ECLI:NL:RBOBR:2021:285

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
01/860383-19
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekte veroordeling voor dubbele poging tot moord en wapenbezit met zware straf

Op 28 januari 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die bij verstek is veroordeeld voor een dubbele poging tot moord en het voorhanden hebben van een semi-automatisch machinepistool. De rechtbank heeft de verdachte, die in Suriname verbleef, een gevangenisstraf van 20 jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 10 december 2016 in de gemeente Giessenlanden, waarbij de verdachte met voorbedachten rade op twee slachtoffers heeft geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn daden, wat de bewezenverklaring van voorbedachten rade ondersteunt. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de minutieuze voorbereiding van de verdachte en het gebruik van een gestolen voertuig. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte niet op de hoogte was van deze vordering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt en de lange gevangenisstraf gerechtvaardigd als een noodzakelijke reactie op de gepleegde misdrijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Zitting houdende in de extra beveiligde zittingszaal van de rechtbank Noord-Holland, Haarlemmermeer (Justitieel Complex Schiphol) te Badhoevedorp.
Parketnummer: 01/860383-19
Datum uitspraak: 28 januari 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboortejaar] 1983,
laatste bekende woonadres [adres] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van de rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2020 en 14 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 februari 2019.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2016 te [plaats delict] , gemeente Giessenlanden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s), meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 1] heeft afgeschoten en/of afgevuurd en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] met een of meer kogels in het hoofd en/of het lichaam heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2016 te [plaats delict] , gemeente Giessenlanden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s), meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels naar en/of in de richting van die [slachtoffer 2] heeft afgeschoten en/of afgevuurd en/of (daarbij) die [slachtoffer 2] met een of meer kogels in het lichaam heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
hij op of omstreeks 10 december 2016 te [plaats delict] , gemeente Giessenlanden, een of meer vuurwapens van Categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie, althans een (semi-) automatisch werkend (machine)pistool van het kaliber 9 mm Parabellum en/of (voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie van Categorie II en/of III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is - na verwijzingsbeslissing door de rechtbank Rotterdam d.d. 8 oktober 2019 - bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis (pagina 11 tot en met 33) gevoegd.
Op grond van in het bijzonder de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welke verklaringen op essentiële onderdelen steun vinden in overige objectieve bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op 10 december 2016 opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven de beroven.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat het schietincident is voorafgegaan door een minutieuze voorbereiding. Verdachte heeft enkele maanden voor het schietincident aan [slachtoffer 1] gevraagd of hij voor hem ‘een klus’ wilde doen. Hoewel verdachte niet heeft gezegd wat die klus zou inhouden, heeft [slachtoffer 1] er toch mee ingestemd, omdat verdachte hem heeft gezegd dat hij er goed voor zou worden betaald. Omdat [slachtoffer 1] voor verdachte wel altijd bereikbaar moest zijn en hij, als hem dat gevraagd werd, meteen naar een afgesproken plaats zou moeten komen, heeft verdachte aan [slachtoffer 1] een mobiele telefoon van het merk BlackBerry ter beschikking gesteld. Deze BlackBerry was reeds geprogrammeerd en voorzien van Pretty Good Privacy (PGP)-software. Ook heeft verdachte aan [slachtoffer 1] om die reden een personenauto van het merk Seat, type Ibiza, in bruikleen gegeven, aldus de verklaring van [slachtoffer 1] .
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt verder dat hij op aangeven van verdachte ook al vóór 10 december 2016 meerdere keren naar afspraken in de omgeving van Utrecht/Nieuwegein is gereden. Verdachte kwam op deze afspraken echter niet opdagen of liet op het laatste moment weten dat de afspraak niet door kon gaan. Op de avond van 10 december 2016 zijn zij uiteindelijk daadwerkelijk bij elkaar gekomen. Verdachte had tevoren aan [slachtoffer 1] de opdracht gegeven om ‘zijn beste maat’ mee te nemen en naar een afgesproken adres te komen, naar later blijkt: de [naam straat] in Utrecht. [slachtoffer 1] heeft vervolgens [slachtoffer 2] , een vriend van hem, opgehaald en samen zijn zij in de Seat naar het afgesproken adres gereden. Als zij ter hoogte van Gouda rijden, laat verdachte [slachtoffer 1] via de BlackBerry weten dat hij en zijn maat hun telefoons al uit moeten zetten. Kort nadat [slachtoffer 1] de Seat heeft geparkeerd op de [naam straat] , komt verdachte in een donkere Audi ter plaatse. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moeten dan van verdachte alle telefoons, waaronder ook de door verdachte aan [slachtoffer 1] verstrekte BlackBerry, in de Seat achterlaten en de autosleutels op de band van de Seat leggen. Vervolgens moeten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij verdachte in de auto stappen. Verdachte rijdt zonder te stoppen naar een soort dammetje bij een weiland in [plaats delict] . Onderweg in de auto mag er niet gepraat worden. Verdachte heeft bij het weiland de auto geparkeerd en verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn uit de auto gestapt. Verdachte zegt dat ze daar op ‘de jongens’ moeten wachten. Als een aantal auto’s de doorgaande weg passeert, merkt verdachte volgens [slachtoffer 1] op dat het nu wel erg druk is op de weg. Heel kort daarna, zonder enige aanleiding, haalt verdachte een pistool tevoorschijn en schiet hij [slachtoffer 1] in zijn hoofd. Als [slachtoffer 1] op de grond ligt, schiet verdachte meerdere malen gericht op het lichaam van [slachtoffer 1] . Daarna schiet verdachte gericht op [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij probeerde te vluchten en dat verdachte achter hem aan rende. [slachtoffer 2] is in een sloot gesprongen en is (in het donker) onder water gaan liggen. Verdachte schiet ook dan nog meerdere malen op (het lichaam van) [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1] wordt viermaal en [slachtoffer 2] wordt tweemaal – levensbedreigend –geraakt door de kogels.
