ECLI:NL:RBOBR:2021:2556

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
369565 / KG ZA 21-215
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van machine en robots in kort geding; retentierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en WWA Holding B.V. [eiseres] vorderde de afgifte van een UniPin machine en ABB robots, die zij aan WWA Holding ter beschikking had gesteld. De eiseres stelde dat WWA Holding zich ten onrechte op een retentierecht beroept, omdat de factuur waarop dit beroep is gebaseerd niet opeisbaar zou zijn en er geen samenhang zou zijn tussen de factuur en de teruggave van de machines. WWA Holding voerde verweer en stelde dat er wel degelijk een retentierecht bestond, omdat de machines in het kader van de samenwerkingsovereenkomst aan hen ter beschikking waren gesteld en de factuur betrekking had op werkzaamheden die zij hadden verricht.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] een voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, maar dat WWA Holding zich terecht op een retentierecht kon beroepen. De rechter concludeerde dat er voldoende samenhang was tussen de machines en de factuur, en dat de factuur niet als niet opeisbaar kon worden aangemerkt. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de voorwaarden waaronder een retentierecht kan worden ingeroepen en de noodzaak van samenhang tussen de vordering en de retentie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/369565 / KG ZA 21-215
Vonnis in kort geding van 31 mei 2021
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaten mrs. J. Meerman en D.I.J. Snijders te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WWA HOLDING B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. V.G.G. Veldhuis te Breda.
Partijen zullen hierna [eiseres] en WWA Holding genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 april 2021 met 8 producties
  • de brief van mr. Snijders van 14 mei 2021 met aanvullende producties 9 tot en met 12
  • de brief van mr. Veldhuis van 12 mei 2021 met producties 1 tot en met 30
  • de mondelinge behandeling die vanwege de Covid-19 maatregelen op 17 mei 2021 heeft plaatsgevonden via een verbinding via Skype
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van WWA Holding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
WWA Holding is de houdster maatschappij van World Wide Automation B.V. (WWA). WWA houdt zich bezig met het ontwikkelen en toepassen van robots in industriële omgevingen, alsmede het automatiseren van industriële omgevingen.
2.2.
[eiseres] is in Nederland exclusief dealer van Weinig UniPin machines.
2.3.
Partijen hebben vanaf medio 2018 gesproken over een samenwerking, waarbij WWA Holding exclusief voor [eiseres] Robot opsluitcellen zal maken voor klanten van [eiseres] , met daarin geïntegreerd de door [eiseres] ter beschikking gestelde UniPin machines, die WWA Holding vervolgens exclusief zal leveren aan [eiseres] tegen de op basis van de samenwerkingsovereenkomst overeengekomen inkoopprijs.
2.4.
Op 29 januari 2020 hebben partijen daartoe een samenwerkingsovereenkomst getekend met betrekking tot het (verder) ontwikkelen en produceren van deze zogenoemde Robot opsluitcel voor ramen, deuren en kozijnen voor de houtverwerkende en houtbewerkende industrie, waarvan de UniPin machines van [eiseres] onderdeel uitmaken.
2.5.
De samenwerkingsovereenkomst kent de volgende - voor zover hier van belang zijnde - bepalingen:
In aanmerking nemende dat:
(…)
E. WWA ervoor instaat dat, de aan haar gelieerde uiteindelijke belanghebbend(n), dochtermaatschappij(en), deelneming(en), bestuurders of bestuurders van de uiteindelijke belanghebbende(n), dochtermaatschappij(en) of deelneming(en) en echtgenoten, geregistreerd partners of andere levensgezellen van de bestuurders of bestuurders van de uiteindelijke belanghebbende(n), dochtermaatschappij(en) of deelneming(en) (hierna:Gelieerde Partij), niet in strijd zullen handelen met deze overeenkomst,
(…)
Artikel 5 Beschikbaarstelling en levering van UniPin machines
1.
Alle door [eiseres] aan WWA beschikbaar gestelde UniPin machines zijn en blijven te allen tijden eigendom van [eiseres] .
