Overwegingen
1. De in deze zaak geldende wettelijke regels zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
Wat aan het bestreden besluit voorafging
2. Eiser is van [data] in dienst geweest bij het Ministerie van Defensie bij de Explosieve Opruimingsdienst (EOD) in de functie van instructeur bij de EOD-school. Hij was medeverantwoordelijk voor het opleiden van explosievenopruimers. Met ingang van 5 november 2018 is eiser op eigen verzoek eervol ontslag verleend, omdat hij een dienstbetrekking buiten Defensie heeft aanvaard. Hij is bij het commerciële bedrijf [naam] gaan werken.
3. Op [data] is eiser een eigen onderneming gestart, genaamd ‘ [naam] ’. Hij wil zich toeleggen op het proactief beveiligen door het trainen van bedrijven en hun medewerkers die vanuit hun professie in aanraking kunnen komen met geïmproviseerde explosieven. Bij die trainingen wil hij gebruik maken van verschillende instructiemiddelen.
4. Op 9 september 2019 heeft eiser verzocht om hem op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm ontheffing te verlenen van het verbod om nep-IED’s, zoals inerte ontstekingsmiddelen en springstoffen, te dragen en vervoeren voor trainingsdoeleinden. Daarnaast heeft eiser gevraagd om ontheffing van het verbod om drie handgranaten te dragen en te vervoeren. Eiser heeft zijn aanvraag, onder punt 5, als volgt toegelicht:
“Om tijdens de trainingen IED (Impovised Explosive Device)-awareness en
explosieven-awareness, instructiemodellen te gebruiken en te laten zien aan de deelnemers
zodat de theoretische kennis over IED’s en explosieven meer betekenisvol wordt voor hen.
Door het van dichtbij bekijken van deze middelen worden zij zich nog meer bewust van de
gevaren die IED’s en explosieven met zich meebrengen. Het gevolg hiervan zal zijn dat zij
tijdens situaties waar explosieven worden gebruikt op een veilige manier kunnen handelen.”
5. In een begeleidende brief gedateerd 6 september 2019 heeft eiser zijn verzoek verder toegelicht en zijn werkverleden uiteengezet. In die brief heeft eiser ook gezegd dat sprake is van (bijzondere) omstandigheden en dat hij om die reden in aanmerking wil komen voor de hardheidsclausule.
6. Op 21 oktober 2019 heeft de korpschef van de Nationale Politie de minister geadviseerd om eiser de gevraagde ontheffing te verlenen.
7. Op 22 november 2019 heeft de minister eiser bericht dat hij het voornemen heeft om de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om daarop te reageren. In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag vervolgens afgewezen.
8. De minister heeft in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om ontheffing voor de nep-IED’s (voorwerpen/wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7 van de Wwm) en de handgranaten (wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7, van de Wwm) voor trainingsdoeleinden gehandhaafd.
Over de nep-IED’s heeft de minister erop gewezen dat een zeer restrictief beleid wordt gevoerd voor de categorie I-wapens. Door het in artikel 13, eerste lid, van de Wwm opgenomen verbod wordt bereikt dat die categorie wapens zo min mogelijk voorkomt. De in de onderdelen B/2 tot en met B/6 van de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019) omschreven situaties van een ‘redelijk belang’ zijn niet van toepassing op het voorhanden hebben van nep-IED’s, omdat deze gevallen niet gaan over het voorhanden hebben van categorie I-wapens. Er is geen sprake van omstandigheden die verlening van de gevraagde ontheffing van nep-IED’s vorderen. Over de gevraagde ontheffing van drie handgranaten heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er voor het geven van trainingen ook voldoende andere middelen zijn om het doel te bereiken. De minister vindt de gestelde noodzaak om wapens bij de trainingen te gebruiken niet onderbouwd. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijk een afzetmarkt heeft om trainingen te geven, waardoor het belang van de verlening van een ontheffing ontbreekt. Dat de korpschef heeft geadviseerd dat geen sprake is van ‘vrees voor misbruik’ neemt niet weg dat eiser ook een redelijk belang moet hebben bij de ontheffing. Dat eiser zijn baan heeft opgegeven om een bedrijf op te zetten terwijl hij geen zekerheid had of dat kon, komt volgens de minister voor zijn rekening en risico.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Redelijk belang en de omstandigheden van het geval
9. Eiser heeft aangevoerd dat er wel een redelijk belang is bij de gevraagde ontheffing en dat de minister met dat belang niet of nauwelijks rekening heeft gehouden. Hij heeft een aanvraag om ontheffing ingediend voor zijn eigen bedrijf waarmee hij specifieke doelgroepen wil gaan opleiden in het herkennen van IED’s. Hij wil als ex-militair en wapendeskundige zijn expertise inzetten om deelnemers op een juiste manier bekend te maken met deze vorm van wapens en dat kan volgens eiser niet zonder gebruik te maken van bepaalde instructiemiddelen. Bepaalde doelgroepen, zoals private beveiligers, kunnen niet terugvallen op de overheid voor dergelijke trainingen.
