1.9Met het primaire besluit 2 is het teveel ontvangen bedrag aan bijstand en bijzondere bijstand, ter hoogte van in totaal € 49.377,35 van eiseres teruggevorderd. Met het primaire besluit 3 heeft verweerder het gereserveerde vakantiegeld ter hoogte van € 502,43 verrekend met de terugvordering, waardoor een terugvordering resteert van € 48.874,92.
De standpunten van partijen
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluit 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat er voldoende gegevens zijn die het vermoeden dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres ondersteunen. Een buurtonderzoek en waarnemingen waren volgens verweerder niet nodig, ook al omdat het een periode vanaf 1 juni 2016 betreft. Verweerder stelt dat eiseres vanaf 1 juni 2016 geen recht heeft op een bijstandsuitkering omdat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Verweerder is verder van mening dat de terugvordering voldoende is geconcretiseerd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de besluiten niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel zijn genomen en op een juiste grondslag zijn gebaseerd.
3. Eiseres wijst er op dat verweerder erkent dat een anonieme tip niet kan leiden tot stopzetting of terugvordering. Zij voert aan dat bij een waterverbruik van meer dan
7 m3 per jaar, het vermoeden dat betrokkene daar niet zijn hoofdverblijf heeft, moet worden ondersteund door extra bewijs. Ook wijst zij er op dat het huisbezoek op 30 oktober 2018 niet heeft geleid tot de conclusie dat eiseres elders woont en dat het elektragebruik afhangt van het aantal gebruikte apparaten. Eiseres stelt dat zij in december 2018 nog bij verweerder heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om tijdelijk bij haar vriend te verblijven. Zij heeft toen te horen gekregen dat zij met kerst twee weken en elders in het jaar vier volle weken met vakantie mag gaan, hetgeen ook bevestigd is in een mail. Door dan thans over drie jaar een uitkering terug te vorderen is volgens eiseres sprake van willekeur. Het besluit is volgens eiseres onvoldoende onderbouwd met harde feiten.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De te beoordelen periode loopt van 1 juni 2016, de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand zijn ingetrokken, tot en met 26 april 2019, de datum van het intrekkingsbesluit.
6. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
7. De rechtbank moet beoordelen of er voldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van verweerder dat eiseres in de te beoordelen periode geen hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
8. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2019:2660) is bij een verbruik van maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden - ongeacht het aantal personen van dit huishouden - sprake van een extreem laag waterverbruik. Een extreem laag verbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Is sprake van een laag, maar niet extreem laag verbruik, dan zal het college met meer onderzoeksbevindingen aannemelijk moeten maken dat de betrokkene niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Een (zeer) laag waterverbruik rechtvaardigt weliswaar het vermoeden dat betrokkene niet op het uitkeringsadres woonachtig is, maar dit is op zichzelf onvoldoende om daar de intrekking van de bijstand op te baseren. 10. Het waterverbruik in de perioden van 1 juni 2016 tot 1 juni 2017 en van 1 juni 2017 tot 1 juni 2018 is als laag maar niet extreem laag aan te merken, nu in die perioden respectievelijk 8 m3 en 12 m3 waterverbruik is geregistreerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de overige onderzoeksbevindingen niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in die perioden niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Van betekenis is hierbij in het bijzonder dat uit de bevindingen van het huisbezoek op
30 oktober 2018 door verweerder niet is afgeleid dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Aan de gegevens over het elektriciteits- en gasverbruik op het uitkeringsadres komt ook geen doorslaggevende betekenis toe. Het gas- en elektriciteitsverbruik was weliswaar laag maar niet extreem laag. Verder heeft eiseres daarvoor een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat zij weinig elektrische apparaten in huis heeft en vaak bij haar partner en ouders verblijft. Aan de plaats waar de pintransacties hebben plaatsgevonden kan evenmin worden afgeleid dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, nu eiseres ook daarvoor een verklaring heeft gegeven. Nu verweerder geen andere onderzoeksactiviteiten, zoals waarnemingen of een buurtonderzoek, heeft verricht resteert de anonieme tip. Een dergelijke tip kan, mits deze relevant, concreet en voldoende onderbouwd is, wel aanleiding vormen voor het instellen van een nader onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, maar kan op zichzelf niet de grondslag vormen voor het oordeel dat betrokkene geen hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres.
11. Gelet op al het voorgaande mist het standpunt van verweerder dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij niet meer op het uitkeringsadres woonde, een toereikende feitelijke grondslag. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover het de intrekking van het recht op bijstand en bijzondere bijstand met ingang van 1 juni 2016 betreft, wegens het ontbreken van een draagkrachtige motivering niet in rechte stand kan houden en moet worden vernietigd. Als gevolg hiervan kan het bestreden besluit voor zover het de terugvordering en verrekening betreft evenmin stand houden. Ook dit deel van het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd.
12. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
13. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het gebrek nog kan worden geheeld door nader onderzoek te doen dat dan zal bestaan uit een buurtonderzoek en het alsnog opvragen van de bankafschriften van eiseres over de periode vanaf juni 2016 voor zover die nog niet zijn overgelegd.
14. De rechtbank verwacht echter niet dat een buurtonderzoek ruim anderhalf jaar na het primaire besluit 1, dat dateert van 26 april 2019, nog daadwerkelijk er toe zal leiden dat er relevante feiten over de woonsituatie kunnen worden vastgesteld. Dit mede gelet op het tijdsverloop vanaf de datum van intrekking van 1 juni 2016 en het feit dat eiseres daar inmiddels ook al geruime tijd niet meer woont. Daarnaast ziet de rechtbank ook niet goed in dat eventuele nog niet eerder overgelegde bankafschriften - in het licht van de al door eiseres gegeven toelichting op haar pingedrag - een overtuigende onderbouwing kunnen geven voor het standpunt dat eiseres haar hoofdverblijf niet op het opgegeven uitkeringsadres had. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verweerder met een buurtonderzoek en het opvragen van meer bankafschriften, het tekort aan feitelijke grondslag voldoende zal kunnen herstellen.
15. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanleiding om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal dan ook zelf voorziend de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank verweerder opdragen om aan eiseres het griffierecht te vergoeden.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1) en de reiskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken ten bedrage van € 7,60. De totale proceskosten bedragen dus € 1.609,60.