Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen
[eisers] , te [woonplaats] , eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder,
[naam], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.C. Ozinga.
Procesverloop
Overwegingen
- Op 27 oktober 2010 heeft verweerder aan eisers een (revisie)milieuvergunning verleend voor het bedrijf aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . Hierbij is vergunning verleend voor het houden van 2 zoogkoeien, 36 vleesstieren, 2.000 gespeende biggen en in totaal 4.627 vleesvarkens. Deze milieuvergunning is gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Onderdeel van de veehouderij is stal 7 waar 2.016 vleesvarkens zullen worden gehouden. Voor het bouwen van stal 7 is een omgevingsvergunning voor bouwen verleend op 27 juni 2013.
- De derde-partij woont in de directe omgeving van de inrichting op [adres 2] te [vestigingsplaats] . Ter plaatse geldt een gemeentelijke geurnorm van 14 OUe/m3. Ten tijde van de verlening van de milieuvergunning gold een andere geuremissiefactor voor het desbetreffende stalsysteem. Bij vergunningverlening ging verweerder er van uit dat sprake zou zijn van een geurbelasting van 44 OUe/m3.op de woning van de derde-partij. Dat is hoger dan de gemeentelijke geurnorm, maar de milieuvergunning is destijds verleend met toepassing van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Indien de geuremissiefactor wordt toegepast zoals deze is opgenomen in de gewijzigde Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) per 17 juli 2018, dan zou sprake zijn van een geurbelasting van 70 OUe/m3.
- De derde-partij heeft op 10 december 2015 verzocht om de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, ten behoeve van het gewijzigd oprichten van stal 5 en de nieuwbouw van stal 7 binnen de rundvee- en varkenshouderij aan de [adres 1] in te trekken en om de op 27 oktober 2010 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor dit bedrijf geheel of gedeeltelijk in te trekken.
- Bij uitspraak van 21 maart 2017 (SHE 17/505, SHE 17/506, SHE 17/507 en SHE 17/508, ECLI:NL:RBOBR:2017:1548) heeft de rechtbank de door derde-partij tegen de besluiten van 19 januari 2017 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak nieuwe besluiten neemt, met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak hebben eisers hoger beroep ingesteld.
- Bij besluit van 2 mei 2017 heeft verweerder het door derde-partij tegen het besluit van
- 14 juni 2016 gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaard, het besluit van 14 juni 2016 herroepen en de omgevingsvergunning voor het bouwen van stal 7 ingetrokken.
- Bij uitspraak van 4 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1106) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2017 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd, voor zover het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 19 januari 2017 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd, de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het besluit van 2 mei 2017 vernietigd.
- Op 20 november 2018 heeft derde-partij nogmaals om gehele of gedeeltelijke intrekking van de voor het bedrijf van eisers geldende omgevingsvergunningen verzocht. Bij besluit van 16 mei 2019 heeft verweerder de aan eisers op 23 juni 2013 verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingetrokken, voor zover deze zag op de bouw van een nieuwe stal (stal 7) op het perceel [adres 1] te [vestigingsplaats] . Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. Het hiertegen gerichte beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 24 augustus 2020 (zaaknummer SHE 20/541) ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
- Op 11 juni 2019 heeft verweerder aangegeven, door een ontwerpbesluit, voornemens te zijn om de omgevingsvergunning van 27 oktober 2010, uiterlijk 1 januari 2020 gedeeltelijk in te trekken voor wat betreft stal 7. Door eisers is een zienswijze ingediend.
- Op 17 januari 2020 heeft verweerder de besluitvorming aangehouden in verband met de indiening van een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning, de aanmelding van het bedrijf voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) en de gesprekken over mogelijke andere opties op deze locatie.
- Stal 7 is nooit opgericht. Wel is begonnen met bouwen en is de fundering van stal 7 gestort.
- Bij uitspraak van 24 augustus 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:4091) heeft deze rechtbank het beroep tegen de intrekking van de omgevingsvergunning voor het bouwen van stal 7 ongegrond verklaard.