ECLI:NL:RBOBR:2021:2379

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
20/2187T, 20/2188, 20/2255, 20/2256, 20/2257, SHE 20/2258, 20/2259 T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het concept Mysteria in een kerk in Eindhoven met verschillende deelconcepten

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die door de gemeente Eindhoven is verleend voor het concept 'Mysteria', dat verschillende recreatieve activiteiten in de Heilig Hart van Jezus kerk in Eindhoven omvat. De vergunninghoudster heeft plannen voor een lasergame arena, een klimwand en andere sportieve recreatievoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente de aanvraag voor de omgevingsvergunning niet correct heeft getoetst aan de planregels voor parkeren. De eisers, die zich zorgen maken over de gevolgen van de vergunning voor de leefomgeving en parkeeroverlast, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente ten onrechte niet heeft getoetst aan de relevante artikelen van het bestemmingsplan en heeft de gemeente de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank heeft de zitting gehouden op 13 april 2021 en de uitspraak is gedaan op 20 mei 2021. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen moet worden onderbouwd en moet worden beoordeeld of er kan worden afgeweken van het verbod op gebruiksfunctie wijzigingen die leiden tot een toename van de parkeerbehoefte.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 20 mei 2021 in de zaken tussen

zaaknummers: SHE 20/2187T, SHE 20/2188 , SHE 20/2255 SHE 20/2256, SHE 20/2257, SHE 20/2258 en SHE 20/2259
SHE 20/2187
[eiser 1]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
SHE 20/2188
[eisers]te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen)
SHE 20/2255
[eiseres 1]te [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets).
SHE 20/2256
[eiser 2]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
SHE 20/2257
[eiser 3]te [woonplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
SHE 20/2258
[eiseres 2]te [woonplaats] , eisers,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
SHE 20/2259
[eiseres 3], eisers,
(gemachtigde: mr. M.T.C.A. Smets)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigden: mr. T. van Term en C. Van Vliet).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
-
City Gaming B.V.( [adres] ) te [woonplaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: [naam 1] )
-
Parochie St. Joriste Eindhoven,
(gemachtigde: [naam 2] ).
Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten” voor het verbouwen van het pand, plaatsen van speeltoestellen en het plaatsen en verlichten van een logo (reclame) ten behoeve van een Sport- en recreatiecentrum alsmede het intern verbouwen van de niet monumentale kapel tot ondergeschikte horeca in de Heilig Hart van Jezus kerk aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [nummer] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld. De eisers, vertegenwoordigd door mr. drs. C.R. Jansen worden aangeduid als eisers 1, de eisers, vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets als eisers 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 13 april 2021. Eisers, [eisers] , [eisers] , [eiseres 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiseres 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. In deze uitspraak worden eerst de belangrijkste feiten op een rij gezet. Daarna worden de beroepsgronden van eisers behandeld. De regelgeving waarnaar wordt verwezen, staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
2.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
 De Heilig Hart van Jezus kerk (ook wel Heilig Hart kerk genoemd) ligt op het perceel [adres] in [woonplaats] . De kerk is een rijksmonument volgens artikel 3.1 van de Erfgoedwet. De voormalige sacramentskapel en aanbouw zijn niet aangewezen als rijksmonument. Op 18 november 2012 is de kerk aan de eredienst onttrokken.
 Op het perceel is het bestemmingsplan “Gestel binnen de Ring 2007” van toepassing. Het perceel heeft hierin de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Verder is het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing” van toepassing.
 Op 20 februari 2019 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het hergebruik van de Heilig Hart kerk met aanhorigheden. Vergunninghoudster wil het concept “Sport- en recreatiecentrum [naam 3] ” ( [naam 3] ) in de kerk onderbrengen. In dit concept is een aantal deelprojecten opgenomen, zoals de ‘Maze runner’ (een interactief bewegingsconcept), een lasergame arena, een ‘augmented reality klimwand’, een smartwall en een multifunctioneel speelveld. Het centrum zal zeven dagen per week van 10.00 uur tot 24.00 uur geopend zijn. Vergunninghoudster verwacht 50.400 bezoekers per jaar. Er komt een horecavoorziening in de kerk.
