ECLI:NL:RBOBR:2021:3249

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
01/993303-20, 01/993202-20, 01/993227-20, 01/993216-20, 01/993359-20, 01/993232-20, 01/993300-20, 01/993244-20, 01/993296-20, 01/993238-21 en 01/993239-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken in verband met Encrochatdata en de rechtmatigheid van de verkregen gegevens

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 8 juli 2021, worden verzoeken van de verdediging behandeld met betrekking tot de Encrochatdata. De verdediging stelt dat de wijze van verkrijgen, verwerken en bewaren van deze data in strijd is met het recht van de Europese Unie en dat dit kan leiden tot een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), wat op zijn beurt het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) in gevaar zou kunnen brengen. De rechtbank overweegt dat de verdediging onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de Franse autoriteiten de data in strijd met het EVRM hebben verkregen. De rechtbank wijst erop dat, zelfs als er sprake zou zijn van een schending van artikel 8 EVRM, dit niet automatisch leidt tot een schending van artikel 6 EVRM, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De rechtbank besluit dat de verdediging meer directe controle moet krijgen over de informatie in het dossier en dat het horen van de officier van justitie van het landelijk parket zal worden toegewezen. Tevens wordt het openbaar ministerie opgedragen om een proces-verbaal op te maken waarin wordt toegelicht waarom het verstrekken van bepaalde documenten momenteel niet mogelijk is, met inachtneming van de privacy van betrokkenen. De rechtbank wijst ook verzoeken van de verdediging af om bepaalde datasets en camerabeelden te verstrekken, maar staat getuigenverhoren toe van medeverdachten en andere relevante getuigen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Beslissing van de rechtbank Oost-Brabant naar aanleiding van verzoeken in het kader van het opsporingsonderzoek [opsporingsonderzoek 1] inzake de verdachten:
verdachte [verdachte 1]
parketnummer 01/993303-20
geboren [geboortedatum 2] 1980
adres [adres 1]
raadsman mr. E.M.J. Thomas
verdachte [verdachte 2]
parketnummer 01/993202-20
geboren [geboortedatum 1] 1984
adres [adres 2]
raadsman mr. E.M.J. Thomas
verdachte [verdachte 3]
parketnummer 01/993227-20
geboren [geboortedatum 3] 1997
adres [adres 3]
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars
verdachte [verdachte 4]
parketnummer 01/993216-20
geboren [geboortedatum 4] 1997
adres [adres 12]
raadsman mr. A.W.A.P. Doesburg
verdachte [verdachte 5]
parketnummer 01/993359-20
geboren [geboortedatum 5] 1974
adres [adres 4]
gedetineerd Justitieel Complex Zaanstad
raadsman mr. C.C. Polat
verdachte [verdachte 6]
parketnummer 01/993232-20
geboren [geboortedatum 6] 1996
adres [adres 5]
raadsman mr. G.J. Woodrow
verdachte [verdachte 7]
parketnummer 01/993300-20
geboren [geboortedatum 7] 1979
adres [adres 6]
raadsman mr. T. Kemper
verdachte [verdachte 8]
parketnummer 01/993244-20
geboren [geboortedatum 8] 1962
adres [adres 7]
raadsman mr. M.F.J. Martens
verdachte [verdachte 9]
parketnummer 01/993296-20
geboren [geboortedatum 9] 1977
adres [adres 8]
raadsman mr. M.F.J. Martens
verdachte [verdachte 10]
parketnummer 01/993238-21
geboren [geboortedatum 10] 1991
adres [adres 9]
raadsman mr. M.F.J. Martens
verdachte [verdachte 11]
parketnummer 01/993239-21
geboren [geboortedatum 11] 2000
adres [adres 10]
raadsman mr. O.N.J. Maatje
De rechtbank merkt op voorhand op dat alle overwegingen en daaraan gekoppelde beslissingen die hierna volgen naar hun aard en inhoud – en gelet op de fase waarin de behandeling van de strafzaken zich bevindt – vooralsnog een voorlopig karakter hebben.