(…)
Artikel 6 Inkoopprijs cel, bankgarantie, FAT, SAT, wijze van betaling en leveringstijd
1.
Partijen bepalen de inkoopprijs van de Robot opsluitcel (hierna:Inkoopprijs)voorafgaand aan elke order. Indien Partijen overeenstemming bereiken over de Inkoopprijs plaatst [eiseres] de betreffende order bij WWA.
(…)
3.
De volgende betalingstermijnen zullen worden gehanteerd:
a.
[eiseres] voldoet na het plaatsen van een order bij WWA een betaling ter hoogte van 20 % van de Inkoopprijs aan WWA;
b.
[eiseres] voldoet bij aanvang van assemblage van de Robot opsluitcel door WWA een betaling ter hoogte van 30 % van de inkoopprijs aan WWA,
c.
Bij een geslaagde fabrieksafname (Factury Acceptance Test ofwel FAT) zoals genoemd in artikel 6 lid 6 voldoet [eiseres] een betaling ter hoogte van 40 % van de inkoopprijs aan WWA;
d.
Bij een geslaagde inbedrijfstelling (Site Acceptance Test ofwel SAT) zoals genoemd in artikel 6 lid 6 voldoet [eiseres] een betaling ter hoogte van 10 % van de Inkoopprijs aan WWA.
Betalingen geschieden onder de opschortende voorwaarde van levering van de Robot opsluitcel waarop de betaling ziet.
2.6.
Uit hoofde van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst is sprake van een drietal projecten: de projecten “Hermes”, “Heerenveen” en “Spek”. Het betreft de ontwikkeling en plaatsing door WWA Holding van een Robot opsluitcel voor de betreffende klanten van [eiseres] , waarbij de UniPin machine van [eiseres] onderdeel uitmaakt van de installatie.
2.7.
[eiseres] heeft op 18 november 2019 (project Hermes) en op 12 februari 2020 (project Heerenveen) inkooporders verstrekt aan WWA Holding voor de levering van deze Robot opsluitcel. In het kader van de projecten “Hermes” en “Heerenveen” heeft [eiseres] de hier aan de orde zijnde UniPin en ABB Robots aan WWA Holding ter beschikking gesteld.
2.8.
Op 10 juni 2020 heeft [eiseres] een inkooporder verstrekt aan WWA Holding voor een Robot opsluitcel voor het project “Spek”.
2.9.
De projecten “Hermes” en “Heerenveen” hebben in de loop van 2020 vertraging opgelopen. Uiteindelijk heeft er op 8 januari 2021 een succesvolle FAT plaatsgevonden met betrekking tot het project “Hermes”. [eiseres] heeft op 8 januari 2021 deze FAT voor akkoord getekend.
2.10.
Op 1 februari 2021 heeft WWA Holding een factuur verzonden aan [eiseres] ter zake het project “Spek” met betrekking tot “start assemblage”, zijnde 30 % van de totale koopsom ad € 284.500,00, in totaal een bedrag van € 85.350,00.
2.11.
[eiseres] heeft deze factuur tot op heden niet voldaan.
2.12.
Op 12 maart 2021 heeft [eiseres] een e-mailbericht verzonden aan WWA Holding waarbij [eiseres] WWA Holding in gebreke heeft gesteld en heeft gesommeerd om alsnog correct te leveren binnen 5 dagen na 12 maart 2021.
2.13.
Tijdens een bespreking tussen partijen op 18 maart 2021 heeft [eiseres] aan WWA Holding medegedeeld de samenwerkingsovereenkomst te willen beëindigen nu WWA Holding toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst.
2.14.
Bij brief van 23 maart 2021 van de advocaat van [eiseres] heeft [eiseres] de samenwerkingsovereenkomst ontbonden en WWA Holding aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Tevens heeft [eiseres] WWA Holding gesommeerd de UniPin en twee ABB Robots aan haar te retourneren.
2.15.