 Verweerder heeft het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Meerdere omwonenden, onder wie eisers, hebben zienswijzen ingediend.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder toestemming verleend voor het verbouwen van de kerk en het verstoren en wijzigen van een rijksmonument (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, omdat dit verplicht is gesteld in
artikel 3.10, eerste lid, onder d, van de Wabo. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het voorgenomen gebruik door vergunninghoudster niet in strijd is met beide bestemmingsplannen.
Beroepsgronden in verband met de bestemming
3.1
Eisers stellen dat de activiteit waarvoor de vergunning is gevraagd in strijd is met de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Eisers 1 beschouwen het toekomstige gebruik als een ‘bedrijf’ en vinden dat dit zonder meer in strijd is met de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Eisers 2 vinden een family entertainment center (zoals [naam 3] ook wel wordt omschreven) een vorm van recreatie die niet kan worden beschouwd als een maatschappelijke voorziening. In combinatie met de horecavoorziening kan het concept eerder worden beschreven als een categorie 4-horecabedrijf (vergelijkbaar met een snookercentrum of een discotheek). Verweerder had beter moeten onderzoeken of
de aangevraagde activiteiten voldoen aan de functies sport en sportieve recreatie.
3.2
Verweerder beschouwt de aangevraagde activiteiten (inclusief de hiervoor beschreven deelprojecten) als voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie die passen binnen de bestemming ‘Maatschappelijke doeleinden’. Het begrip ‘sportieve recreatie’ is niet nader omschreven in de planregels. Verweerder gaat daarom uit van een taalkundige interpretatie. De door vergunninghoudster genoemde concepten hebben allemaal te maken met sport en zijn te beschouwen als een vorm van vrijetijdsbesteding.
3.3
Binnen de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’ zijn maatschappelijke voorzieningen toegelaten alsmede horecavoorzieningen ten dienste van de maatschappelijke voorziening. Maatschappelijke voorzieningen zijn in artikel 1.34 van de planregels als volgt gedefinieerd: “educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening”.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan eisers 1 stellen, niet alleen publieke instellingen, maar ook commerciële bedrijven maatschappelijke voorzieningen kunnen exploiteren. Voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening zijn juist apart genoemd in het bestemmingsplan “Gestel binnen de Ring 2007”, dus andere voorzieningen zijn ook mogelijk. Verweerder heeft nauwgezet in kaart gebracht wat vergunninghoudster allemaal van plan is om te gaan doen in de kerk. Deze opsomming van activiteiten heeft verweerder, anders dan eisers 2 stellen, kunnen beschouwen als een voorziening ten behoeve van sportieve recreatie. Bijna alle, door vergunninghoudster bedachte, activiteiten hebben een sportief element. Deelnemers moeten bewegen en zijn actief als ze in het betreffende onderdeel meedoen. Daarmee heeft [naam 3] een overwegend sportief recreatief karakter. Het concept hoeft niet alleen activiteiten met wedstrijdelementen te bevatten. In dat geval is het meer sport dan recreëren en sportief recreëren is juist toegelaten. De rechtbank vindt de beoogde doelgroepen in dit kader niet relevant. Alle doelgroepen hebben als overeenkomst dat ze binnen [naam 3] deelname aan één of meer activiteiten in de deelprojecten kunnen boeken. De rechtbank sluit niet uit dat het concept ook als een categorie 4-horecabedrijf kan worden beschouwd of als een bedrijf. Het gaat er echter niet om of het concept ook onder andere bestemmingen kan worden geschaard, het gaat er om of het concept kan worden beschouwd als een maatschappelijke voorziening. Er is ook sprake van horeca, maar dat is toegelaten als ondersteunende voorziening. Hierna zal de rechtbank bespreken of hieraan wordt voldaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eisers 2 zijn van mening dat een zelfstandige horeca-activiteit wordt toegelaten die apart toegankelijk via de hoofdingang zonder [naam 3] te betreden is. Zonder adequate voorschriften aan de omgevingsvergunning te verbinden, kunnen zelfstandige horeca-activiteiten ontplooid worden. Verweerder had niet mogen volstaan met een onderzoek naar de oppervlakte van de horecafunctie in vergelijking tot de oppervlakte van [naam 3] .