1.Inleiding

Door verschillende raadslieden zijn diverse onderzoekswensen ingediend met betrekking tot Encrochat. Voor een deel hebben de raadslieden dezelfde onderzoekswensen ingediend en in een aantal gevallen hebben de raadslieden zich aangesloten bij de onderzoekswensen van de raadslieden van medeverdachten. De rechtbank zal hierna allereerst ingaan op de verschillende onderzoekswensen die zijn ingediend met betrekking tot Encrochat.

2.Verzoeken in verband met Encrochatdata

Aan de verzoeken ligt – sterk verkort weergegeven – ten grondslag dat aannemelijk is dat de wijze van verkrijgen, verwerken en bewaren van de Encrochatdata in strijd is met het recht van de Europese Unie en ook dat sprake kan zijn van een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM hetgeen tot gevolg heeft dat ook het recht op het eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM in het geding kan zijn. Voorts wordt geklaagd over de onmogelijkheid een effectieve verdediging te voeren nu het openbaar ministerie weigert de door de verdediging verzochte bescheiden te voegen in de procesdossiers en inzicht te geven in de gevolgde werkwijze.
2.1
Inleiding
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten. Encro was een communicatieaanbieder van telefoons, waarmee middels de Encrochat applicatie versleutelde chats, bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen, konden worden verzonden en ontvangen en waarmee onderling gebeld kon worden. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus beperkt in het gebruik van de communicatieapplicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encro applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. Een Encrotelefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Deze simkaart had een wereldwijde dekking. Een Encrotelefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd ook wel ‘panic-wipe’ genoemd. Door Encrochat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de Encrochat applicatie. Door middel van de Encrochat applicatie konden de Encrochat gebruikers alleen onderling en 1-op-1 communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken worden gevoerd. Deze communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden in diens contactenlijst. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contacten lijst en niet met elke Encrochatgebruiker waarvan de Encrochatgebruikersnaam bekend was. Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd. Deze tijd was door de gebruiker aan te passen. Tevens kon er vanuit de chat een VoIP gesprek gevoerd worden.
Bij onderstaande beoordeling draagt de rechtbank naast het eindprocesverbaal ook kennis van de volgende stukken:
  • een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , 3 april 2020;
  • diverse Britse stukken, waaronder een uitspraak van de Royal Courts of Justice van 26 oktober 2020 en verschillende stukken van de National Crime Agency.
2.2
Strijd met EU-recht
Er is door de verdediging in dit kader verwezen naar de EU-richtlijnen 2002/58 en 2016/680, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en naar arresten van het Hof van Justitie. Hierbij is gesteld dat er in strijd met het EU-recht is gehandeld in onderzoek [opsporingsonderzoek 2] en in onderzoek [opsporingsonderzoek 1] .
EU-richtlijn 2002/58
Zoals in artikel 3, eerste lid, van de EU-Richtlijn 2002/58 is bepaald, is deze EU-richtlijn van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap. De rechtbank overweegt dat uit artikel 1, derde lid, van EU-Richtlijn 2002/58 blijkt dat deze richtlijn “in geen geval” van toepassing is op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. De aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Digital Rights, Tele2, Ministerio Fiscal, Privacy International, La Quadrature du Net) maken dat niet anders. Zij brengen geen verandering in de werkingssfeer van de richtlijn. Zij hebben bovendien betrekking op een door nationale overheden opgestelde nationale regeling en zien dus op een andere situatie dan de onderhavige. Hetzelfde geldt voor het door de verdediging aangehaalde meest recente arrest H.K. tegen Estland. In geen van de arresten werd, anders dan in de onderhavige situatie, de telecomaanbieder als verdachte aangemerkt.
EU-richtlijn 2016/680
