In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een WOZ-geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten. Eiseres had beroep ingesteld tegen de vastgestelde waarde van haar woning, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 288.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiseres betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 248.000 voor, onderbouwd met een taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd voor de vastgestelde waarde, omdat hij niet inzichtelijk had gemaakt waarom aan de dakkapel van de woning een bepaalde waarde was toegekend in vergelijking met de dakkapellen van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast was geslaagd en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank stelde de waarde van de woning vast op € 279.000 en bepaalde dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig moest verminderen. Daarnaast werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.726,26 werden vastgesteld, en het door eiseres betaalde griffierecht werd vergoed.