Kort na deze ontmoeting is een Audi, vermoedelijk de auto waarmee verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de plaats van de schietpartij heeft gereden, uitgebrand teruggevonden in Groenekan, ongeveer 30 minuten rijden vanaf [plaats delict] . De Seat met de telefoons van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is niet meer aan de [naam straat] aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat de Seat Ibiza een gestolen voertuig betrof, waar valse kentekenplaten op waren aangebracht. Uit de verkeersgegevens van de werktelefoon van [slachtoffer 1] , die hij in de Seat had moeten achterlaten, alsmede uit de ARS-gegevens, volgt dat de Seat nog diezelfde nacht is verplaatst naar Landsmeer. Het kentekenbewijs van de Seat is in februari 2017 in een loods in Landsmeer aangetroffen. In augustus 2017 wordt, ook in Landsmeer, het gestolen voertuig met de valse kentekenplaten aangetroffen.
Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat verdachte regelmatig in Suriname verbleef. Enkele dagen voor het schietincident heeft verdachte zich uitgeschreven uit de Basisregistratie personen (Brp) en heeft hij een adres in Suriname opgegeven. Uit vluchtgegevens is gebleken dat verdachte kort voor de ontmoeting vanuit Suriname Nederland is in gereisd en dat hij zeer kort na deze ontmoeting ook weer is vertrokken naar Suriname.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had de slachtoffers van het leven te beroven. Hij heeft dit plan van te voren beraamd en de nodige voorbereidingen getroffen. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daden, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daden en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat verdachte ten aanzien van beide slachtoffers met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank acht de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde pogingen tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan ook bewezen.
Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 is tenlastegelegd overweegt de rechtbank als volgt. Bij het hierbij gebruikte, niet teruggevonden, vuurwapen gaat de rechtbank op grond van het rapport munitieonderzoek en de verklaring van [slachtoffer 2] uit van een vuurwapen van categorie II. Op grond van de gevonden hulzen zou volgens het rapport het vermoeden bestaan dat die verschoten zijn met een (semi-)automatisch werkend (machine)pistool van het kaliber 9mm Parabellum, waarbij een merk of model niet kon worden vastgesteld. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het een pistool was dat verdachte uit zijn broeksband pakte. Ook heeft hij verklaard dat verdachte, nadat het wapen leek te blokkeren, bewegingen zou hebben gemaakt die wijzen op het doorladen van het wapen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er sprake is geweest van een vuurwapen van categorie II, althans een (semi-)automatisch werkend (machine)pistool van het kaliber 9 mm Parabellum.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 10 december 2016 te [plaats delict] , gemeente Giessenlanden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, kogels naar die [slachtoffer 1] heeft afgeschoten en daarbij die [slachtoffer 1] met kogels in het hoofd en het lichaam heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 10 december 2016 te [plaats delict] , gemeente Giessenlanden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, kogels naar die [slachtoffer 2] heeft afgeschoten en daarbij die [slachtoffer 2] met kogels in het lichaam heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 10 december 2016 te [plaats delict] , gemeente Giessenlanden, een vuurwapen van Categorie II van de Wet wapens en munitie, althans een (semi-) automatisch werkend (machine)pistool van het kaliber 9 mm Parabellum en voor dat vuurwapen geschikte munitie van Categorie II van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot moord. Het gronddelict, moord, behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. Uit de bewijsvoering blijkt dat verdachte minutieus en planmatig te werk is gegaan, waarbij opvalt dat ruim voor de in de tenlastelegging genoemde pleegdatum al meermalen contact is gelegd om met [slachtoffer 1] een afspraak te maken.
De uitvoering van de aanslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt door de rechtbank als zeer professioneel gezien. Verdachte heeft [slachtoffer 1] een auto en een zogenaamde PGP-telefoontoestel in bruikleen gegeven, gedurende een langere periode contacten onderhouden met [slachtoffer 1] , en op die manier een ontmoeting met hem en [slachtoffer 2] kunnen arrangeren op een door verdachte gepland moment. Alles was erop gericht om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een geschikte tijd en plaats op koelbloedige wijze om het leven te brengen. Op een donkere weg bij een weiland heeft verdachte vervolgens meerdere malen op zijn nietsvermoedende slachtoffers geschoten en heeft hij de beide slachtoffers voor dood achtergelaten. Dat het tweemaal ‘slechts’ bij een poging is gebleven, is zeker niet aan het handelen van verdachte te danken. Op wonderbaarlijke wijze hebben beide slachtoffers de liquidatiepoging overleefd, waarbij waarschijnlijk een rol heeft gespeeld dat zij zich voor dood hebben gehouden, waarna verdachte, in de veronderstelling dat hij beide mannen om het leven had gebracht, is vertrokken.
Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het voor de strafmaat nauwelijks van betekenis dat geen sprake is van het voltooide delict moord en het ten aanzien van beide slachtoffers bij een poging is gebleven. Vanuit het oogpunt van generale preventie dienen feiten als deze streng te worden bestraft. De rechtbank is van oordeel dat enkel een zeer lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten. De rechtbank wil daarmee ook duidelijk maken dat op dit soort ernstige feiten een stevige reactie van de strafrechter volgt, teneinde eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de gevangenisstraf die zij zal opleggen, ook vanuit het strafdoel van leedtoevoeging, als passend en geboden moet worden beschouwd.
Verdachte heeft de slachtoffers een vrijwel onherstelbaar en ernstig leed aangedaan, fysiek maar ook zeker mentaal, zoals onder meer is op te maken uit de medische informatie die is opgenomen in het dossier en de verklaring die [slachtoffer 1] ter zitting heeft voorgelezen. [slachtoffer 1] is zeer ernstig gewond geraakt; hij ondervindt dagelijks de gevolgen van hetgeen hem is aangedaan.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank acht de straf die door de officier van justitie is geëist passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaart in de vordering, nu verdachte niet op de hoogte is gebracht van de vordering en hij geen verweer heeft kunnen voeren tegen die vordering.