De EU-richtlijn 2016/680 beoogt – kort weergegeven – te waarborgen dat gegevens die door rechtshandhavingsautoriteiten worden verzameld op een wettige en eerlijke wijze worden verwerkt, voor bepaalde legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking. Deze richtlijn ziet, kort gezegd, ook op strafrechtelijk onderzoek en is door Nederland geïmplementeerd met wijzigingen in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en daaronder vallende besluiten.
De stelling van de verdediging dat binnen de werkingssfeer van de richtlijn 2016/680 hetzelfde toetsingskader geldt als binnen 2002/58 kan de rechtbank zonder nadere onderbouwing van die stelling niet onderschrijven. Dat toetsingskader is door het Hof immers ontwikkeld ten aanzien van de niet van toepassing zijnde richtlijn 2002/58. Verder is niet aannemelijk geworden dat het verwerken van de Encrochats in strijd zou zijn met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving, dan wel dat de implementatie van de richtlijn onjuist of onvolledig zou zijn. De rechtbank merkt daarbij op dat het delen van de onderzoekinformatie gebaseerd is op artikel 126dd Sv en een onjuiste of onrechtmatige toepassing daarvan thans niet aannemelijk is.
Handvest
Betoogd is dat de wijze van bewaren en gebruiken van de Encrochatdata onrechtmatig zou kunnen zijn wegens strijd met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank overweegt dat vooralsnog niet gebleken is van enige onrechtmatigheid met betrekking tot het bewaren en gebruiken van de Encrochatdata, nog afgezien van wat dat in deze zaak tot gevolg zou kunnen hebben als dat wel zo zou zijn.
Conclusie ten aanzien van het Unierecht
Gelet op het voorgaande is de rechtbank op dit moment van oordeel dat voor zover de verdediging ter onderbouwing van haar onderzoekwensen heeft verwezen naar de hiervoor aangehaalde EU-richtlijnen en het Handvest dat onvoldoende is voor toewijzing van de verzoeken.
2.3
Strijd met het EVRM; artikel 8 in combinatie met artikel 6
Door de verdediging is, verkort weergegeven, betoogd dat aannemelijk is dat bij de Encrochat-hack artikel 8 EVRM is geschonden en voorts dat die hack een ander doel diende dan naar buiten is gebracht. Vanuit deze veronderstellingen betoogt de verdediging dat het zeer goed mogelijk is dat ook artikel 6 EVRM is geschonden.
In zoverre de verdediging stelt dat de Nederlandse justitie betrokken is bij een ontoelaatbare inbreuk op artikel 8 EVRM en daaraan ten grondslag legt dat Nederland voorafgaand aan of tijdens de totstandkoming van het JIT heeft samengewerkt met de Franse autoriteiten of heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de interceptietool overweegt de rechtbank als volgt. Een samenwerking in vorenbedoelde zin betekent niet dat de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn bij de daadwerkelijke inbreuk op het recht op privacy in de zin van artikel 8 EVRM. Die inbreuk vindt plaats door het feitelijk onderscheppen van de data. Naar het zich thans laat aanzien is bij het feitelijk onderscheppen de Franse en niet de Nederlandse justitie betrokken. Het ligt dan op de weg van de Franse autoriteiten met inbegrip van de Franse rechter te toetsen of de inbreuk op het recht op privacy voldoet aan de beperkingsclausule van artikel 8, tweede lid, van het EVRM en de op dat punt door het EHRM in de jurisprudentie ontwikkelde eisen. In het dossier zitten (vertalingen van) een zestal Franse processen-verbaal waaruit afgeleid kan worden dat een Franse rechter toestemming heeft gegeven voor het onderscheppen van Encrochatgegevens en dat er periodieke rechterlijke controle heeft plaatsgevonden.
Op grond van het voorstaande is thans niet aannemelijk dat de door de Franse autoriteiten verkregen data zijn verkregen in strijd met artikel 8 EVRM of dat de Nederlandse justitie bij de interceptie in strijd met artikel 8 EVRM heeft gehandeld.
Voorafgaand aan de interceptie, zo stelt het openbaar ministerie, is ingezien dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van gebruikers van Encrochat voorzienbaar was, maar dat dit noodzakelijk was om bewijs tegen het bedrijf Encrochat te verzamelen. De verdediging stelt daar tegenover dat de Encrochat hack in werkelijkheid bedoeld was om bewijs te verkrijgen tegen individuele gebruikers van de Encrochat telefoons en ziet dit vermoeden bevestigd in de zogenaamde Britse stukken. De rechtbank acht deze stelling van de verdediging vooralsnog onvoldoende onderbouwd nu die Britse stukken op zichzelf niet onverenigbaar zijn met het standpunt van het openbaar ministerie dat het onderzoek zich richtte op het bedrijf Encrochat.