4.2
Verweerder heeft gekeken naar de vergunningaanvraag. Hierin is aangegeven dat ter plekke sprake zal zijn van “ondersteunende horeca ter versterking van het concept”. Uit de inrichtingstekeningen is verweerder gebleken dat de oppervlakte van de horecafunctie kleiner is dan de oppervlakte van de hoofdfunctie en dat de horeca alleen kan worden bereikt via de entreehal en dus niet zelfstandig bereikbaar is. De horecafunctie is daarom volgens verweerder ondersteunend en complementair aan de hoofdfunctie, met een duidelijk waarneembare ondergeschiktheid qua uitstraling en vloeroppervlak. Volgens verweerder kan het ondersteunende karakter van de horeca verder niet door middel van een voorschrift worden geborgd.
4.3
Vergunninghoudster heeft ter zitting aangegeven dat de horeca wordt ondergebracht in de voormalige kapel aan de rechterzijde van de kerk (ruimte 28). De horeca is alleen bereikbaar via de hoofdingang. Daar staat een balie met toegangscontrole. Mensen die niet hebben gereserveerd, komen niet binnen. Er is geen tijdslimiet verbonden aan het gebruik van de horecavoorziening.
4.4
In de bestemming ’Maatschappelijke doeleinden’ zijn ook horecavoorzieningen toegestaan voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening. Ter plaatse mag geen sprake zijn van zelfstandige horeca.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanwezige horecavoorziening kunnen beschouwen als ondersteunende horeca. De rechtbank vindt in dit verband belangrijk dat de horecavoorziening alleen kan worden bereikt via de toegangscontrole bij de hoofdingang en dat de oppervlakte van de horecavoorziening beduidend kleiner is dan de totale kerk. Weliswaar is er geen tijdslimiet aan het verblijf in de horecavoorziening verbonden, maar de rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat iemand niet zomaar in de horecavoorziening zal komen. Het is niet uitgesloten dat er ook mensen komen die niet zelf sporten of recreëren, maar die bezoekers van [naam 3] vergezellen of begeleiden. Verweerder heeft mogen aannemen dat die mensen ook weer vertrekken als de bezoekers de kerk verlaten. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het ondersteunende karakter van de horeca. Verweerder merkt verder terecht op dat aan een omgevingsvergunning voor bouwen geen voorschriften kunnen worden verbonden met het oog op het gebruik van het bouwwerk. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:225). Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgronden in verband met parkeren
5. Alle eisers maken zich zorgen over parkeeroverlast van de bezoekers van [naam 3] . Het is al druk in de wijk, zeker in het weekend. Volgens hen is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 4 en artikel 5 van de planregels van het “Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing” en de “Nota Parkeernormen 2016”. Zij voeren hier verschillende argumenten voor aan die hieronder zullen worden behandeld.
6.1
Eisers 1 zijn van mening dat de komst van een sport- en recreatiecentrum zal leiden tot een toename van de parkeerbehoefte. Een gebruikswijziging is dan volgens hen in strijd met artikel 5.1 van de planregels.
6.2
Verweerder heeft niet getoetst aan artikel 5.1 van de planregels, maar aan artikel 4 van de planregels. Verweerder erkent dat het gebruik wijzigt, maar dit gaat niet gepaard met vergunningplichtige bouwactiviteiten. Om die reden is artikel 5.1 van de Planregels volgens verweerder niet van toepassing.
6.3
Ingevolge artikel 5.1 van de planregels is het verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte.
In artikel 1.4 van de planregels wordt een gebruiksfunctie met een autoparkeerbehoefte gedefinieerd als een gebruiksfunctie waarbij sprake is van een autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2016.
In artikel 1.8 van de planregels is het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen gedefinieerd als het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo.
6.4
Volgens de rechtbank zijn er in dit geval wel omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten. Het bestreden besluit wordt niet voor niets genomen. Hierin wordt toestemming verleend voor bouwen. Uit de tekst van het bestemmingsplan leidt de rechtbank niet af dat het hier alleen gaat om interne verbouwingen. [naam 3] is iets anders dan een kerk, ook al passen beide functies binnen de bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’. Er is daarom sprake van een wijziging van de gebruiksfunctie. Artikel 5.1 van de planregels is dus van toepassing en verweerder heeft ten onrechte niet getoetst aan dat artikel.
