ECLI:NL:RBOBR:2021:22

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
19/3115
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op uitkeringsadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best. Eiseres had sinds 1 juni 2016 recht op bijstandsuitkering, maar het college heeft deze ingetrokken op basis van een anonieme tip dat zij niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor de conclusie van het college dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand niet gerechtvaardigd zijn, omdat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen, waarbij het college is opgedragen het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat een anonieme tip op zichzelf niet voldoende is om de intrekking van bijstand te rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 19/3115

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. M.A.M. Kools),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder
(gemachtigde: S. Penterman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2019 (het primaire besluit 1) is het recht van eiseres op een bijstandsuitkering met ingang van 1 juni 2016 ingetrokken. Ook de deelname aan en de bijzondere bijstand voor de premie van de aanvullende verzekering eindigen daardoor.
Bij besluit van 4 juni 2019 (het primaire besluit 2) is de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand voor de meerkosten van de aanvullende ziektekostenverzekering over de periode van 1 juni 2016 tot en met 31 maart 2019 van eiseres teruggevorderd. Het betreft een bedrag van € 48.712,35 aan algemene bijstand en
€ 665,00 aan bijzondere bijstand, in totaal € 49.377,35.
Bij besluit van 18 juni 2019 (het primaire besluit 3) is het gereserveerde vakantiegeld ten bedrage van € 502,43 verrekend met de openstaande vordering zodat een terugvordering resteert van € 48.874,92. Eiseres dient het restant van de terugvordering te betalen voor
1 augustus 2019.
Bij besluit van 31 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De relevante feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres ontving sinds 1 juni 2016 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande en bijzondere bijstand voor de meerkosten van de aanvullende ziektekostenverzekering.
1.2
Op 20 september 2018 heeft verweerder een anonieme tip ontvangen dat eiseres al ruim drie jaar bij haar vriend in [woonplaats] woont. Volgens die tip zou eiseres bijna nooit meer thuis zijn in haar woonplaats [woonplaats] . Na deze tip is verweerder een onderzoek gestart.
1.3
Eiseres is uitgenodigd voor een gesprek op 30 oktober 2018. Tijdens dit gesprek zijn de door eiseres meegebrachte bankafschriften ingezien. Over de pinopnamen in Schijndel heeft eiseres verklaard dat zij in Schijndel mantelzorg verricht voor haar oom. Dit doet zij één keer per week op dinsdag of woensdag. Verder heeft eiseres verklaard dat zij een partner in Schijndel heeft die zij drie tot vier keer in de week ziet. Zij blijft meestal niet slapen bij haar partner. Verder heeft eiseres aangegeven dat zij en haar partner elkaar ook wel eens op haar adres zien. Dat is op maandag en soms op woensdag. Op maandagen blijft haar partner soms slapen omdat zijn horecazaak dan gesloten is. Eiseres heeft verklaard dat er enkele kledingstukken van haar partner in haar woning aanwezig zijn en dat er een jas van haar in zijn woning in [woonplaats] ligt. Ook ligt er voer voor haar hond bij haar partner.
1.4
Na afloop van het gesprek heeft er een huisbezoek plaatsgevonden op het uitkeringsadres, [adres] in [woonplaats] . Tijdens het huisbezoek is niets afwijkends aangetroffen.
1.5
Verweerder heeft vervolgens de gegevens over het waterverbruik opgevraagd. Eiseres heeft 8 m3 aan water verbruikt in de periode van 1 juni 2016 tot 1 juni 2017 en 12 m3 in de periode van 1 juni 2017 tot 1 juni 2018 . Het waterverbruik voorafgaand aan die periode, van 1 juni 2015 tot 1 juni 2016, was 56 m3.
1.6
Het waterverbruik is reden geweest voor een gesprek op 13 november 2018. Tijdens dit gesprek heeft eiseres verklaard dat zij zuinig leeft als het gaat om het verbruiken van water. Zij wast één keer per week en doucht drie keer per week. Verder gebruikt ze water voor het regelmatig doorspoelen van het toilet, voor de planten, om koffie te zetten, om borden en glazen met de hand af te wassen en voor het koken één keer per week. Eiseres heeft ook verklaard dat zij regelmatig bij haar ouders is.
1.7
Verweerder heeft uit het waterverbruik geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiseres haar hoofdverblijf niet heeft gehad op het uitkeringsadres, [adres] in [woonplaats] , in de periode vanaf 1 juni 2016. Omdat eiseres heeft nagelaten verweerder te informeren over haar hoofdverblijf, heeft zij niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17, van de Participatiewet (Pw). Hierdoor kan volgens verweerder niet langer worden vastgesteld of eiseres tot de kring der rechthebbenden behoort zoals bedoeld in artikel 11, van de Pw.
1.8
Met het primaire besluit 1 heeft verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw het recht op bijstand ingetrokken vanaf 1 juni 2016. De reden hiervan is dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het opgegeven uitkeringsadres. Ook de deelname van eiseres aan en de bijzondere bijstand voor de premie van de aanvullende verzekering eindigen hierdoor. In het primaire besluit 1 heeft verweerder aangekondigd dat eiseres nog nader bericht ontvangt over een mogelijke boete, een terugvordering en verrekening met het openstaande vakantiegeld en/of de laatste maanduitkering.
1.9
Met het primaire besluit 2 is het teveel ontvangen bedrag aan bijstand en bijzondere bijstand, ter hoogte van in totaal € 49.377,35 van eiseres teruggevorderd. Met het primaire besluit 3 heeft verweerder het gereserveerde vakantiegeld ter hoogte van € 502,43 verrekend met de terugvordering, waardoor een terugvordering resteert van € 48.874,92.