Voorafgaand aan de interceptie heeft het onderzoeksteam [opsporingsonderzoek 2] de (mogelijke) inbreuk op artikel 8 EVRM voorgelegd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft de betreffende vordering, die zich niet in het dossier Del Rio bevindt, getoetst en een machtiging als bedoeld in artikel 126uba, lid 1 Sv verleend. Ook de machtiging maakt geen deel uit van het onderhavige dossier. De rechter-commissaris heeft in zijn beslissing, zo blijkt uit het in bijlage 3 van het algemeen dossier opgenomen proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2020, een aantal voorwaarden en kaders geformuleerd waaronder gebruik mag worden gemaakt van de verkregen Encrochatdata. Gelet op ook deze (in dit geval Nederlandse) rechterlijke toets is niet aannemelijk dat er sprake is van een schending van artikel 8 EVRM in de onderhavige strafprocedures van de verdachten in het onderzoek Del Rio
Daarnaast overweegt de rechtbank dat ook in het geval wel sprake zou zijn van een (aannemelijke) schending van artikel 8 EVRM dat ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad (bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2010:BL5629) en het EHRM (zie bijvoorbeeld EHRM 12 mei 2000, Khan v. the United Kingdom, nr. 35394/97§ 34) niet behoeft te leiden tot het oordeel dat er sprake is van schending van artikel 6 EVRM: het recht op een eerlijk proces.
2.4
Strijd met 6 het EVRM; verdedigingsrechten
De verdediging heeft voorts gesteld dat er geen sprake is van een eerlijk proces nu haar toegang tot de Encrochatgegevens wordt ontzegd.
In het door het EHRM gehanteerde toetsingskader ten aanzien van de vraag of er sprake is van een eerlijk proces, is uiteindelijk beslissend of de procedure in zijn totaliteit, met inachtneming van de vraag op welke wijze het bewijs is verkregen, als eerlijk kan worden aangemerkt. In dit beginstadium van het proces oordeelt de rechtbank slechts over de ingediende onderzoekwensen, maar een beslissing in dit stadium kan mede bepalend zijn voor de te beoordelen ‘overall fairness’. Uit de casuïstiek van de rechtspraak (EHRM Einarsson and Others v. Iceland, 4 juni 2019, § 90-91) blijkt dat onder omstandigheden het onvoldoende toegang verschaffen aan de verdediging tot elektronische data die voor de beoordeling van de strafzaak relevant zijn, op gespannen voet kan staan met het vereiste dat er voldoende ‘time and facilities’ moeten zijn voor de voorbereiding van de verdediging.
Uit de rechtspraak blijkt echter ook dat de toegang tot bewijsmateriaal en de gehanteerde onderzoeksmethode niet onbeperkt zijn. Beperkingen zijn mogelijk in het belang van onder meer de nationale veiligheid, het geheimhouden van onderzoeksmethodes van de politie en de bescherming van rechten van derden (onder meer EHRM 19 februari 2009, 3455/05, A. and others v. the United Kingdom., § 205).
Nu de verdediging in dit dossier voor de informatie over het onderzoek voor een belangrijk deel is aangewezen op de door het openbaar ministerie door onder nummer bekend zijnde officieren van justitie opgestelde processen-verbaal, is de rechtbank van oordeel dat in het licht van een eerlijk proces aan de verdediging de mogelijkheid moet worden geboden tot het uitoefenen van meer directe controle. Om die reden zal de rechtbank beslissen dat het verzoek tot het horen van de officier van justitie van het landelijk parket bekend als LAP 0797 zal worden toegewezen. Daartoe zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris. Het is aan de rechter-commissaris of de officier van justitie onder beperkende maatregelen zal worden gehoord en zo ja, welke.
De verdediging heeft verzocht om het verstrekken van de vordering van het openbaar ministerie die ten grondslag ligt aan de verleende machtiging van artikel 126uba, lid 1 Sv. In het proces-verbaal van 28 september 2020 (algemeen dossier, bijlage 3, p. 41) is vermeld dat de door de rechter-commissaris verleende machtiging en daaraan ten grondslag liggende vordering uit het onderzoek [opsporingsonderzoek 2] niet kunnen worden verstrekt met daarbij een korte toelichting.
De rechtbank draagt het openbaar ministerie op een proces-verbaal op te maken waarin nader wordt toegelicht waarom het verstrekken van de vordering en machtiging (thans) niet mogelijk is met onleesbaar maken van eventuele persoonsgegevens of gegevens die mogelijk lopende andere strafrechtelijke onderzoeken zouden kunnen schaden.