6.5
Dat hoeft geen probleem te zijn, zolang geen sprake is van een toename van de autoparkeerbehoefte. Die parkeerbehoefte wordt op basis van artikel 1.4 bepaald conform de Nota parkeernormen 2016. Daarin is een parkeernorm voor een kerk opgenomen, maar ook aangegeven dat, als een gebouw of terrein meer dan vijf jaar ongebruikt is gebleven, de parkeerbehoefte in de bestaande situatie wordt geacht nihil te zijn. De Heilig Hart kerk is in 2012 aan de eredienst onttrokken. De parochie heeft op de zitting bevestigd dat de kerk daarna niet of nauwelijks is gebruikt. De rechtbank gaat ervan uit dat de bestaande parkeerbehoefte van de kerk nihil is. Door de komst van [naam 3] is daarom automatisch sprake van een toename van de autoparkeerbehoefte. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 5.1 van de planregels. Deze beroepsgrond slaagt
7.1
Eisers 2 stellen dat verweerder voor de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte uitgaat van de parkeernormen voor een indoorspeeltuin met een oppervlakte van minder dan 1.500 m2. Voor de beoogde activiteit kan volgens hen beter aansluiting gezocht worden bij de parkeernormen die gelden voor een casino/amusementshal. De normen voor een indoorspeeltuin passen niet bij [naam 3] . Bovendien heeft de norm een bepaalde bandbreedte en motiveert verweerder niet waarom hij uitgaat van het minimum. Tot slot bedraagt de oppervlakte van de kerk volgens eisers 2 meer dan 1.500 m2.
7.2
Verweerder heeft voor de berekening van de normatieve parkeerbehoefte aangesloten bij de functie “indoorspeeltuin” in de Nota Parkeernormen 2016 op basis van de verwachte doelgroep van bezoekers van [naam 3] . Er is sprake van een breed aanbod van verschillende recreatiefaciliteiten waarmee vrijetijdsbesteding wordt geboden aan een brede doelgroep. Als kenmerk kan worden gezien het vermaak voor de hele familie en andere groepssamenstellingen. In reactie op de gelijkluidende zienswijze van eisers 2 heeft verweerder in de nota beantwoording zienswijzen in aanmerking genomen dat, gelet op het brede aanbod, naar verwachting meer groepen zullen komen naar [naam 3] dan naar een sporthal. Mensen zullen dus meer samen naar de locatie reizen. Er vinden andere activiteiten plaats dan in een amusementshal en [naam 3] heeft ook een andere, jongere doelgroep. Verweerder heeft de oppervlakte bepaald aan de hand van de aanvraag. Hierin is duidelijk aangegeven welke onderdelen van de kerk worden gebruikt. De totale bruto vloeroppervlakte van deze ruimten is minder dan 1.500 m2. Verweerder is uitgegaan van de minimumeisen bij een indoorspeeltuin. De reden hiervoor is dat de parkeerbehoefte van een indoorspeeltuin wordt bepaald aan de hand van het aantal m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) en niet op basis van de verwachte bezoekersaantallen. Verwachte bezoekersaantallen hebben hierop dus geen invloed.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit (in de nota beantwoording zienswijzen) voldoende heeft gemotiveerd waarom hij heeft aangesloten bij de parkeernormen voor een indoorspeeltuin en niet bij een sporthal, fitnessstudio of amusementshal. Eisers 2 hebben deze uitleg onvoldoende betwist in hun beroepschrift. De rechtbank acht de overeenkomstige toepassing van deze norm in deze situatie niet onredelijk.
7.4
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder uit heeft kunnen gaan van de minimale waarde behorende bij de parkeernorm voor een indoorspeeltuin van minder dan
1.500 m2. Dit is het uitgangspunt in de Nota parkeernormen 2016. Hierin is aangegeven dat de gemeente Eindhoven werkt met minimum eisen en dat een initiatiefnemer meer parkeerplaatsen mag realiseren tot de maximum waarde van de norm. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat verwachte bezoekersaantallen daarbij geen rol spelen.
7.5
De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder de oppervlakte van [naam 3] heeft kunnen berekenen aan de hand van de bouwtekening voor de nieuwe situatie bij de aanvraag. De aanvraag ziet niet op het gebruiken van meer ruimten. Indien vergunninghoudster wel meer ruimten binnen de kerk zou willen gaan gebruiken, dan is hiervoor opnieuw een omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo, eventueel in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo. Bovendien wijzigt dan wel mogelijkerwijs ook de corresponderende parkeernorm (als het totaal aantal m2 bvo meer is dan 1.500 m2). Vergunninghoudster zal dan dus moeten voldoen aan artikel 4.1 van de planregels. Het is niet noodzakelijk dit te borgen door middel van voorschriften in de bestreden omgevingsvergunning.
