ECLI:NL:RBOBR:2021:390

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
C/01/366453 / KG ZA 20-784 en C/01/366681/KG ZA 21/3
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over opheffing van eigenbeslag en executiegeschil tussen ex-partners en notaris

In deze zaak, die op 28 januari 2021 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, en de notaris die betrokken is bij de afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden. De vrouw heeft conservatoir verhaalsbeslag gelegd op een bedrag dat in depot staat bij de notaris, dat voortkomt uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De man heeft hiertegen een eigenbeslag gelegd en vordert opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter heeft de mondelinge behandeling op 13 januari 2021 gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De vrouw vordert onder andere de opheffing van het eigenbeslag en dat de notaris meewerkt aan de verdeling van het depotbedrag. De man vordert schorsing van de echtscheidingsbeschikking en opheffing van het beslag. De voorzieningenrechter oordeelt dat het eigenbeslag van de man moet worden opgeheven, omdat de vordering van de vrouw op de man ter zake van kinderalimentatie niet summierlijk ondeugdelijk is. De notaris kan nu overgaan tot uitbetaling van de bedragen aan de vrouw en de man, zoals eerder bepaald in een vonnis van 9 december 2020. De vorderingen van de vrouw tegen de notaris worden afgewezen, omdat zij geen belang heeft bij deze vorderingen. De vorderingen van de man in reconventie worden eveneens afgewezen, omdat hij geen belang heeft bij de vordering tegen de notaris. De proceskosten worden gecompenseerd tussen de vrouw en de man, terwijl de vrouw in de proceskosten van de notaris wordt veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummers / rolnummers: C/01/366453 / KG ZA 20-784 en C/01/366681/KG ZA 21/3
Vonnis in kort geding van 28 januari 2021
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A.P.J. van den Biggelaar te Waalre,
tegen

1.[de man] ,

wonende te [plaats 2] ,
advocaat mr. U. Ögut te Eindhoven,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2. de maatschap
[naam 1] NOTARISSEN,
gevestigd te [plaats 3] ,
3.
[de notaris],
kantoorhoudende te [plaats 3] ,
gedaagden in conventie,
vertegenwoordigd door mr. [de notaris] , notaris te [plaats 3] ,
en de daarmee gevoegde zaak met zaaknummer/rolnummer C/01/36681/KG ZA 21/3 van
[de man],
wonende te [plaats 2] ,
advocaat mr. U. Ögut te Eindhoven,
eiser,
tegen
1. de maatschap
[naam 1] NOTARISSEN,
gevestigd te [plaats 3] ,
2.
[de notaris],
kantoorhoudende te [plaats 3] ,
gedaagden,
vertegenwoordigd door mr. [de notaris] , notaris te [plaats 3] .
Partijen zullen hierna [de vrouw] , [de man] en de notaris worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De zaak met zaaknummer/rolnummer C/01366453/KG ZA 20-784 heeft de volgende gedingstukken:
  • De dagvaarding van 4 januari 2021 met 14 producties;
  • De conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met 13 producties;
  • De brief van mr. Van den Biggelaar van 12 januari 2021 met de producties 15 t/m 22.
  • De brief van mr Ögüt van 11 januari 2021 met de producties 14 en 15;
  • De brief van mr Ögüt van 12 januari 2021 met de producties 16 tot en met 21.
1.2.
In de zaak met zaaknummer/rolnummer C/01/36681/KG ZA 21/3 tegen de notaris heeft [de man] overgelegd de dagvaarding van 7 januari 2021 met 6 producties.
1.3.
Mr. Ögut heeft de voorzieningenrechter bij brief van 4 januari 2021 gevraagd om de jegens de notaris aanhangig gemaakte zaak (KG ZA 21/3) gevoegd te behandelen met de zaak KG ZA 20/784.
1.4.
De mondelinge behandeling in beide zaken is gehouden op 13 januari 2021 via Skype. De voorzieningenrechter heeft de gevoegde behandeling van de twee zaken toegestaan in verband met hun nauwe onderlinge samenhang.