3.Verzoeken met betrekking tot het horen van getuigen

3.1
Medeverdachten
Verschillende raadslieden hebben daarnaast verzocht om een of meerdere medeverdachten in dit onderzoek als getuige te doen horen. De rechtbank ziet aanleiding om de getuigenverhoren van de medeverdachten, die door deze raadslieden zijn verzocht, toe te wijzen. Het betreft het verzoek om getuigen te horen die (behoudens verdachte [verdachte 7] ) tevens als verdachten van deelname aan een crimineel samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 11B Opiumwet zijn aangemerkt. Hoewel deze verdachten tot op heden niet of zeer beperkt inhoudelijk hebben verklaard, ziet de rechtbank ten aanzien van deze getuigen een verdedigingsbelang. De getuigenverhoren zullen worden afgenomen door de rechter-commissaris en een verdachte zal niet als getuige worden gehoord in zijn eigen strafzaak. Concreet betekent dit dat de rechtbank het verzoek tot het horen van de volgende medeverdachten zal toewijzen:
  • [verdachte 4] ;
  • [verdachte 3] ;
  • [verdachte 6] ;
  • [verdachte 2] ;
  • [verdachte 1] ;
  • [verdachte 8] ;
  • [verdachte 10] ;
  • [verdachte 9] ;
  • [verdachte 5] ;
  • [verdachte 11] ;
  • [verdachte 7] .
3.2
Andere getuigen
Enkele raadslieden hebben voorts het verzoek gedaan tot het horen van andere personen dan de verdachten in dit onderzoek. Deze verzoeken zijn door de desbetreffende raadslieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en zullen worden gehonoreerd. Concreet betekent dit dat de navolgende personen in de navolgende zaken als getuigen zullen worden gehoord.
In de strafzaak tegen de verdachten [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 2] en [verdachte 1] :
  • [getuige 2] ;
  • [getuige 3] ;
  • [getuige 4] ;
  • [getuige 5] ;
  • [getuige 6] ;
  • [getuige 7] .
In de strafzaak tegen de verdachten [verdachte 4] , [verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 6] :
- [getuige 8] .

4.‘Aansluiten’ bij getuigenverhoren

De rechtbank ziet gelet op de aard van de zaak en de opbouw van het dossier aanleiding om met betrekking tot alle hiervoor toegewezen getuigen op voorhand te bepalen dat deze verhoren gevoegd zullen worden in de dossiers van alle verdachten. Dat betekent dat de rechtbank alle raadslieden in de gelegenheid zal stellen de betreffende verhoren bij te wonen.
De rechter-commissaris zal de raadslieden op de hoogte (laten) stellen wanneer de getuigen worden gehoord. De raadslieden dienen vervolgens uiterlijk 7 dagen voorafgaand aan de verhoren aan de rechter-commissaris aan te geven of zij aanwezig zullen zijn. De agenda van de rechter-commissaris is bij de planning van de verhoren leidend; indien de raadslieden verhinderd zijn, zullen zij voor vervanging zorg moeten dragen. De bevoegdheid tot het stellen van vragen tijdens het bijwonen van die verhoren is steeds beperkt tot het geval dat de inhoud van de verklaring van de getuige tijdens het verhoor relevant is voor de in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen in de zaak tegen de verdachte voor wie de raadsvrouw/raadsman het verhoor bijwoont. De rechtbank gaat ervan uit dat de raadslieden zich hier terughoudend in op zullen stellen.