Bij brief van 25 maart 2021 heeft WWA Holding medegedeeld niet aan deze sommatie te zullen voldoen, waarbij zij zich terzake de UniPin en de ABB Robots op een retentierecht heeft beroepen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
WWA Holding te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de UniPin (serienummer: 10001595) en de ABB robots met typenummer 1ABB IRB 6700-155/2.85 volledig en behoorlijk te retoureneren en ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen, met machting aan [eiseres] bij gebreke van volledige voldoening hieraan de teruggave zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie en justitie en op kosten van WWA Holding,
met bepaling dat WWA Holding een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat zij na drie dagen niet aan het vonnis voldoet,
WWA Holding te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 6.775,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen,
WWA Holding te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt daaraan ten grondslag dat WWA Holding zich ten onrechte op een retentierecht beroept ten aanzien van de UniPin en ABB Robots. Zij voert daartoe aan dat:
1. de wettelijk vereiste samenhang voor het inroepen van het retentierecht tussen de zaken die aan [eiseres] toebehoren en de factuur waarop WWA Holding zich beroept ontbreekt,
2. de factuur waarop WWA Holding zich beroept is niet opeisbaar,
3. partijen hebben een beroep op een retentierecht uitgesloten in artikel 5, lid 1 van de samenwerkingsovereenkomst,
4. er is sprake van disproportionaliteit nu de UniPin en de twee ABB Robots een waarde vertegenwoordigen die de hoogte van de factuur waar WWA Holding zich op beroept overstijgt.
Nu de UniPin en de ABB Robots in eigendom toebehoren aan [eiseres] en WWA Holding zich ten onrechte op een retentierecht beroept dienen de UniPin en de Robots te worden geretourneerd aan [eiseres] . [eiseres] heeft daarbij een spoedeisend belang. De UniPin is zeer onderhoudsgevoelig en als deze niet op de juiste wijze wordt onderhouden, is hij straks waardeloos. [eiseres] wenst de UniPin te verkopen aan een derde en heeft ook daarom een spoedeisend belang bij haar vordering.
3.3.
WWA Holding voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de gevraagde voorziening ( [eiseres] vordert afgifte van de UniPin en de Robots op grond van haar eigendomsrecht) heeft [eiseres] een voldoende spoedeisend belang bij deze procedure. Het verweer van WWA Holding dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, faalt dan ook. Dat de procedure zich niet leent voor behandeling in kort geding is, zoals hierna onder de beoordeling zal blijken, evenmin gebleken.
4.2.
Ook het verweer van WWA Holding dat [eiseres] in dit kort geding niet de juiste partij (WWA Holding in plaats van WWA) heeft gedagvaard faalt. Ter zitting is gebleken dat WWA Holding en WWA op hetzelfde adres, aan de Muntstraat 5 te Oosterhout zijn gevestigd en dat zij dezelfde (indirect) bestuurder kennen. Dat WWA Holding daarmee niet feitelijk over de UniPin en de Robots kan beschikken is daarmee niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen [eiseres] en WWA Holding en dat in onderdeel E van de considerans van de samenwerkingsovereenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat WWA Holding er voor in staat dat - onder andere -haar dochtermaatschappijen niet in strijd zullen handelen met de samenwerkingsovereenkomst. Ook hierom faalt dit verweer van WWA Holding.
4.3.
De voorzieningenrechter komt vervolgens toe aan de vraag of WWA Holding zich terzake de UniPin en ABB Robots terecht op een retentierecht kan beroepen. Die vraag wordt vooralsnog bevestigend beantwoord.
4.4.
Dat WWA Holding afstand zou hebben gedaan van haar retentierecht is niet aannemelijk geworden. Uit het bepaalde in artikel 5.1. van de samenwerkingsovereenkomst, waar staat dat alle door [eiseres] aan WWA beschikbaar gestelde UniPin machines te allen tijden eigendom van [eiseres] zijn en blijven kan in ieder geval niet die conclusie worden getrokken. Essentie van het retentierecht is juist dat een schuldeiser de bevoegdheid heeft om zijn verplichting tot afgifte van een zaak (omdat het eigendomsrecht bij de schuldenaar ligt) op te schorten totdat de vordering wordt voldaan. Dat WWA Holding van deze bevoegdheid (expliciet) afstand heeft gedaan, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt.
