ECLI:NL:RBOBR:2021:4050

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/1491
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om ontheffing van het verbod op nep Improvised Explosive Devices en handgranaten voor trainingsdoeleinden

In deze zaak heeft eiser, een voormalig instructeur bij de Explosieve Opruimingsdienst, verzocht om ontheffing van het verbod om nep Improvised Explosive Devices (nep-IED’s) en drie onklaar gemaakte handgranaten te dragen en te vervoeren voor trainingsdoeleinden. De minister van Justitie en Veiligheid heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen redelijk belang of bijzondere omstandigheden zijn die een ontheffing rechtvaardigen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 april 2021, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een redelijk belang. De minister heeft gewezen op het restrictieve beleid dat geldt voor categorie I-wapens, waaronder nep-IED’s vallen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk een afzetmarkt heeft voor zijn trainingen en dat het gebruik van nep-IED’s noodzakelijk is voor zijn bedrijfsvoering. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de omstandigheden van het geval geen ontheffing vorderen en dat het belang van de veiligheid in de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de gevraagde ontheffing.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 augustus 2021.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 20/1491

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, de minister

(gemachtigde: mr. A.L. de Gier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2019 (het primaire besluit) heeft de minister het verzoek van eiser afgewezen om hem op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet wapens en munitie (Wwm) ontheffing te verlenen van het verbod om nep Improvised Explosive Devices (nep geïmproviseerde explosieven, hierna te noemen: nep-IED’s) en drie onklaar gemaakte handgranaten voorhanden te hebben, te dragen en te vervoeren voor trainingsdoeleinden.
Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 2 juli 2020 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 april 2021 via een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde hebben de zitting niet bijgewoond, zoals zij voorafgaand aan de zitting hadden laten weten. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De wettelijke regels
1. De in deze zaak geldende wettelijke regels zijn als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
Wat aan het bestreden besluit voorafging
2. Eiser is van [data] in dienst geweest bij het Ministerie van Defensie bij de Explosieve Opruimingsdienst (EOD) in de functie van instructeur bij de EOD-school. Hij was medeverantwoordelijk voor het opleiden van explosievenopruimers. Met ingang van 5 november 2018 is eiser op eigen verzoek eervol ontslag verleend, omdat hij een dienstbetrekking buiten Defensie heeft aanvaard. Hij is bij het commerciële bedrijf [naam] gaan werken.
3. Op [data] is eiser een eigen onderneming gestart, genaamd ‘ [naam] ’. Hij wil zich toeleggen op het proactief beveiligen door het trainen van bedrijven en hun medewerkers die vanuit hun professie in aanraking kunnen komen met geïmproviseerde explosieven. Bij die trainingen wil hij gebruik maken van verschillende instructiemiddelen.
4. Op 9 september 2019 heeft eiser verzocht om hem op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wwm ontheffing te verlenen van het verbod om nep-IED’s, zoals inerte ontstekingsmiddelen en springstoffen, te dragen en vervoeren voor trainingsdoeleinden. Daarnaast heeft eiser gevraagd om ontheffing van het verbod om drie handgranaten te dragen en te vervoeren. Eiser heeft zijn aanvraag, onder punt 5, als volgt toegelicht:
“Om tijdens de trainingen IED (Impovised Explosive Device)-awareness en
explosieven-awareness, instructiemodellen te gebruiken en te laten zien aan de deelnemers
zodat de theoretische kennis over IED’s en explosieven meer betekenisvol wordt voor hen.
Door het van dichtbij bekijken van deze middelen worden zij zich nog meer bewust van de
gevaren die IED’s en explosieven met zich meebrengen. Het gevolg hiervan zal zijn dat zij
tijdens situaties waar explosieven worden gebruikt op een veilige manier kunnen handelen.”
5. In een begeleidende brief gedateerd 6 september 2019 heeft eiser zijn verzoek verder toegelicht en zijn werkverleden uiteengezet. In die brief heeft eiser ook gezegd dat sprake is van (bijzondere) omstandigheden en dat hij om die reden in aanmerking wil komen voor de hardheidsclausule.
6. Op 21 oktober 2019 heeft de korpschef van de Nationale Politie de minister geadviseerd om eiser de gevraagde ontheffing te verlenen.