1.5.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van op voorhand overgelegde pleitnota’s.
1.6.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de vrouw] en [de man] zijn op 22 augustus 2015 met elkaar gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Uit het huwelijk is op 24 december 2015 het thans nog minderjarige kind [A] geboren.
2.2.
[de man] heeft in 2016 een verzoekschrift ingediend om de echtscheiding tussen hem en [de vrouw] uit te spreken.
2.3.
Bij beschikking van 6 juli 2018 (hierna: de beschikking) is de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is op 15 oktober 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de beschikking is voor zover hier relevant geoordeeld dat [A] haar hoofdverblijf bij [de vrouw] heeft en is een voorlopige omgangsregeling tussen [de man] en [A] bepaald. Voorts is de kinderalimentatie die [de vrouw] aan [de vrouw] moet betalen voor [A] bepaald op € 815,30 per maand.
2.4.
[de vrouw] en [de man] waren gezamenlijk eigenaar van de voormalig echtelijke woning gelegen aan de [adres] te [plaats 3] .
2.5.
De woning is op 30 maart 2018 verkocht. De overwaarde bedraagt € 46.614,25. Dat bedrag bevindt zich thans nog in depot bij de notaris.
2.6.
[de vrouw] heeft de echtscheidingsbeschikking van 6 juli 2018 op 1 december 2020 aan [de man] betekend.
2.7.
[de vrouw] heeft op 30 maart 2018 conservatoir verhaalsbeslag laten leggen onder de notaris op het aandeel van [de man] in het bedrag dat zich in depot bevindt. [de vrouw] stelde in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden nog een vordering te hebben op man van ruim € 20.000,00.
2.8.
De notaris heeft destijds aan de advocaat van [de vrouw] bericht dat zij pas zal overgaan tot uitbetaling van het depot als het beslag is doorgehaald en zij een schriftelijk stuk ontvangt dat door beide partijen is ondertekend, waaruit blijkt hoe het geld verdeeld moet worden.
2.9.
Van [de vrouw] heeft de notaris een dergelijk stuk nog steeds niet ontvangen.
2.10.
[de man] betaalt sinds 1 december 2019 geen kinderalimentatie meer aan [de vrouw] .
2.11.
[de man] heeft op 8 mei 2020 bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de door hem verschuldigde kinderalimentatie naar € 180,00 per maand. [de vrouw] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. Daarnaast heeft [de man] een provisioneel verzoek ingediend tot matiging van de kinderalimentatie. Deze rechtbank heeft de bodemzaak en het provisionele verzoek vanwege de relatieve onbevoegdheid doorverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. Een zittingsdatum is nog niet bekend.
2.12.
Op 3 november 2020 heeft [de vrouw] [de man] in kort geding gedagvaard en onder andere gevorderd dat [de man] meewerkt aan de verdeling en verrekening van het bij de notaris in depot staande bedrag door schriftelijk aan de notaris te verzoeken om van dat bedrag € 5.339,22 over te maken aan [de man] en € 41.175,04 aan [de vrouw] . [de vrouw] stelde dat zij in het kader van de verdeling nog een vordering heeft op [de man] . [de man] heeft spiegelbeeldige tegenvorderingen ingediend.
2.13.
Op 1 december 2020 heeft [de vrouw] vanwege achterstallige alimentatie
(€ 11.189,77) executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris op het aandeel van man in de overwaarde van de woning dat in depot wordt gehouden door de notaris.
2.14.
Op 9 december 2020 heeft de voorzieningenrechter vonnis (hierna: het vonnis) gewezen (C/01/363983/KG ZA 20-634). Voor zover hier relevant heeft de voorzieningenrechter in conventie en in reconventie [de vrouw] en [de man] veroordeeld de notaris opdracht te geven om het door deze partijen bij dat notariskantoor in depot gehouden bedrag van € 46.514,25 aan partijen ieder bij helfte uit te betalen, met bepaling dat als partijen niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de opdracht hebben verstrekt, het vonnis in de plaats treedt van de aan partijen bedoelde opdracht aan partijen.
2.15.
