1
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
11.2
De rechtbank zal het normaal maatschappelijk risico in de tweede wijziging zelf vaststellen op een percentage van 4%. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet zonder meer kan worden aangesloten bij het normaal maatschappelijk risico van de eerste wijziging vanwege de ontstane mogelijkheid voor de realisering van woningen direct ten westen van de woning van eisers door het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid", alsmede de mogelijkheden voor woningbouw (al dan niet via uit te werken bestemmingen) in het bestemmingsplan “Veghels Buiten-Erpseweg Zuid 2016”. Verder hecht de rechtbank wel enige waarde aan de bestendiging van het planologische beleid in de structuurvisie uit 2013.
11.3
De rechtbank zal hieronder aangeven hoe de zaak verder wordt afgewikkeld.
 De rechtbank heropent het onderzoek.
 Verweerder dient de in rechtsoverweging 9.5 genoemde reële prognose te geven binnen acht weken na deze tussenuitspraak in een schriftelijke reactie naar de rechtbank.
 Eisers krijgen vier weken de tijd om hier op te reageren.
 Indien naar aanleiding van de reële prognose van verweerder en de daaropvolgende reactie van eisers sprake is van een verschil van mening tussen partijen over de (omvang van) de prognose, zal de rechtbank hierover een oordeel geven in een tweede tussenuitspraak.
 Daarna schakelt de rechtbank de StAB in om de volgende vragen te beantwoorden.:
 Wat is het planologische nadeel (uitgedrukt in een geldbedrag) als gevolg van de eerste planologische wijziging?
 Wat is de waarde van de woning voorafgaand aan de tweede planologische wijziging?
 Wat is het planologische nadeel als gevolg van de tweede wijziging?
 De StAB wordt gevraagd om bij de beantwoording van de vragen uit te gaan van:
/ het advies van Thorbecke, voor zover dit advies niet is bestreden door eisers;
/ de reële prognose van het gebruik van de Langsteeg met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten verkeersoverlast en de daarop volgende reactie van eisers;
en antwoord te geven met inachtneming van deze uitspraak.
 De StAB wordt gevraagd eerst een concept advies voor te leggen aan partijen alvorens een definitief advies uit te brengen over de gestelde vragen.
 Partijen krijgen vier weken de tijd om schriftelijk te reageren op het advies van de StAB. Binnen deze termijn dienen partijen tevens aan te geven of zij nog prijs stellen op een tweede zitting. Indien partijen niet aangeven dat zij prijs stellen op een tweede zitting, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen op basis van de ontvangen adviezen en reacties.
11.4
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
11.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid de in rechtsoverweging 9.5 genoemde reële prognose te geven;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en mr. J.H.G van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 augustus 2021.
griffier voorzitter
De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.