7. Op 22 november 2019 heeft de minister eiser bericht dat hij het voornemen heeft om de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om daarop te reageren. In het primaire besluit heeft de minister de aanvraag vervolgens afgewezen.
Het bestreden besluit
8. De minister heeft in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om ontheffing voor de nep-IED’s (voorwerpen/wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7 van de Wwm) en de handgranaten (wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7, van de Wwm) voor trainingsdoeleinden gehandhaafd.
Over de nep-IED’s heeft de minister erop gewezen dat een zeer restrictief beleid wordt gevoerd voor de categorie I-wapens. Door het in artikel 13, eerste lid, van de Wwm opgenomen verbod wordt bereikt dat die categorie wapens zo min mogelijk voorkomt. De in de onderdelen B/2 tot en met B/6 van de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019) omschreven situaties van een ‘redelijk belang’ zijn niet van toepassing op het voorhanden hebben van nep-IED’s, omdat deze gevallen niet gaan over het voorhanden hebben van categorie I-wapens. Er is geen sprake van omstandigheden die verlening van de gevraagde ontheffing van nep-IED’s vorderen. Over de gevraagde ontheffing van drie handgranaten heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat er voor het geven van trainingen ook voldoende andere middelen zijn om het doel te bereiken. De minister vindt de gestelde noodzaak om wapens bij de trainingen te gebruiken niet onderbouwd. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijk een afzetmarkt heeft om trainingen te geven, waardoor het belang van de verlening van een ontheffing ontbreekt. Dat de korpschef heeft geadviseerd dat geen sprake is van ‘vrees voor misbruik’ neemt niet weg dat eiser ook een redelijk belang moet hebben bij de ontheffing. Dat eiser zijn baan heeft opgegeven om een bedrijf op te zetten terwijl hij geen zekerheid had of dat kon, komt volgens de minister voor zijn rekening en risico.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Redelijk belang en de omstandigheden van het geval
9. Eiser heeft aangevoerd dat er wel een redelijk belang is bij de gevraagde ontheffing en dat de minister met dat belang niet of nauwelijks rekening heeft gehouden. Hij heeft een aanvraag om ontheffing ingediend voor zijn eigen bedrijf waarmee hij specifieke doelgroepen wil gaan opleiden in het herkennen van IED’s. Hij wil als ex-militair en wapendeskundige zijn expertise inzetten om deelnemers op een juiste manier bekend te maken met deze vorm van wapens en dat kan volgens eiser niet zonder gebruik te maken van bepaalde instructiemiddelen. Bepaalde doelgroepen, zoals private beveiligers, kunnen niet terugvallen op de overheid voor dergelijke trainingen.
Eiser vindt ook dat de minister geen volledige beoordeling heeft gemaakt. Er moet naar de hele situatie worden gekeken op basis van de omstandigheden van het geval en in dit geval is geen oog geweest voor zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft zijn loopbaan bij het Ministerie van Defensie opgegeven om als wapenspecialist/zzp’er zijn bedrijf ‘ [naam] ’ te realiseren. Hij heeft die stap gezet op basis van het vertrouwen dat dit een logische stap is gelet op zijn specialistische kennis en reputatie binnen het vakgebied en de bestaande behoefte om specialistische beveiliging en dergelijke te trainen in het herkennen en uitschakelen van bepaald soort wapens. Hij heeft nu een uitkering van het UVW waarmee hij zijn gezin probeert te onderhouden en is in afwachting van de ontheffing zodat hij zijn ondernemingsplan kan voortzetten. Eiser noemt ook dat hij de gegevens heeft genoemd van de wapenhandelaar die de handgranaten kan leveren en dat die handelaar een goede reputatie heeft bij Justis.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een redelijk belang en dat ook de omstandigheden van het geval niet de gevraagde ontheffing vorderen. De minister heeft er daarbij terecht op gewezen dat voor de nep-IED’s geldt dat de daarvoor gevraagde ontheffing niet valt onder de in de paragrafen B2 tot en met B6 van de Cwm 2019 genoemde gevallen waarin een redelijk belang bij ontheffing wordt aangenomen. De minister heeft ook kunnen wijzen op het zeer restrictieve beleid dat hij voert bij het verlenen van ontheffing voor categorie I-wapens. Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Wwm is het verboden om voorwerpen voorhanden te hebben die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, zoals de nep-IED’s. Slechts in uitzonderingsgevallen wordt ontheffing van dit verbod verleend. Bij de vraag of er hier ontheffing kan worden verleend, gelet op de omstandigheden van het geval, heeft de minister vermeld dat hem bekend is dat er voor het verzorgen van opleidingen over het herkennen van IED’s computer based trainingsapparatuur beschikbaar is, waardoor er volgens de minister geen wapens nodig zijn om trainingen te verzorgen. Eiser heeft in beroep niet weersproken dat die computer based trainingsapparatuur beschikbaar is. De rechtbank vindt dat de minister hieraan de conclusie heeft mogen verbinden dat het dus niet nodig is om over de nep-IED’s te beschikken om trainingen te verzorgen, althans eiser heeft niet gemotiveerd waarom dat wél nodig is als er ook computer based trainingsapparatuur beschikbaar is.