Op 15 december 2020 heeft [de man] na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van 11 december 2020 conservatoir eigenbeslag gelegd onder de notaris op het aandeel van man in de overwaarde van de woning dat in depot wordt gehouden door de notaris. In het verzoekschrift dat heeft geleid tot de verlofverlening heeft [de man] uiteengezet dat hij een vordering heeft op [de vrouw] vanwege teveel en toekomstig betaalde kinderalimentatie (€ 11.189,77).
2.16.
De notaris heeft [de vrouw] en [de man] vanwege de over en weer gelegde beslagen en de langdurige strijd tussen deze partijen medegedeeld dat zij vooralsnog niet kan meewerken aan de afwikkeling van het depot, dan nadat partijen overeenstemming bereiken over de hoogte van de bedragen die aan partijen toekomt of als zij daartoe is gedwongen door een rechter.
2.17.
Het vonnis is door [de vrouw] aan [de man] betekend op 4 januari 2021. Het vonnis is door [de man] aan [de vrouw] betekend op 6 januari 2021.

3.Het geschil

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie in de zaak KG ZA 20-784
3.1.
[de vrouw] vordert
in conventiesamengevat –
  • opheffing van het op 15 december 2020 gelegde conservatoir eigenbeslag, subsidiair [de man] te veroordelen om het conservatoir eigenbeslag op te heffen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • de notaris op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen om over te gaan tot verdeling en verrekening van het bij haar in depot staande bedrag, aldus dat zij 1) op grond van het gelegde executoriaal beslag aan de deurwaarder afdraagt hetgeen [de man] aan [de vrouw] terzake van kinderalimentatie op de datum van afdracht verschuldigd is uit hoofde van de echtscheidingsbeschikking van 6 juli 2018, vermeerderd met de kosten van betekening en tenuitvoerlegging van de beschikking als vermeld in het beslagexploot 2) het bedrag dat zij aan de deurwaarder afdraagt in mindering brengt op het aandeel van [de man] in de overwaarde van de woning, zijnde 50% van € 46.514,25, 3) op het aandeel van [de man] tevens in mindering brengt de proceskosten, waartoe [de man] in deze procedure wordt veroordeeld en dit bedrag aan [de vrouw] uitkeert 4) aan [de vrouw] daarnaast uitkeert 50% van de overwaarde van de woning van € 46.514,25;
  • te bepalen dat de notaris niet gerechtigd is enig bedrag terzake negatieve rente in
mindering te brengen op het aandeel van [de vrouw] in voormeld bedrag van
€ 46.514,25;
- hoofdelijke veroordeling van [de man] en de notaris in de proceskosten.
3.2.
[de man] vordert in
voorwaardelijke reconventie– samengevat - :
  • schorsing van de echtscheidingsbeschikking van 6 juli 2018 totdat in de bodemprocedure die ziet op de wijziging van de kinderalimentatie is beslist;
  • de executie van de genoemde echtscheidingsbeschikking te verbieden zolang de schorsing daarvan voortduurt;
  • het executoriale beslag op de overwaarde van € 46.514,25 op te heffen, subsidiair de vrouw tot onmiddellijke opheffing van het door haar gelegde executoriale beslag te veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
in de zaak KG ZA 21/3
3.3.
[de man] vordert de notaris te bevelen tot nakoming van het vonnis van 9 december 2020, aldus dat het op de derdengeldenrekening van [naam 1] Notarissen staande bedrag van € 46.524,25 bij helfte tussen [de man] en [de vrouw] wordt verdeeld op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de notaris in de proceskosten.
3.4.
De grondslagen van de (tegen)vorderingen en het daarop gevoerde verweer in beide zaken zullen hierna – voorzover relevant - in de beoordeling worden weergegeven.
3.5.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie in de zaak KG ZA 20-784

In conventie

4.1.
De inzet van dit kort geding jegens [de man] is opheffing van het door [de man] ten laste van [de vrouw] gelegde conservatoir eigenbeslag en de medewerking van de notaris aan de verdeling en verrekening van het bij haar in depot staande bedrag van
€ 46.514,25.
