ECLI:NL:RBOBR:2021:4111

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
20/2813
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade door planologische wijzigingen en de vaststelling van het normaal maatschappelijk risico

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 3 augustus 2021, gaat het om een verzoek om tegemoetkoming in planschade naar aanleiding van twee planologische wijzigingen. Eisers, eigenaren van een woning in de gemeente Meierijstad, hebben een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in planschade die is ontstaan door de inwerkingtreding van nieuwe bestemmingsplannen. In het primaire besluit van 20 november 2019 werd hen een tegemoetkoming van € 19.020,00 toegekend, maar in het daaropvolgende bestreden besluit van 26 augustus 2020 werd dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het normaal maatschappelijk risico door de rechtbank zelf op 4% werd vastgesteld, wat resulteerde in een afwijzing van de hogere tegemoetkoming.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en de beroepsgronden van eisers behandeld. De rechtbank concludeert dat de aanvraag voor tegemoetkoming in planschade niet ontvankelijk was voor de eerste wijziging, omdat deze meer dan vijf jaar na de onherroepelijkheid van het bestemmingsplan was ingediend. Voor de tweede wijziging heeft de rechtbank vastgesteld dat het normaal maatschappelijk risico door verweerder te hoog was ingeschat. De rechtbank heeft de hoogte van het normaal maatschappelijk risico zelf vastgesteld op 4%, wat betekent dat eisers geen recht hebben op een hogere tegemoetkoming in planschade. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers, maar heeft geen deskundigenkosten toegewezen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 20/2813

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam] en [naam] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. W. Dekkers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, verweerder
(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om tegemoetkoming in planschade voor de woning [adres] toegewezen en
€ 19.020,00 planschade toegekend.
In het besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 april 2021. Eisers zijn verschenen, samen met de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak zet de rechtbank eerst de feiten op een rij. Daarna worden de beroepsgronden behandeld. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. Dat betekent dat eisers geen aanspraak kunnen maken op een hogere tegemoetkoming in de geleden planschade. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
  • Eisers zijn sinds 2004 eigenaar van de woning [adres] .
  • Eisers hebben op 28 februari 2018 een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in planschade vanwege de inwerkingtreding van de bestemmingsplannen "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid", "Veghels Buiten herstelplan Erpseweg Zuid" en "Veghels Buiten – Erpseweg Zuid 2016".
  • Verweerder heeft Thorbecke B.V. (Thorbecke) ingeschakeld als planschadebeoordelingscommissie. Thorbecke heeft op 23 oktober 2019 geadviseerd de aanvraag om tegemoetkoming in de geleden planschade ten aanzien van het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid" niet-ontvankelijk te verklaren, voor het bestemmingsplan "Veghels Buiten herstelplan Erpseweg Zuid" een tegemoetkoming toe te kennen van € 19.020,00 en de aanvraag om tegemoetkoming voor het bestemmingsplan "Veghels Buiten – Erpseweg Zuid 2016" af te wijzen.
  • Eisers hebben Tog Nederland B.V. (Tog) ingeschakeld om een tegenadvies te geven.
  • Toen eisers in 2004 eigenaar werden, gold het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" voor het perceel van eisers en de omliggende percelen.
  • Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid' is vastgesteld op 29 maart 2012 en in werking getreden op 8 juni 2012. Het is deels onherroepelijk geworden op 21 november 2012 na een uitspraak van die datum van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2012:BY3728). In de betreffende uitspraak heeft de Afdeling enkele plandelen vernietigd.
  • Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid" is vastgesteld op 12 december 2013 en in werking getreden op 6 januari 2014 en daarna onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan ziet op de plandelen die de Afdeling heeft vernietigd in de uitspraak van 8 juni 2012.
  • Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" is op 20 oktober 2016 vastgesteld en op 15 december 2016 in werking getreden en daarna onherroepelijk geworden. Dit bestemmingsplan is het geldende bestemmingsplan.
2. Het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid" is op 21 november 2012 onherroepelijk geworden. De aanvraag voor een tegemoetkoming om planschade is langer dan 5 jaar na deze datum ingediend en de termijn in artikel 6.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is verstreken. Eisers kunnen geen aanspraak maken op een tegemoetkoming in planschade geleden als gevolg van dit plan.
3. Het verzoek van eisers heeft ook betrekking op planschade geleden door de daaropvolgende bestemmingsplannen. Daarom worden er twee vergelijkingen gemaakt.
In de eerste vergelijking wordt het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid" vergeleken met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied". De planologische wijziging wordt aangeduid als de eerste wijziging.