Ook ten aanzien van de onklaar gemaakte handgranaten heeft de minister het standpunt kunnen innemen dat er voldoende andere middelen bestaan om eisers doel te bereiken. Daar komt bij dat eiser geen verklaring van een wapenhandelaar heeft overgelegd waaruit blijkt dat de handgranaten onklaar zijn gemaakt. De opmerking in het beroepschrift van eiser dat hij bereid is om meer gegevens over te leggen van de wapenhandelaar die de handgranaten kan leveren als dat nodig is, gaat eraan voorbij dat in het bestreden besluit duidelijk staat dat het niet voldoende is om de gegevens over te leggen van de wapenhandelaar, en dat hij de al in het primaire besluit gevraagde verklaring niet heeft overgelegd. In het primaire besluit (en het voornemen) is vermeld dat door een verklaring van een erkende wapenhandelaar moet zijn aangetoond dat de drie handgranaten onklaar zijn gemaakt. Eiser wist dus al sinds het primaire besluit dat hij een concrete verklaring van de wapenhandelaar over de onklaar gemaakte handgranaten moest aanleveren. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
De minister heeft ook in zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een afzetmarkt heeft om de trainingen te verzorgen. De enkele vermelding van de doelgroep private beveiligers is hiervoor niet voldoende concreet.
De minister heeft zich ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheid dat eiser zijn baan bij zijn voormalig werkgever heeft opgegeven om een eigen bedrijf op te zetten, terwijl hij nog geen zekerheid had of zijn bedrijf in de gewenste vorm kon opzetten, geheel voor zijn eigen rekening en risico komt. De beroepsgrond slaagt niet.
Het advies van de korpschef
11. Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom het positieve advies van de korpschef dat er geen sprake is van ‘vrees voor misbruik’, niet in belangrijke mate wordt meegewogen. De minister heeft daar ten onrechte geen of nauwelijks waarde aan gehecht. Eiser vindt het ook niet alleen in zijn belang, maar ook in het belang van de samenleving en de doelgroep voor de trainingen, dat de specialistische beveiligers en andere instanties zoals de politie, op een goede manier worden getraind in herkenning en uitschakeling van wapens.
12. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft er terecht op gewezen dat hij een zelfstandige bevoegdheid heeft bij de afhandeling van ontheffingsverzoeken, waarbij hij een eigen afweging maakt. De omstandigheid dat in het advies van de korpschef staat dat er geen vrees voor misbruik is en is geadviseerd de ontheffing te verlenen, laat die eigen bevoegdheid en afweging onverlet. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er zwaarwegende argumenten zijn om van het advies van de korpschef af te wijken. Hij heeft hierbij van belang kunnen achten dat de ontheffing niet wordt gevorderd door een redelijk belang of de omstandigheden van het geval en dat het belang van de veiligheid in de samenleving daarom zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de gevraagde ontheffing.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzitter, en mr. S.D.M. Michael en mr. J.J.J. Sillen, leden, in aanwezigheid van mr. B.C.T. Rabou-Coort, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 3 augustus 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet wapens en munitie
Artikel 2
1. Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(…)
7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Categorie II
(…)
7°. voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, met uitzondering van explosieven voor civiel gebruik indien met betrekking tot deze explosieven erkenning is verleend overeenkomstig de Wet explosieven voor civiel gebruik.