4.2.
Na de mondelinge behandeling van het vorige kort geding (dat plaatsvond op 25 november 2020) heeft [de vrouw] uit hoofde van de beschikking op 1 december 2020 executoriaal beslag gelegd (ter zake achterstallige kinderalimentatie (€ 11.799,80)) op het aandeel van [de man] in de overwaarde dat in depot van de notaris wordt gehouden.
4.3.
Geconfronteerd met dit executoriale beslag heeft [de man] aanleiding gezien om de voorzieningenrechter bij verzoekschrift van 4 december 2020 (het verzoekschrift is op 14 december 2020 aangevuld) verlof te vragen om eigenbeslag te leggen op de derdengeldrekening van de notaris. Een en ander om te bewerkstelligen dat de notaris niet kan overgaan tot betaling aan [de vrouw] van het bedrag waarvoor laatstgenoemde executoriaal beslag heeft gelegd. Op 15 december 2020 is het gevraagde verlof door de voorzieningenrechter verleend. Op diezelfde dag heeft [de man] het eigenbeslag doen laten leggen onder de notaris.
4.4.
De notaris is vervolgens niet overgegaan tot uitboeking van de gelden op basis van het executoriale beslag.
4.5.
Ten aanzien van de vordering die ziet op opheffing van het gelegde eigenbeslag door [de man] overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.6.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag onder meer te worden opgeheven, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
4.7.
Het hiervoor weergegeven toetsingskader geldt in het bijzonder als het gaat om het geval dat een vordering is toegewezen in een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. In een dergelijk geval is er in beginsel geen plaats voor een conservatoir eigenbeslag op die vordering, indien daarmee wordt beoogd de tenuitvoerlegging (van in dit geval de beschikking) te frustreren. Bij de beantwoording van de vraag of dat hier de bedoeling was, is onder meer van belang hoe aannemelijk de gestelde vordering van [de man] op [de vrouw] is.
4.8.
In het vorige kort geding was en evenmin in dit kort geding is in geschil dat [de vrouw] een vordering heeft op [de man] ter zake achterstallige kinderalimentatie. [de man] heeft evenwel gesteld dat hij een tegenvordering heeft op [de vrouw] vanwege te veel betaalde en in de toekomst te veel te betalen kinderalimentatie. Volgens [de man] zal zulks ook de uitkomst zijn van het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie dat nu bij de rechtbank Midden-Nederland ter behandeling voorligt.
4.9.
Vast staat dat [de man] sinds december 2019 geen kinderalimentatie meer betaald heeft aan [de vrouw] , terwijl hij daartoe op grond van de beschikking wel verplicht is. Dat betekent dat hij, anders dan hij stelt, geen vordering heeft op [de vrouw] . Hij heeft immers lange tijd de maandelijkse alimentatieverplichtingen niet voldaan en doet dat overigens nog steeds niet. Dat [de man] mogelijkerwijs in de nog te voeren bodemprocedure terzake het wijzigingsverzoek kinderalimentatie met terugwerkende kracht minder aan [de vrouw] moet betalen, ontslaat hem niet van zijn (huidige) betalingsverplichting. Het indienen van het verzoekschrift heeft namelijk geen schorsende werking. Zolang de rechtbank nog niet op het verzoek heeft beslist geldt daarom dat de beslissing over de kinderalimentatie zoals die is neergelegd in de beschikking nog van kracht is. De vordering van [de man] kan gelet hierop niet als summierlijk deugdelijk worden aangemerkt. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat [de man] wijzing van door hem ten behoeve van [A] aan [de vrouw] te betalen kinderalimentatie tot 1 oktober 2019 verzoekt en hijzelf betoogt dat de kinderalimentatie ten behoeve van [A] nader op een bedrag van € 180 per maand zou moeten worden bepaald. Mocht het verzoek van [de man] worden toegewezen, dan zal hij tot op heden een bedrag van 14 x € 180 = € 2.520 aan [de vrouw] dienen te betalen, te verminderen met een bedrag van (2 x 815,30) – (2 x € 180) = € 1.270,60. Ook in dat geval heeft [de man] (per saldo) geen vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling op [de vrouw] . De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande het conservatoire eigenbeslag opheffen.