De standpunten van partijen
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluit 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat er voldoende gegevens zijn die het vermoeden dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres ondersteunen. Een buurtonderzoek en waarnemingen waren volgens verweerder niet nodig, ook al omdat het een periode vanaf 1 juni 2016 betreft. Verweerder stelt dat eiseres vanaf 1 juni 2016 geen recht heeft op een bijstandsuitkering omdat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Verweerder is verder van mening dat de terugvordering voldoende is geconcretiseerd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de besluiten niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel zijn genomen en op een juiste grondslag zijn gebaseerd.
3. Eiseres wijst er op dat verweerder erkent dat een anonieme tip niet kan leiden tot stopzetting of terugvordering. Zij voert aan dat bij een waterverbruik van meer dan
7 m3 per jaar, het vermoeden dat betrokkene daar niet zijn hoofdverblijf heeft, moet worden ondersteund door extra bewijs. Ook wijst zij er op dat het huisbezoek op 30 oktober 2018 niet heeft geleid tot de conclusie dat eiseres elders woont en dat het elektragebruik afhangt van het aantal gebruikte apparaten. Eiseres stelt dat zij in december 2018 nog bij verweerder heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om tijdelijk bij haar vriend te verblijven. Zij heeft toen te horen gekregen dat zij met kerst twee weken en elders in het jaar vier volle weken met vakantie mag gaan, hetgeen ook bevestigd is in een mail. Door dan thans over drie jaar een uitkering terug te vorderen is volgens eiseres sprake van willekeur. Het besluit is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd met harde feiten.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De te beoordelen periode loopt van 1 juni 2016, de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand zijn ingetrokken, tot en met 26 april 2019, de datum van het intrekkingsbesluit.
6. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
7. De rechtbank moet beoordelen of er voldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
8. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2019:2660) is bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Is sprake van een laag, maar niet extreem laag verbruik, dan zal het college met meer onderzoeksbevindingen aannemelijk moeten maken dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Een (zeer) laag waterverbruik rechtvaardigt weliswaar het vermoeden dat betrokkene niet op het uitkeringsadres woonachtig is, maar dit is op zichzelf onvoldoende om daar de intrekking van de bijstand op te baseren.
10. Het waterverbruik in de perioden van 1 juni 2016 tot 1 juni 2017 en van 1 juni 2017 tot 1 juni 2018 is als laag maar niet extreem laag aan te merken, nu in die perioden respectievelijk 8 m3 en 12 m3 waterverbruik is geregistreerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de overige onderzoeksbevindingen niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in die perioden niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Van betekenis is hierbij in het bijzonder dat uit de bevindingen van het huisbezoek op
30 oktober 2018 door verweerder niet is afgeleid dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Aan de gegevens over het elektriciteits- en gasverbruik op het uitkeringsadres komt ook geen doorslaggevende betekenis toe. Het gas- en elektriciteitsverbruik was weliswaar laag maar niet extreem laag. Verder heeft eiseres daarvoor een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat zij weinig elektrische apparaten in huis heeft en vaak bij haar partner en ouders verblijft. Aan de plaats waar de pintransacties hebben plaatsgevonden kan evenmin worden afgeleid dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, nu eiseres ook daarvoor een verklaring heeft gegeven. Nu verweerder geen andere onderzoeksactiviteiten, zoals waarnemingen of een buurtonderzoek, heeft verricht resteert de anonieme tip. Een dergelijke tip kan, mits deze relevant, concreet en voldoende onderbouwd is, wel aanleiding vormen voor het instellen van een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, maar kan op zichzelf niet de grondslag vormen voor het oordeel dat betrokkene geen hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres.
11. Gelet op al het voorgaande mist het standpunt van verweerder dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet meer op het uitkeringsadres woonde, een toereikende feitelijke grondslag. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover het de intrekking van het recht op bijstand en bijzondere bijstand met ingang van 1 juni 2016 betreft, wegens het ontbreken van een draagkrachtige motivering niet in rechte stand kan houden en moet worden vernietigd. Als gevolg hiervan kan het bestreden besluit voor zover het de terugvordering en verrekening betreft evenmin stand houden. Ook dit deel van het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd.
Conclusie
12. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
13. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het gebrek nog kan worden geheeld door nader onderzoek te doen dat dan zal bestaan uit een buurtonderzoek en het alsnog opvragen van de bankafschriften van eiseres over de periode vanaf juni 2016 voor zover die nog niet zijn overgelegd.
14. De rechtbank verwacht echter niet dat een buurtonderzoek ruim anderhalf jaar na het primaire besluit 1, dat dateert van 26 april 2019, nog daadwerkelijk er toe zal leiden dat er relevante feiten over de woonsituatie kunnen worden vastgesteld. Dit mede gelet op het tijdsverloop vanaf de datum van intrekking van 1 juni 2016 en het feit dat eiseres daar inmiddels ook al geruime tijd niet meer woont. Daarnaast ziet de rechtbank ook niet goed in dat eventuele nog niet eerder overgelegde bankafschriften - in het licht van de al door eiseres gegeven toelichting op haar pingedrag - een overtuigende onderbouwing kunnen geven voor het standpunt dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het opgegeven uitkeringsadres had. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verweerder met een buurtonderzoek en het opvragen van meer bankafschriften, het tekort aan feitelijke grondslag voldoende zal kunnen herstellen.
15. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanleiding om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal dan ook zelf voorziend de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank verweerder opdragen om aan eiseres het griffierecht te vergoeden.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1) en de reiskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken ten bedrage van € 7,60. De totale proceskosten bedragen dus € 1.609,60.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten 1,2 en 3 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.609,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, voorzitter, mr. J.L.M. Dohmen en mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier.
De uitspraak is in het openbaar geschied op 8 januari 2021.
De voorzitter is niet in de
Gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.