5.Overige verzoeken

Door de raadslieden van de verdachten [verdachte 4] , [verdachte 3] , [verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 5] is verder verzocht dat het openbaar ministerie nadere informatie aan het dossier toevoegt, dat de methodiek van de verkrijging van de Encrochatdata beschrijft, zodat de betrouwbaarheid van de aan het dossier toegevoegde Encrochatdata kan worden onderzocht. De rechtbank overweegt dat door het NFI thans rapportages worden opgemaakt over de betrouwbaarheid van de inhoud van de chats, zoals afkomstig uit [opsporingsonderzoek 2] , en over wat er in [naam 4] inzichtelijk is van de informatie die door de interceptietool is verkregen. De rechtbank verstaat dat deze rapportages, zodra deze gereed zijn, ook aan de raadslieden in dit onderzoek zullen worden verstrekt. Gelet hierop is er naar het oordeel van de rechtbank thans geen noodzaak tot toewijzing van vorenstaand verzoek en zal het verzoek dan ook worden afgewezen.
De raadslieden van de verdachten [verdachte 4] , [verdachte 3] , [verdachte 2] en [verdachte 1] hebben daarnaast verzocht om de beschikking te krijgen over alle door de gebruiker van het account “ [naam 1] ” gevoerde gesprekken en daarin verstrekte data, bestanden, foto’s, documenten etc. Door de raadsman van verdachte [verdachte 5] is een soortgelijk verzoek gedaan in die zin dat door hem verzocht wordt om de overlegging van een dataset van alle berichten van de gebruikersnamen [naam 2] ” en “ [naam 3] ”.
In meerdere andere strafrechtelijke onderzoeken is reeds bepaald dat de raadslieden in de gelegenheid zullen worden gesteld om de verzochte datasets in te zien bij het NFI in Den Haag. Dit is een in de praktijk werkbare methode gebleken. Door de raadslieden is onvoldoende beargumenteerd waarom dit voor hen anders zou moeten zijn. De rechtbank zal de verzoeken dan ook afwijzen en bepalen dat de raadslieden de datasets kunnen inzien bij het NFI.
Verder is door de raadsman van verdachte [verdachte 6] verzocht om de beschikking te krijgen over alle camerabeelden gedurende de gehele observatieperiode van de loods aan de [adres 11] in [gemeente] . De rechtbank acht dit verzoek onvoldoende onderbouwd en te ruim geformuleerd. Een nadere onderbouwing en concretisering van het verzoek is aangewezen. Dit verzoek zal daarom thans worden afgewezen. Voorts is door de raadsman verzocht om de beschikking te krijgen over de zaaksdossiers [zaaksdossier 1] , [zaaksdossier 2] , [zaaksdossier 3] , [zaaksdossier 4] en [zaaksdossier 5] . Aangezien de officier van justitie de toezegging heeft gedaan dat de raadsman de beschikking zal krijgen over het gehele procesdossier (zowel fysiek als digitaal) en dus ook over de ontbrekende zaaksdossiers, kan een beslissing van de rechtbank op dit verzoek achterwege blijven.

6.Toevoegen resultaten gehonoreerde onderzoekwensen aan alle dossiers

De rechtbank ziet gelet op de aard van de zaak en de opbouw van het dossier aanleiding om met betrekking tot de resultaten van alle toegewezen onderzoekswensen te bepalen dat deze toegevoegd zullen worden in de dossiers van alle verdachten.
De beslissing.

ten aanzien van de verzoeken in verband met Encrochatdata in de zaken [verdachte 4] , [verdachte 3] , [verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 5] :
De rechtbank:
-
wijst de verzoeken in zoverre toe dat:
o zij het openbaar ministerie opdraagt om
een proces-verbaal op te maken waarin nader wordt toegelicht waarom het verstrekken van de vordering en machtiging (thans) niet mogelijk is met onleesbaar maken van eventuele persoonsgegevens of gegevens die mogelijk lopende andere strafrechtelijke onderzoeken zouden kunnen schaden;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de officier van justitie;
o
als getuige gehoord zal worden officier van justitie van het landelijk parket bekend als LAP 0797. Het is aan de rechter-commissaris of de officier van justitie onder beperkende maatregelen zal worden gehoord en zo ja welke;
-
verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde gevolg te geven aan hetgeen hiervoor is bepaald;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
-
wijst de verzoeken voor het overige af.

