Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2021 in de zaak tussen
[naam] en [naam] , te [woonplaats] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- Binnen de gemeente Landerd liggen een aantal campings en recreatieparken. In 1999 signaleerde verweerder al dat op verschillende parken mensen permanent woonden. Dit was in strijd met het geldende bestemmingplan. Hierin is bepaald dat alleen maar recreatieve bewoning (ofwel wonen voor je plezier) is toegelaten op de parken. De gemeenteraad van Landerd heeft vervolgens op 9 december 1999 besloten om het permanent wonen op recreatieparken in Landerd aan te pakken en hiervoor een krediet ter beschikking te stellen. Dit gemeenteraadsbesluit is bekend gemaakt op
- De gemeenteraad heeft op 28 juni 2001 besloten in te stemmen met een gedoogregeling in het kader van de aanpak van permanente bewoning. Aan deze gedoogregeling waren voorwaarden verbonden. Hoofdbewoners van een recreatieverblijf moesten kunnen aantonen dat ze voor 12 januari 2000 permanent woonden in het recreatieverblijf. Zij kwamen dan in aanmerking voor een persoons- en objectgebonden gedoogbeschikking en ze moesten zich binnen twee weken na de gedoogbeschikking laten inschrijven in het persoonsregister van de gemeente.
- De toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S.M. Dekker, heeft een landelijk beleidskader (zie Kamerstukken II, 2003-2004, 29200 XI nr. 22) gemaakt voor de permanente bewoning van recreatiewoningen waarin de mogelijkheid is gecreëerd voor persoonsgebonden gedoogbeschikkingen met een peildatum van 31 oktober 2003. De gemeenteraad van Landerd heeft in de gemeenteraadsvergadering van 4 oktober 2004 vastgehouden aan het gedoogbeleid dat is vastgesteld op 28 juni 2001. Ook nadien heeft de gemeenteraad dit gedoogbeleid niet aangepast. Eisers wonen in een recreatieverblijf (locatie [locatie] ) op camping [naam] . De camping bevindt zich op het adres [adres] in Zeeland. Zij hebben dit recreatieverblijf gekocht op 6 april 2000. Sindsdien wonen zij daar permanent. Zij hadden zich ingeschreven op een adres in de gemeente Uden.
- Bij controles in 2001 en 2002 heeft een extern bureau in opdracht van de gemeente meermalen vastgesteld dat het recreatieverblijf van eisers een bewoonde indruk maakte en dat er mensen aanwezig waren.
- Eisers hebben zich op 23 augustus 2018 op het adres [adres] van camping
- Verweerder heeft op basis van deze inschrijving geconstateerd dat eisers permanent in hun recreatieverblijf wonen. Op 9 oktober 2018 heeft verweerder eisers aangegeven dat permanente bewoning van de camping niet is toegestaan en hen verzocht de bewoning binnen zes weken te staken.
- Eisers hebben op 22 november 2018 verzocht om een persoonlijke gedoogbeschikking.
- Vervolgens is op 6 januari 2020 aan eisers een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebracht. Eisers hebben hierop gereageerd.
€ 20.000,00. Bij brief van 7 juli 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn van het primaire besluit verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar.
24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1356) is het vaste rechtspraak dat een gedoogbeslissing of een weigering van een gedoogbeslissing geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat eisers dus geen bezwaar hadden kunnen maken of beroep hadden kunnen instellen tegen de weigering van de door hen aangevraagde gedoogbeschikking. Dat hebben zij dan ook niet gedaan. De vraag of verweerder de overtreding van eisers had kunnen gedogen of niet, komt wel terug in deze handhavingsprocedure en zal moeten worden beantwoord door de rechtbank.
- In de eerste plaats heeft het gedoogbeleid terugwerkende kracht. Het beleid heeft dus gevolgen voor personen die voor de vaststelling van het beleid in 2001 permanent woonden in een recreatiewoning. Weliswaar woonden die personen illegaal, maar er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen personen die voor en na de peildatum illegaal permanent in een recreatiewoning woonden. Dat onderscheid is alleen gerechtvaardigd als er een goede reden is voor de eerdere peildatum. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het raadsbesluit van 9 december 1999 dat op de peildatum van 12 januari 2000 werd gepubliceerd, niet eenduidig worden afgeleid dat verweerder zou gaan optreden tegen alle vormen van permanente bewoning van na die datum. Uit het raadsbesluit komt naar voren dat het probleem nog in kaart moet worden gebracht en dat de permanente bewoning moet worden aangepakt, maar het is voor een buitenstaander onvoldoende duidelijk wat dat ‘aanpakken’ in zal houden. Het beleid moest bovendien nog worden gemaakt. Het raadsbesluit is volgens de rechtbank geen goede reden om de peildatum op
- De rechtbank is ook van oordeel dat bij de vaststelling van het gedoogbeleid in 2001 onvoldoende is onderzocht of het voornemen om permanente bewoning op recreatieparken aan te pakken vanaf 12 januari 2000 op de juiste wijze (dat wil zeggen overal aan iedereen en doorlopend) is bekendgemaakt op camping [naam] .
- De wijze van totstandkoming van de gedooglijst van camping [naam] dateert van na de vaststelling van het gemeentelijke gedoogbeleid in 2001 en heeft voor dat gedoogbeleid geen gevolgen. Het gemeentelijke gedoogbeleid is naar aanleiding van het landelijke beleid echter bevestigd door de gemeenteraad in 2004 en op dat moment had de gemeenteraad wel kunnen nagaan hoe het gemeentelijke gedoogbeleid is uitgevoerd en de uitkomsten van dit onderzoek kunnen meewegen bij het besluit om de peildatum van
28 juni 2001. Over de overige argumenten van verweerder overweegt de rechtbank het volgende. De beslissing om een chalet te ruilen op het park is een aankoopbeslissing en als die is genomen na de peildatum 12 januari 2000 wordt niet voldaan aan het gedoogbeleid dat niet alleen persoonsgebonden maar ook objectgebonden is. Een gedoogbeschikking is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen van vader op zoon. Als een persoon in strijd met het beleid toch op de gedooglijst uit 2006 staat, dan speelt de omstandigheid dat deze persoon geen stappen heeft ondernomen tegen een begunstigende gedoogbeschikking volgens de rechtbank geen rol. Als verweerder op basis van controlerapporten meent dat iemand wel voor 12 januari 2000 permanent woonde, ligt het op de weg van verweerder deze controlerapporten te overleggen. Overigens heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het externe bureau pas is ingeschakeld (en dus pas kon controleren) na 12 januari 2000.
De rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is, waardoor verweerder er van had moeten afzien.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.564,00.
mr. A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 5 juli 2021.