Daarna wordt het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid 2016" vergeleken met het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid". Het deel ten oosten van de woning van eisers met de bestemming "Woongebied - Gehofte" wordt vergeleken met het bestemmingsplan "Landelijk Gebied". Voor de overige bestemmingen wordt het bestemmingsplan vergeleken met het bestemmingsplan "Veghels Buiten - Erpseweg Zuid". Deze planologische wijziging wordt verder aangeduid als de tweede wijziging.
4. In het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om een tegemoetkoming in planschade vanwege de eerste wijziging toegewezen en het verzoek om een tegemoetkoming in planschade vanwege de tweede wijziging afgewezen. Verweerder heeft een normaal maatschappelijk risico gehanteerd van 3% in verband met de eerste wijziging en 5% in de tweede wijziging. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd met verwijzing naar een nader advies van Thorbecke.
Bespreking beroepsgronden.
5.1
Eisers verzoeken om de contra-expertise van T.J.A.M. Lauwers van TOG Nederland Zuid als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank stelt vast dat het om een contra-expertise gaat van 20 december 2019. Verweerder heeft deze contra-expertise voorgelegd aan Thorbecke en heeft het nadere advies van Thorbecke van 11 juni 2020 ten grondslag gelegd aan zijn besluit. Eisers vermelden niet waarom de reactie van verweerder volgens hen onvoldoende is. Het enkele verzoek van eisers om de contra-expertise als herhaald en ingelast te beschouwen is dan ook onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich op wat eisers concreet aanvoeren in beroep.
5.2
Eisers betwisten dat sprake is van een planologisch voordeel als gevolg van de eerste wijziging. Zij betwisten niet de hoogte van het normaal maatschappelijk risico in de eerste wijziging. Eisers betwisten ook de hoogte van het planologisch voordeel als gevolg van de tweede wijziging en de hoogte van het normaal maatschappelijk risico in de tweede wijziging. Eisers voeren geen beroepsgrond aan tegen de vergelijking tussen planologische regimes en de waardering van het planologische nadeel door de tweede wijziging. Desgevraagd hebben eisers ter zitting bevestigd dat zij dat in deze procedure niet ter discussie stellen.
6.1
Eisers zijn het niet eens met de bepaling van het planologische voordeel in de eerste wijziging. De waardering is niet inzichtelijk en controleerbaar. Eisers zien niet in waarom de verruiming van het gebruik ten behoeve van een extensief en recreatief medegebruik voor de gronden met een woonbestemming een voordelige wijziging is. Ook de verhoging van de bouwhoogte leidt in dit geval niet tot waardevermeerdering omdat het een twee-onder-een-kap-woning betreft. Ook de toename in de toegelaten oppervlakte van bijgebouwen heeft volgens eisers geen meerwaarde tot gevolg.
6.2
In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het nader advies van Thorbecke. Thorbecke laat buiten beschouwing dat op het perceel van eisers al meer bijgebouwen zijn geplaatst dan planologisch is toegelaten na de wijziging. Ook de verruiming van gebruiksmogelijkheden leidt tot een planologisch voordeel. Thorbecke beschouwt benutting van de planologische mogelijkheid om de bouwhoogte te verhogen als een theoretisch voordeel en heeft dat betrokken bij de uiteindelijke waardering van het voordeel op een relatief laag bedrag van € 3.000,00.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de waardering van het planologische voordeel door de eerste wijziging terecht buiten beschouwing heeft gelaten dat er meer bijgebouwen staan dan planologisch is toegelaten. De planregels inzake overgangsrecht bieden eisers slechts de mogelijkheid om bijgebouwen onder voorwaarden op dezelfde plek te herbouwen. Door de planologische wijziging krijgen eisers de mogelijkheid om 25 m² meer bijgebouwen op een andere plek te bouwen en dat is een planologisch voordeel. Ook de verruiming van de gebruiksmogelijkheden is een planologisch voordeel. Dat eisers hiervan geen gebruik willen maken, is niet belangrijk. Bij de waardering van het planologisch nadeel of voordeel gaat het om de vraag wat een willekeurige, redelijk handelend koper zou willen doen en die mag na de eerste wijziging meer activiteiten ontplooien op het perceel dan daarvoor. Eisers merken terecht op dat de verhoging van de bouwhoogte niet een reëel voordeel is omdat ze een twee-onder-een-kap woning hebben. Dat heeft Thorbecke echter ook onderkend. De rechtbank is van oordeel dat het advies van Thorbecke voldoende inzichtelijk is en dat eisers geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van dit advies naar voren hebben gebracht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1
Eisers vinden dat verweerder uitgaat van een te hoog maatschappelijk risico in de tweede wijziging. Volgens eisers kan de tweede wijziging niet worden beschouwd als een inbreidingslocatie met een corresponderend maatschappelijk risico van 5%. De woning is gelegen in het buitengebied en omsloten door agrarische gronden. Zij vinden dat hetzelfde maatschappelijk risico moet worden gehanteerd als bij de eerste vergelijking van 3%. Zij wijzen op de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1434).