Artikel 4
1. Onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012 kan Onze Minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:
a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn;
b. wapens die het karakter dragen van oudheden;
c. andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering;
d. munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling;
e. toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden;
f. monster-, demonstratie- of testmateriaal en rekwisieten;
g. noodsignaalmiddelen en de daarvoor bestemde munitie.
(…)
Artikel 13
1. Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.
2 Onze Minister kan, onverminderd artikel 9, ontheffing verlenen van een of meer verboden genoemd in het eerste lid, met het oog op:
a. gebruik door de krijgsmacht, de politie en de overige openbare dienst;
b. onderwijs ten behoeve van de krijgsmacht, de politie en de overige openbare dienst;
c. doorvoer van wapens of munitie
Artikel 28
1. Verlof tot het voorhanden hebben van een wapen en munitie wordt, uitsluitend voor wapens en munitie behorend tot categorie III, verleend door de korpschef.
2 Een verlof wordt verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen;
c. de aanvrager tenminste de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, behoudens afwijking voor leden van een schietvereniging.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen sprake is van een redelijk belang, als bedoeld in onderdeel a.
(…)
Regeling wapens en munitie
Artikel 3
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG;
(…)
Circulaire wapens en munitie 2019 (geldend tot 1 februari 2020)
A/1.4.2 Ontheffingen
Een ontheffing is een individuele uitzondering op het wettelijke verbod om (onderdelen van) wapens of munitie te bezitten, en wordt toegekend aan personen die voldoen aan de in de WWM gestelde, en in deze circulaire uitgewerkte voorwaarden. In principe gaat het hierbij om categorie I en II wapens of categorie II munitie, maar in bepaalde uitzonderlijke gevallen kan ook voor categorie III en IV wapens of categorie III munitie ontheffing worden verleend. Een ontheffing moet worden aangevraagd bij de Minister van Justitie en Veiligheid. De minister kan een ontheffing verlenen op grond van artikel 4 van de WWM, bijvoorbeeld ten behoeve van re-enactment (het nabootsen van historische veldslagen), voor wapens die deel uitmaken van zogenaamd historisch rollend materieel (bijvoorbeeld legervoertuigen die deelnemen aan militaire parades, herdenkingen en optochten) of voor wapens en/of munitie ten behoeve van musea.
Voor categorie I wapens bevat artikel 13, tweede lid, van de WWM een aantal specifieke ontheffingsgronden. Hierbij gaat het om gebruik van wapens door de krijgsmacht, onderwijs ten behoeve van de politie en de overige openbare dienst en de doorvoer van wapens.
A/1.4.2.1 Verlening en verlenging
(…)
Zoals dat ook geldt bij de aanvraag van een verlof dient de aanvrager van een ontheffing een ‘redelijk belang’ te hebben en mag er ten aanzien van de aanvrager geen ‘vrees voor misbruik’ bestaan.
Enkele voorbeelden van bezigheden waarvoor ontheffingen kunnen worden verleend zijn: Het houden van een verzameling vuurwapens of munitie van categorie II, het werken als gerechtelijk deskundige op een relevant vakgebied, het deelnemen aan re-enactment uitvoeringen, het completeren van historisch materieel, het beoefenen van de schietsportdiscipline ’miniatuur kanon’ of het geven van saluutschoten met een kanon bij ceremoniële gelegenheden en herdenkingstochten.
A/1.4.4 verloven
(…)
Ad. a.
In de onderdelen B 2 t/m B 6 van deze Circulaire is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de WWM. Daarnaast kan het voorkomen dat een verlof wordt gevraagd terwijl er geen sprake is van één van de genoemde gevallen. De beoordeling van dergelijke aanvragen is zo zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval dat hiervoor geen algemene regels zijn te geven. Deze aanvragen staan ter beoordeling van de korpschef die – met name als de aanvraag betrekking heeft op vuurwapens – ter zake een restrictief beleid zal moeten voeren. Zo nodig kan met het Ministerie van Justitie en Veiligheid overlegd worden.