De rechter en de rolrechter zijn kennelijk niet onpartijdig, maar vooringenomen jegens verzoekster, althans hebben inmiddels de schijn daarvan op zich geladen en hebben verzoekster het recht op een fair trial, hoor en wederhoor althans haar het recht op het met bewijs kunnen onderbouwen van haar stellingen ontnomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 heeft de rechter onverholen jegens verzoekster uitgehaald met de ongepaste opmerking: ‘of mijn cliënte er op uit’ was ‘een jonge vrouw kapot te maken’.
De rechter heeft de gedaagde partij een voorkeursbehandeling gegeven door bij tussenvonnis van 16 december 2020 gedaagde toe te laten tot het indienen van nadere stukken, terwijl gedaagde dat formeel bezien reeds voor de mondelinge behandeling had kunnen en behoren te doen. Het bieden van deze extra gelegenheid komt verzoekster wederom niet-onpartijdig voor.
Naar aanleiding van de door gedaagde ingediende akte met 70 pagina’s aan financiële stukken heeft verzoekster de rechtbank verzocht haar toe te laten tot het nemen van een nadere conclusie. Dit verzoek is afgewezen. Verzoekster mocht uitsluitend een akte over de producties nemen.
Op 24 februari 2021 heeft verzoekster die akte genomen, voorzien van bewijsstukken. Op 2 maart 2021 heeft de griffie van de rechtbank telefonisch bericht dat de akte was geweigerd, omdat er nadere producties waren bijgevoegd.
Verzoekster wordt hiermee het recht op een eerlijk proces, op daadwerkelijke hoor en wederhoor onthouden. Zij mag haar betoog niet voeren op de wijze die haar goeddunkt en zij mag ook niet het bewijs bijbrengen dat gedaagde de rechtbank niet volledig en naar waarheid heeft voorgelicht.
Gedaagde heeft kennelijk de sympathie van de rechtbank door haar een extra kans te geven nog talrijke stukken aan te leveren, terwijl verzoekster de mond wordt gesnoerd.
Er is niet eerder tot het indienen van een wrakingsverzoek overgegaan omdat het vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechtbank niet lichtvaardig wordt opgezegd.
Inmiddels stapelen de feiten zich op die bij verzoekster in toenemende mate de schijn van vooringenomenheid en niet onpartijdigheid hebben gewekt. Daar komt bij dat een door de rechter op 27 maart 2019 voor verzoekster negatief gewezen vonnis in een zaak tegen een andere ‘jonge vrouw’ op 9 februari 2021 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is vernietigd wat de juridische kernvraag betreft. De vrees voor herhaalde afdoening van haar zaak ten gunste van de ‘jonge vrouw’ is imminent.