In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, vordert de man in kort geding dat de vrouw, zijn ex-partner, hem ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld van de woning die volledig eigendom is van de vrouw. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond in de woning. Na de beëindiging van hun relatie in 2019 heeft de man de woning verlaten, terwijl de vrouw in de woning is blijven wonen. De man stelt dat hij een nieuwe woning wil kopen, maar dat de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld hem belemmert bij het verkrijgen van een financiering.
De vrouw heeft echter betwist dat zij juridisch verplicht is om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, aangezien de woning haar eigendom is en er geen afspraken in de samenlevingsovereenkomst zijn die haar daartoe verplichten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsgrond bestaat voor de gevorderde veroordeling. De vrouw is niet verplicht om de man te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en de vordering van de man wordt afgewezen. Ook de subsidiaire vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de woning wordt afgewezen, omdat de vrouw als eigenaar het recht heeft om te beslissen over de verkoop van haar woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.