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van door hem geleden schade, nu de zaak tegen verdachte bij verstek wordt behandeld, toch inhoudelijk behandeld kan worden. In dat kader verwijst de rechtbank allereerst naar het overzichtsarrest vordering benadeelde partij van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793).
De Hoge Raad overweegt daarin dat de schadevergoedingsprocedure in het strafrecht aan de benadeelde partij en aan de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen biedt als een gewone civiele procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge art. 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering.
De Hoge Raad overweegt voorts dat dit bezwaar echter in afdoende mate wordt ondervangen door art. 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus moet worden uitgelegd dat de strafrechter verplicht is tot niet-ontvankelijkverklaring indien de rechtbank niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
Nu de rechtbank, door de beperkingen van het strafproces, niet verzekerd acht dat verdachte eventuele verweren tegen de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren heeft kunnen brengen – hij is immers niet geïnformeerd over de voeging en de vordering van de benadeelde partij – kan zij niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten.
Dat verdachte op grond van publicaties in de media op de hoogte moet zijn geweest van zijn behandeling van de strafzaak tegen hem en er desondanks voor heeft gekozen niet te verschijnen, maakt het voorgaande niet anders.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Gevangenneming.

De rechtbank is na onderzoek van oordeel dat uit de in het vonnis opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De rechtbank is voorts van oordeel dat blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert, nu er sprake is van verdenking van feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Bovendien is sprake van ernstig vlucht- en recidivegevaar. De rechtbank zal daarom de gevangenneming van de verdachte bevelen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 57, 289
Wet wapens en munitie art. 26, 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

T.a.v. feit 1:poging tot moordT.a.v. feit 2:poging tot moordT.a.v. feit 3:- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitieen het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

legt op de volgende straf.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

T.a.v. feit 1:Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.

Veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. W.A.H.A Schnitzler-Strijbos en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van N. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 28 januari 2021.