7.6
De rechtbank concludeert dat verweerder de normatieve parkeerbehoefte heeft kunnen vaststellen op achttien autoparkeerplaatsen, waarbij hij heeft kunnen aansluiten bij de norm die is gesteld voor een indoorspeeltuin met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 1.500 m2.
8.1
Eisers 1 stellen dat ten onrechte niet alle benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. Eisers 2 merken op dat parkeerplaatsen P4, P5 en P6 de hoofdentree en de nooduitgang blokkeren en dus niet mogen worden gebruikt. Dan zijn er feitelijk slechts zeven van de tien parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar. Zij vrezen dat de resterende drie parkeerplaatsen worden ingevuld op het parkeerterrein bij de voormalige pastorie. Hier is echter al een andere functie ondergebracht met een eigen parkeerbehoefte.
8.2
Verweerder heeft de normatieve parkeerbehoefte vastgesteld op achttien autoparkeerplaatsen. In het parkeerplan bij de vergunningaanvraag wordt uitgegaan van deels parkeren op eigen terrein (tien stuks) en deels in de openbare ruimte (acht). Het parkeerplan voorziet ook in de realisatie van fietsparkeerplaatsen. Deze worden vόόr de kapel gerealiseerd.
8.3
In de planregels is niet verplicht gesteld dat alle parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. In zoverre is het bestreden besluit niet genomen in strijd met de planregels. Uit de Nota parkeernormen 2016 vloeit wél voort dat een parkeeronderzoek moet worden uitgevoerd als de parkeerbehoefte (al dan niet gedeeltelijk) wordt ingevuld in de openbare ruimte. In de volgende rechtsoverwegingen zal dit parkeeronderzoek worden besproken.
De rechtbank stelt voorts op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de zitting, waarbij ook foto’s van de parkeerplaatsen zijn getoond, vast dat alle tien parkeerplaatsen voldoende bereikbaar zijn en niet de nooduitgang of hoofdentree blokkeren. Er wordt geen gebruik gemaakt van parkeerplaatsen bij de pastorie van de kerk.
9.1
Eisers 2 vinden dat het parkeeronderzoek voor het bepalen van de autoparkeercapaciteit in de openbare ruimte niet goed is uitgevoerd. Het heeft niet op representatieve data en tijdstippen plaatsgevonden.
9.2
Verweerder is van mening dat het parkeeronderzoek toereikend is. In de nota beantwoording zienswijzen heeft verweerder uitgelegd dat tellingen van beschikbare parkeerplaatsen hebben plaatsgevonden op dinsdag, donderdag en in het weekend in de middag en op andere tijdstippen naar aanleiding van de zienswijzen in 2019 en 2020 (vóór de uitvoering van de maatregelen in verband met de Corona pandemie). Het parkeeronderzoek wijst uit dat ook op het drukste moment nog voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is en de grens van 90% niet wordt overschreden.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de parkeeronderzoeken op voldoende representatieve momenten hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft deze parkeeronderzoeken ten grondslag kunnen leggen aan het bestreden besluit.
10.1
Verder hebben eisers 2 nog vraagtekens gesteld bij het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen.
10.2
Verweerder stelt dat het parkeerplan ook voorziet in de realisatie van negentien fietsparkeerplaatsen. Deze worden vόόr de kapel gerealiseerd. In het bestreden besluit is bepaald dat fietsparkeren op eigen terrein moet worden opgelost.
10.3
Uit artikel 2.3 van de planregels leidt de rechtbank af dat in artikel 4 van de planregels ook regels worden gesteld met betrekking tot fietsparkeren. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook het aantal fietsparkeerplaatsen had moeten worden bepaald bij verlening van de omgevingsvergunning. Verweerder heeft in het bestreden besluit of in de nota beantwoording zienswijzen geen specifiek aantal fietsparkeerplaatsen genoemd, ondanks de gerichte kritiek van eisers 2 in de zienswijzen op het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen. In het parkeerplan bij het bestreden besluit staan fietsparkeerplaatsen voor de kapel ingetekend. Fietsen kunnen ook elders op het terrein worden gestald. Er is geen norm voor een concept als [naam 3] of een indoorspeeltuin aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen te bepalen. Verweerder heeft namelijk niet gesteld dat negentien fietsparkeerplaatsen voldoende is. Ook is niet onderbouwd waarom zou kunnen worden volstaan met negentien fietsparkeerplaatsen. In het bestreden besluit is wel bepaald dat fietsparkeren op eigen terrein moet worden opgelost. Hiermee kan echter niet worden voorkomen dat fietsparkeren tot overlast zal leiden in de omgeving. Het is namelijk maar de vraag of op het eigen terrein voldoende ruimte is voor alle benodigde fietsparkeerplaatsen. Zolang het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen niet, op een voldoende onderbouwde wijze, is bepaald, kan deze vraag niet worden beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit heeft genomen in strijd met artikel 4.1 van de planregels.