4.5.
Anders dan [eiseres] stelt is voorts sprake van voldoende samenhang tussen de UniPin en de ABB Robots enerzijds en de door WWA Holding gestuurde factuur van 1 februari 2021 anderzijds. Vast staat dat de UniPin en de Robots in het kader van de samenwerkingsovereenkomst aan WWA Holding ter beschikking zijn gesteld. Ook de factuur van WWA Holding van 1 februari 2021 ziet op werkzaamheden die zij heeft verricht uit hoofde van de tussen partijen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Het enkele feit dat de aan WWA Holding geleverde UniPin en de ABB Robots betrekking hebben op een andere order dan de order waarop de factuur van 1 februari 2021 ziet, maakt niet dat van samenhang geen sprake is. Met de samenwerkingsovereenkomst hebben partijen beoogd op basis van exclusiviteit een Robot opsluitcel op de markt te brengen, waarvan de intellectuele eigendomsrechten aan [eiseres] en WWA Holding gezamenlijk toekomen. Ten aanzien van de uit hoofde van deze samenwerkingsovereenkomst verrichte werkzaamheden (zoals het ter beschikking stellen van de UniPin en de AAB Robots en de werkzaamheden in project “Spek”) kan vooralsnog niet worden aangenomen dat er geen of onvoldoende samenhang bestaat.
4.6.
Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat de factuur van WWA Holding van 1 februari 2021 niet opeisbaar is overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 6, lid 3, sub b van de samenwerkingsovereenkomst dient [eiseres] bij aanvang van de assemblage van de Robot opsluitcel door WWA Holding een betaling te doen ter hoogte van 30 % van de inkoopprijs. WWA Holding stelt aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te hebben voldaan en heeft [eiseres] terzake haar werkzaamheden in project “Spek” op 1 februari 2021 voor die werkzaamheden een factuur gestuurd. Dat [eiseres] niet gehouden zou zijn deze factuur te voldoen is onvoldoende gebleken. [eiseres] heeft wel - in dit kort geding - vraagtekens geplaatst bij de werkzaamheden die WWA Holding in het kader van het project “Spek” heeft verricht, maar zonder enige nadere concrete onderbouwing is dit onvoldoende om aan te nemen dat zij niet gehouden is de factuur te voldoen.
Aan de stelling van [eiseres] dat de factuur niet opeisbaar is omdat in artikel 6 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat betalingen geschieden onder de opschortende voorwaarde van levering van de Robot opsluitcel, terwijl duidelijk is dat levering niet meer zal plaatsvinden, gaat de voorzieningenrechter eveneens voorbij. Vast staat dat het [eiseres] is die de samenwerking met WWA Holding heeft beëindigd. Nu WWA Holding ter zitting heeft verklaard dat zij in staat is de installatie in het kader van het project “Spek” alsnog te leveren, indien [eiseres] nakoming van de overeenkomst nastreeft, kan de beëindiging van de samenwerking niet, in ieder geval niet zonder meer, aan de verschuldigdheid van de factuur in de weg staan. In ieder geval is daarmee niet zonder enige twijfel dat aan WWA Holding niet (enige) betaling terzake de door haar verrichte werkzaamheden toekomt.
4.7.
Gelet op het voorgaande is vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat WWA Holding zich terzake van de UniPin en ABB Robots niet op een retentierecht kan beroepen. Nu WWA Holding een voldoende belang heeft om een beroep te doen op haar retentierecht zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. WWA Holding heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de eventuele schade aan de Unipin omdat zij op dit moment niet wordt onderhouden, zich beperkt tot de lijminstallatie die mogelijk kan uitdrogen, hetgeen slechts een fractie is van de totale kosten van de UniPin.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WWA Holding worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van WWA Holding tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.