Eiser vindt ook dat de minister geen volledige beoordeling heeft gemaakt. Er moet naar de hele situatie worden gekeken op basis van de omstandigheden van het geval en in dit geval is geen oog geweest voor zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft zijn loopbaan bij het Ministerie van Defensie opgegeven om als wapenspecialist/zzp’er zijn bedrijf ‘ [naam] ’ te realiseren. Hij heeft die stap gezet op basis van het vertrouwen dat dit een logische stap is gelet op zijn specialistische kennis en reputatie binnen het vakgebied en de bestaande behoefte om specialistische beveiliging en dergelijke te trainen in het herkennen en uitschakelen van bepaald soort wapens. Hij heeft nu een uitkering van het UVW waarmee hij zijn gezin probeert te onderhouden en is in afwachting van de ontheffing zodat hij zijn ondernemingsplan kan voortzetten. Eiser noemt ook dat hij de gegevens heeft genoemd van de wapenhandelaar die de handgranaten kan leveren en dat die handelaar een goede reputatie heeft bij Justis.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een redelijk belang en dat ook de omstandigheden van het geval niet de gevraagde ontheffing vorderen. De minister heeft er daarbij terecht op gewezen dat voor de nep-IED’s geldt dat de daarvoor gevraagde ontheffing niet valt onder de in de paragrafen B2 tot en met B6 van de Cwm 2019 genoemde gevallen waarin een redelijk belang bij ontheffing wordt aangenomen. De minister heeft ook kunnen wijzen op het zeer restrictieve beleid dat hij voert bij het verlenen van ontheffing voor categorie I-wapens. Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Wwm is het verboden om voorwerpen voorhanden te hebben die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, zoals de nep-IED’s. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt ontheffing van dit verbod verleend. Bij de vraag of er hier ontheffing kan worden verleend, gelet op de omstandigheden van het geval, heeft de minister vermeld dat hem bekend is dat er voor het verzorgen van opleidingen over het herkennen van IED’s computer based trainingsapparatuur beschikbaar is, waardoor er volgens de minister geen wapens nodig zijn om trainingen te verzorgen. Eiser heeft in beroep niet weersproken dat die computer based trainingsapparatuur beschikbaar is. De rechtbank vindt dat de minister hieraan de conclusie heeft mogen verbinden dat het dus niet nodig is om over de nep-IED’s te beschikken om trainingen te verzorgen, althans eiser heeft niet gemotiveerd waarom dat wél nodig is als er ook computer based trainingsapparatuur beschikbaar is.
Ook ten aanzien van de onklaar gemaakte handgranaten heeft de minister het standpunt kunnen innemen dat er voldoende andere middelen bestaan om eisers doel te bereiken. Daar komt bij dat eiser geen verklaring van een wapenhandelaar heeft overgelegd waaruit blijkt dat de handgranaten onklaar zijn gemaakt. De opmerking in het beroepschrift van eiser dat hij bereid is om meer gegevens over te leggen van de wapenhandelaar die de handgranaten kan leveren als dat nodig is, gaat eraan voorbij dat in het bestreden besluit duidelijk staat dat het niet voldoende is om de gegevens over te leggen van de wapenhandelaar, en dat hij de al in het primaire besluit gevraagde verklaring niet heeft overgelegd. In het primaire besluit (en het voornemen) is vermeld dat door een verklaring van een erkende wapenhandelaar moet zijn aangetoond dat de drie handgranaten onklaar zijn gemaakt. Eiser wist dus al sinds het primaire besluit dat hij een concrete verklaring van de wapenhandelaar over de onklaar gemaakte handgranaten moest aanleveren. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
De minister heeft ook in zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een afzetmarkt heeft om de trainingen te verzorgen. De enkele vermelding van de doelgroep private beveiligers is hiervoor niet voldoende concreet.
De minister heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser zijn baan bij zijn voormalig werkgever heeft opgegeven om een eigen bedrijf op te zetten, terwijl hij nog geen zekerheid had of zijn bedrijf in de gewenste vorm kon opzetten, geheel voor zijn eigen rekening en risico komt. De beroepsgrond slaagt niet.
Het advies van de korpschef
11. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom het positieve advies van de korpschef dat er geen sprake is van ‘vrees voor misbruik’, niet in belangrijke mate wordt meegewogen. De minister heeft daar ten onrechte geen of nauwelijks waarde aan gehecht. Eiser vindt het ook niet alleen in zijn belang, maar ook in het belang van de samenleving en de doelgroep voor de trainingen, dat de specialistische beveiligers en andere instanties zoals de politie, op een goede manier worden getraind in herkenning en uitschakeling van wapens.
12. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft er terecht op gewezen dat hij een zelfstandige bevoegdheid heeft bij de afhandeling van ontheffingsverzoeken, waarbij hij een eigen afweging maakt. De omstandigheid dat in het advies van de korpschef staat dat er geen vrees voor misbruik is en is geadviseerd de ontheffing te verlenen, laat die eigen bevoegdheid en afweging onverlet. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er zwaarwegende argumenten zijn om van het advies van de korpschef af te wijken. Hij heeft hierbij van belang kunnen achten dat de ontheffing niet wordt gevorderd door een redelijk belang of de omstandigheden van het geval en dat het belang van de veiligheid in de samenleving daarom zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de gevraagde ontheffing.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.