Overige beroepsgronden
11.1
Eisers 1 vrezen een aantasting van de leefomgeving, geluidsoverlast, vrees voor overlast van bezoekers en toenemende parkeeroverlast in de volgens hen toch al overbelaste wijk.
11.2
Verweerder is hier niet op ingegaan in het bestreden besluit omdat volgens hem de aanvraag niet in strijd is met het bestemmingsplan.
11.3
Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder er ten onrechte van uit is gegaan dat de aanvraag niet in strijd is met het de planregels van het “Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing”. In het bestreden besluit is verweerder dus ten onrechte niet ingegaan op de gevolgen van de komst van [naam 3] voor de omgeving voor deze gevolgen zien op het parkeren. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
12.1
Eisers 2 vrezen de gevolgen van de activiteit voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
12.2
De rechtbank stelt vast dat het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied op enkele kilometers afstand van de woningen van eisers is gelegen. De rechtbank is van oordeel dat de normen in de Wet natuurbescherming met betrekking tot de bescherming van Natura 2000-gebieden niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Eisers wonen te ver weg. Het gebied maakt geen deel uit van hun directe leefomgeving. Deze beroepsgrond kan niet leiden tot een gegrond beroep, gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Conclusie en verder vervolg van de procedure
13. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 4 en 5 van de planregels van het bestemmingsplan “Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing” en daarmee in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
14.1
Op basis van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning alleen geweigerd als vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is. Op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, is verweerder bevoegd om af te wijken van het bestemmingsplan als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met inachtneming van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. Op basis van artikel 5.2 van de planregels kan verweerder afwijken van het verbod in artikel 5.1 van de planregels in de daarin genoemde gevallen. In artikel 5.3. van de planregels zijn nadere voorwaarden gesteld voor het afwijken.
14.2
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
14.3
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder het volgende in ieder geval doen:
 Verweerder zal moeten onderbouwen hoeveel fietsparkeerplaatsen nodig zijn;
 Verweerder zal moeten beslissen of hij wil afwijken van het verbod in artikel 5.1 van de planregels;
 Als verweerder wil afwijken, zal hij moeten motiveren dat dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening;
 Verweerder zal in dit verband ook moeten reageren op de door eisers 1 naar voren gebrachte vrees voor aantasting van de leefomgeving, geluidsoverlast, vrees voor overlast van bezoekers en overlast in verband met het verkeer van en naar [naam 3] en de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de komst van [naam 3] .
De rechtbank bepaalt dat verweerder bij het nemen van het nieuwe besluit geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.
14.4
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
14.5
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14.6
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden, zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten wordt over het algemeen in strijd met de goede procesorde geacht.
14.7
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank
 draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 bepaalt dat verweerder hierbij geen toepassing hoeft te geven aan afdeling 3.4 van de Awb;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. W. Heijninck en mr. R. Grimbergen, leden, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 20 mei 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
BIJLAGE