ten aanzien van de verzoeken in verband met het horen van de medeverdachten in de zaken [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] en [verdachte 7] :
De rechtbank:
-
wijst het verzoektot het horen van de navolgende verdachten
toe:
o [verdachte 4] ;
o [verdachte 3] ;
o [verdachte 6] ;
o [verdachte 2] ;
o [verdachte 1] ;
o [verdachte 8] ;
o [verdachte 10] ;
o [verdachte 9] ;
o [verdachte 5] ;
o [verdachte 11] ;
o [verdachte 7] .
-
verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde gevolg te geven aan hetgeen hiervoor is bepaald;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

ten aanzien van de verzoeken in verband met het horen van overige getuigen in de zaken [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 2] en [verdachte 1] :
De rechtbank:
-
wijst het verzoektot het horen van de navolgende personen
toe:
o [getuige 2] ;
o [getuige 3] ;
o [getuige 4] ;
o [getuige 5] ;
o [getuige 6] ;
o [getuige 7] .
-
verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde gevolg te geven aan hetgeen hiervoor is bepaald;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

ten aanzien van de verzoeken in verband met het horen van overige getuigen in de zaken [verdachte 4] , [verdachte 2] , [verdachte 1] en [verdachte 6] :
De rechtbank:
-
wijst het verzoektot het horen van de navolgende persoon
toe:
o [getuige 8] .
-
verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde gevolg te geven aan hetgeen hiervoor is bepaald;
- stelt de stukken met dat doel in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

De rechtbank ziet gelet op de aard van de zaak en de opbouw van het dossier aanleiding om met betrekking tot alle hiervoor toegewezen getuigen op voorhand te bepalen dat deze verhoren toegevoegd zullen worden in de dossiers van alle verdachten. Dat betekent dat de rechtbank alle raadslieden in de gelegenheid zal stellen de betreffende verhoren bij te wonen.

De rechter-commissaris zal de raadslieden op de hoogte (laten) stellen wanneer de getuigen worden gehoord. De raadslieden dienen vervolgens uiterlijk 7 dagen voorafgaand aan de verhoren aan de rechter-commissaris aan te geven of zij aanwezig zullen zijn. De agenda van de rechter-commissaris is bij de planning van de verhoren leidend; indien de raadslieden verhinderd zijn, zullen zij voor vervanging zorg moeten dragen. De bevoegdheid tot het stellen van vragen tijdens het bijwonen van die verhoren is steeds beperkt tot het geval dat de inhoud van de verklaring van de getuige tijdens het verhoor relevant is voor de in de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te beantwoorden vragen in de zaak tegen de verdachte voor wie de raadsvrouw/raadsman het verhoor bijwoont. De rechtbank gaat ervan uit dat de raadslieden zich hier terughoudend in op zullen stellen.

ten aanzien van het verzoek tot datasets van het account “ [naam 1] ” in de zaken [verdachte 4] , [verdachte 3] , [verdachte 2] en [verdachte 1] :
De rechtbank:
-
wijst het verzoektot het verkrijgen van datasets van het account “ [naam 1] ”
af;
-
bepaaltdat de raadslieden in de gelegenheid zullen worden gesteld om de datasets in te zien bij het NFI in Den Haag.

ten aanzien van het verzoek tot datasets van de accounts [naam 2] ” en “ [naam 3] ” in de zaak [verdachte 5] :
De rechtbank:
-
wijst het verzoektot het verkrijgen van datasets van de accounts [naam 2] ” en “ [naam 3] ”
af;
-
bepaaltdat de raadsman in de gelegenheid zal worden gesteld om de datasets in te zien bij het NFI in Den Haag.

ten aanzien van het verzoek tot camerabeelden van de loods aan de [adres 11] in [gemeente] in de zaak [verdachte 6] :
De rechtbank:
-
wijst het verzoektot het verkrijgen van alle camerabeelden gedurende de gehele observatieperiode van de loods aan de [adres 11] in [gemeente]
af.

ten aanzien van [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 8] , [verdachte 9] , [verdachte 10] en [verdachte 11] :
De rechtbank:
-
bepaaltdat de resultaten van alle toegewezen onderzoekswensen toegevoegd zullen worden in de dossiers van alle verdachten.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. M.L.W.M. Viering en mr. H.E.G. Peters, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2021.