4.10.
Nu het eigenbeslag wordt opgeheven bestaat er voor de notaris geen obstakel om over te gaan tot uitbetaling van hetgeen [de vrouw] toekomt uit hoofde van de beschikking en zoals is opgenomen in het exploot van executoriaal beslag (€ 11.799,80). Daarnaast vordert [de vrouw] de notaris te veroordelen aan [de vrouw] 50% uit te keren van de overwaarde van de woning van € 46.514,25. Nu de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 9 december 2020 [de vrouw] en [de man] heeft veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis schriftelijk opdracht te geven aan notariskantoor [naam 1] te [plaats 3] om het door deze partijen bij dat notariskantoor in depot gehouden bedrag van € 46.514,25 aan partijen ieder bij helfte uit te betalen en het vonnis in de plaats treedt als partijen niet binnen de bedoelde termijn de opdracht hebben verstrekt, heeft [de vrouw] geen belang bij veroordeling van de notaris van hetgeen reeds uit het vonnis van 9 december 2020 (waartegen geen rechtsmiddel is ingesteld) voortvloeit. Nu de termijn van 14 dagen na betekening van het vonnis (resp. 4 januari 2021 en 6 januari 2021) is verstreken volgt hieruit dat het vonnis ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de opdracht van [de vrouw] en [de man] . De notaris kan dus met inachtneming van het vonnis en het executoriale beslag van [de vrouw] overgaan tot uitboeking van de bedragen aan [de vrouw] en [de man] .
4.11.
Dit betekent dat de vorderingen van [de vrouw] die zijn gericht tegen de notaris dienen te worden afgewezen. [de vrouw] heeft geen belang bij deze vorderingen. Voor wat betreft de negatieve rente overweegt de voorzieningenrechter dat de notaris het bedrag aan negatieve rente aan [de vrouw] en [de man] kan doorberekenen nu de notaris door de bank met deze rente wordt geconfronteerd, terwijl het niet de notaris is aan te rekenen dat deze bedragen nog steeds op haar derdengeldrekening staan geparkeerd.
In (voorwaardelijke) reconventie
4.12.
Gelet op de beslissingen in conventie heeft [de man] slechts nog belang bij de reconventionele vordering die ziet op de schorsing van de beschikking voor de toekomstige maandelijkse bedragen. In de beschikking is [de man] veroordeeld tot betaling van kinderalimentatie van € 815,30 per maand. Deze beschikking is onherroepelijk geworden. Met de door hem ingestelde vorderingen wil [de man] de (verdere) tenuitvoerlegging van deze beschikking voorkomen. Daarmee is de eis in reconventie een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv.
4.13.
Aan de orde is dus de vraag of onder de omstandigheden van het geval de tenuitvoerlegging van voornoemde beschikking ontoelaatbaar kan worden geacht.
4.14.
Uit het arrest inzake: Hotel-Restaurant De Zeester (ECLI:NL:HR:2019:2026) blijkt dat als een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat, zoals in het onderhavige geval, de rechterlijke beslissing in beginsel steeds ten uitvoer kan worden gelegd. De rechter kan de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen dan slechts beëindigen of schorsen, indien hij van oordeel is dat sprake is van misbruik van de executiebevoegdheid. Daarvan kan volgens vaste rechtspraak sprake zijn als de executant (in dit geval [de vrouw] ), mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde (in dit geval [de man] ) die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van de na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 22 april 1983, NJ 1984/145).
4.15.
Van een evidente misslag is volgens vaste jurisprudentie pas sprake wanneer naar objectieve maatstaven buiten twijfel staat dat een beslissing onjuist is. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval, althans gesteld noch gebleken is dat de rechterlijke beslissing van 6 juli 2018 berust op juridische of feitelijke misslagen, zodat dit aspect verder ook geen nadere bespreking behoeft.
4.16.