Artikel 8:69a Awb

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Artikel 2.1 Wabo

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (..),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (..),
d. + e. (..),
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
g. t/m i (..).

Artikel 2.12, eerste lid onder a onder 1 Wabo

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking

Artikel 3.10 onder d Wabo

1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft opeen activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen;

bestemmingsplan “Gestel binnen de Ring 2007” van de gemeente Eindhoven

Artikel 1 Begripsbepalingen
28. horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden
verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in
combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
34. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke
voorzieningen,
voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening.
Artikel 10 Maatschappelijke doeleinden
10.1
Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor maatschappelijke doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van
maatschappelijke voorzieningen;
b.
horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en dienstverlenende bedrijven
voor
zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
met daarbij behorende:
c. wegen en paden;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. nutsvoorzieningen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing

1.4
gebruiksfunctie met een autoparkeerbehoefte
een gebruiksfunctie waarbij sprake is van een autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2016.
1.7
nota parkeernormen
parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.
1.8
wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen
het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo.
Artikel 2 Reikwijdte
2.1
Herziening bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan herziet de bestemmingsplannen opgenomen in Bijlage 1 Bestemmingsplannen kamerverhuur en woningsplitsing en Bijlage 2 Bestemmingsplannen parkeren bij de regels, op de wijze zoals aangegeven in de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4.
2.3
Herziening regels parkeernormen
a. De regels van de bestemmingsplannen zoals opgenomen in Bijlage 2 Bestemmingsplannen parkeren bij de regels worden verwijderd en worden vervangen, en voor zover nog niet aanwezig aangevuld, door de regels zoals opgenomen in Artikel 4 en Artikel 5 van dit bestemmingsplan.
b. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien aan de volgende vereisten is voldaan:
1. In een bestemmingsplan als bedoeld in Bijlage 2 is een regeling inzake parkeernormen opgenomen, en
2. De parkeernormen als bedoeld onder 1 lagere parkeernormen betreffen dan de regeling in Artikel 4.
c. De regels die voortvloeien uit Artikel 4 met betrekking tot fietsparkeren blijven onverminderd het bepaalde onder b. van toepassing.
Artikel 4 Partiële herziening inzake parkeernormen
Onderstaande regels betreft de herziening van de regels inzake parkeernormen.
4.1
Parkeereis
a. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de
Nota Parkeernormen 2016.
b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.
4.2
Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 indien:
a. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
b. het voldoen aan de in lid 4.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 4.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 5 Partiële herziening parkeren bij gebruikswijziging
5.1
Verbod
Het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte.
5.2
Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 indien:
a. voldaan wordt aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen conform de Nota Parkeernormen 2016;
b. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
c. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
5.3
Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in lid 5.2 onder b of onder c is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
b. de woon- en leefsituatie.