Verder hebben eisers aangevoerd dat de komst van 250 woningen in het gebied niet aansluit op de reeds aanwezige bouwmogelijkheden en de agrarische gronden. De ontwikkelingen op de overige gronden dan die van "Woongebied - Gehofte" vielen op zo'n korte termijn niet te verwachten. Daar heeft verweerder onvoldoende rekening mee gehouden.
7.2
Verweerder vindt dat eisers ten onrechte voorbijgaan aan de oude situatie (na de eerste wijziging) waarbij al woningbouw ten westen van hun woning werd toegelaten. Er is sprake van een wijziging van bouw- en gebruiksmogelijkheden op een bestaande (uit te werken) woonbestemming. Deze woonbestemming is in overeenstemming met de reeds aanwezige woongebieden en sluit daarop aan. De tweede wijziging past binnen het gevoerde planologische beleid, waaronder de Structuurvisie ‘Veghel 2013: Menu voor de Toekomst.’
7.3
De rechtbank overweegt, dat de vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop die ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.9 en 5.10.
7.4
Zoals de Afdeling eerder ook heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668), is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. In rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:530), is bij waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling, zoals woningbouw op een inbreidingslocatie van een bestaande woonkern, waarbij die woningbouw in de lijn der verwachtingen lag, een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak, in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, substantieel, maar niet zodanig zwaar dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. In een latere uitspraak van 8 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2620, overwoog de Afdeling dat, in de omstandigheid dat het plangebied geen zuivere inbreidingslocatie is, maar tevens de kenmerken van een uitbreidingslocatie vertoont, geen aanleiding om deze jurisprudentie niet toe te passen.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat de ontwikkeling als zodanig past binnen het gevoerde planologische beleid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door verweerder aangehaalde structuurvisie is vastgesteld in december 2013 en dat de tweede planologische wijziging met meer ingrijpende mogelijkheden voor nieuwe woongebieden wel relatief kort na de eerste planologische wijziging is gevolgd. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen de omstandigheid dat direct ten westen van de woning als gevolg van de eerste wijziging al woningbouw van enige omvang mogelijk was. In zoverre hoefde verweerder niet zonder meer aan te sluiten bij de hoogte van het normaal maatschappelijk risico van de eerste vergelijking. Eisers merken echter terecht op dat de ruimtelijke structuur van de omgeving niet duidt op een inbreidingslocatie en dat deze structuur ook niet alle kenmerken bevat van een inbreidingslocatie. Verweerder houdt onvoldoende rekening met de omstandigheid dat het plangebied als zodanig niet nabij de kern van Veghel ligt, maar in het landelijk gebied met verspreid liggende woonbebouwing. Als gevolg van de tweede planologische wijziging komen daar enkele grotere losse woonkernen bij. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de enkele verwijzing naar het advies van Thorbecke het normaal maatschappelijk risico van 5% onvoldoende heeft gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
8. De rechtbank ziet aanleiding om het normaal maatschappelijk risico in de tweede wijziging zelf vast te stellen op een percentage van 4%. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet zonder meer kan worden aangesloten bij het normaal maatschappelijk risico van de eerste wijziging vanwege de ontstane mogelijkheid voor de realisering van woningen direct ten westen van de woning van eisers door het bestemmingsplan "Veghels Buiten - herstelplan Erpseweg Zuid", alsmede de mogelijkheden voor woningbouw (al dan niet via uit te werken bestemmingen) in het bestemmingsplan “Veghels Buiten-Erpseweg Zuid”. Verder hecht de rechtbank wel enige waarde aan de bestendiging van het planologische beleid in de structuurvisie uit 2013.
9. Uitgaande van een normaal maatschappelijk risico van 4% zal een bedrag van
€ 18.480,00 in mindering moeten worden gebracht op het gewaardeerde planschadebedrag van € 15.000,00 (exclusief het door verweerder planologische voordeel als gevolg van de tweede wijziging van € 2.000,00). Dat betekent dat eisers niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade. De beroepsgrond van eisers met betrekking tot het planologische voordeel als gevolg van de tweede wijziging, behoeft daarom ook geen bespreking. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Eisers vragen ook om vergoeding van gemaakte deskundigenkosten. Zij onderbouwen echter niet dat zij tijdens de procedure bij de rechtbank deskundigenkosten hebben gemaakt. Dat is ook niet gebleken. Daarom kent de rechtbank geen vergoeding van deskundigenkosten toe.
Beslissing
De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, mr. D.J. Hutten en
mr. J.H.G. van den Broek, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 augustus 2021.
griffier voorzitter
De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.