Gelet hierop resteert de vraag of er sprake is van na de rechterlijke beslissing aan het licht gekomen feiten die klaarblijkelijk aan de zijde van [de man] een (financiële) noodtoestand doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.17.
[de man] heeft in dat kader aangevoerd dat [de vrouw] geen rekening houdt met het feit dat [de man] nog een dochter heeft waar hij ook de zorg voor
draagt. Het vastgestelde bedrag dat de man aan kinderalimentatie ten behoeve van
[A] dient te betalen is dermate hoog dat de man het maandelijkse bedrag niet kan betalen. Er zijn onder andere wijzigingen in de inkomenssituatie van [de man] ontstaan
die het rechtvaardigen dat de man een lager bedrag dient te betalen. Om die reden heeft de man een wijzigingsprocedure gestart.
4.18.
Hieruit is een (actuele) noodtoestand evenwel niet de destilleren. [de man] betaalt al sedert december 2019 geen kinderalimentatie ten behoeve van [A] omdat hij na oktober 2019 geen baan meer had en was aangewezen op een WW-uitkering. Dat [de man] een wijzigingsprocedure heeft gestart is geen een na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feit die noopt tot de gevolgtrekking dat de tenuitvoerlegging van de beschikking op dit moment moet worden geschorst totdat de bodemrechter hierover heeft beslist. Niet valt in te zien dat [de man] – als de nood zo hoog was – niet al in december 2019 om schorsing van de beschikking heeft verzocht. [de man] heeft dit evenwel niet gedaan en heeft zelfs tot mei 2020 gewacht om een verzoek tot wijziging van de alimentatieverplichting in te dienen. Tegen deze achtergrond lijkt de bedoeling van de (voorwaardelijke) reconventionele vordering te zijn het doorkruizen van de lopende alimentatieverplichting. Nu [de vrouw] onbetwist heeft gesteld dat [de man] met ingang van januari 2020 een goede baan heeft en daarmee inkomen genereert dat hoger is dan waarmee in de beschikking is gerekend, heeft temeer te gelden dat [de man] de gestelde noodtoestand niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.19.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat executie van de beschikking – voor zover deze ziet op kinderalimentatie, vanaf datum heden – een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Voorts kan niet worden gezegd dat [de vrouw] onvoldoende belang heeft bij verdere executie van de beschikking van 6 juli 2018.
4.20.
Conclusie is dat [de vrouw] geen misbruik maakt van haar executiebevoegdheid.
4.21.
De vorderingen in reconventie worden derhalve afgewezen.
In conventie en in reconventie
4.22.
Gelet op de relatie tussen [de vrouw] en [de man] zullen de proceskosten in conventie en in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.23.
[de vrouw] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie van de notaris worden veroordeeld. Nu notaris [de notaris] verweer heeft gevoerd namens haarzelf en het notariskantoor bestaat aanleiding voor het salaris aan te sluiten bij het gangbare tarief voor salaris advocaat. De kosten aan de zijde van de notaris worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- overige kosten 0,00
- salaris notaris
980,00
Totaal € 1.647,00

5.De beoordeling in de zaak KG ZA 21/3

5.1.
Gelet op hetgeen is beslist in het vonnis van 9 december 2020 en op hetgeen is overwogen in de zaak KG ZA 20/784 bestaat geen aanleiding om de vordering toe te wijzen. [de man] heeft geen belang bij deze vordering.
5.2.
[de man] zal als in de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu notaris [de notaris] verweer heeft gevoerd namens haarzelf en het notariskantoor bestaat aanleiding voor het salaris aan te sluiten bij het gangbare tarief voor salaris advocaat. De kosten aan de zijde van de notaris worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- overige kosten 0,00
- salaris notaris
980,00
Totaal € 1.647,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
heft het op 15 december 2020 ten laste van [de vrouw] gelegde eigenbeslag onder de notaris op,
6.2.
veroordeelt [de vrouw] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 1.647,00,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen [de vrouw] en [de man] , in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af,
6.7.
veroordeelt [de man] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 1.647,00,
6.8.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.