ECLI:NL:RBOBR:2021:1760

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
WR 21/007
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking in civiele procedure met beschrijving van vooringenomenheid en niet-onpartijdigheid

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 15 april 2021, is een wrakingsverzoek behandeld dat door verzoekster was ingediend tegen de rechter mr. O.R.M. van Dam en de rolrechter mr. E.J.C. Adang. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat beide rechters niet onpartijdig waren en de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt. Verzoekster voerde aan dat de rechter tijdens een eerdere zitting ongepaste opmerkingen had gemaakt en dat zij niet de kans had gekregen om haar stellingen voldoende te onderbouwen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek deels niet-ontvankelijk was omdat het te laat was ingediend. Het verzoek was ingediend op 2 maart 2021, terwijl de feiten die aanleiding gaven voor het verzoek al bekend waren na de zitting op 2 juli 2020. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster niet tijdig had gehandeld volgens artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor zover het verzoek betrekking had op de rolrechter, werd dit ook afgewezen, omdat de rolbeslissingen van 27 januari 2021 en 2 maart 2021 procedurele beslissingen waren die niet grond konden zijn voor wraking. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 21/007
Beschikking van 15 april 2021
in de zaak van
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M. Drolsbach, advocaat te Tiel
tegen
mr. O.R.M. van Dam
in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer C/01/354999 HA ZA 20-90;
en
mr. E.J.C. Adang
in zijn hoedanigheid van rolrechter in de rechtbank Oost-Brabant.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoekster, de rechter en de rolrechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 2 maart 2021;
  • de schriftelijke reactie van de rolrechter van 16 maart 2021;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 17 maart 2021;
  • de brief van mr. Drolsbach van 17 maart 2021 met bijlagen;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 april 2021. Ter zitting zijn verschenen mr. Drolsbach, de heren [naam] en [naam] de rechter. De rolrechter heeft vooraf schriftelijk aangegeven dat hij verhinderd is de zitting bij te wonen. Mr. Drolsbach heeft het wrakingsverzoek aan de hand van spreekaantekeningen nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummer C/01/354999 HA ZA 20-90 en de rolrechter die in deze procedure rolbeslissingen heeft genomen op 27 januari 2021 en 2 maart 2021. Verzoekster heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
De rechter en de rolrechter zijn kennelijk niet onpartijdig, maar vooringenomen jegens verzoekster, althans hebben inmiddels de schijn daarvan op zich geladen en hebben verzoekster het recht op een fair trial, hoor en wederhoor althans haar het recht op het met bewijs kunnen onderbouwen van haar stellingen ontnomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 heeft de rechter onverholen jegens verzoekster uitgehaald met de ongepaste opmerking: ‘of mijn cliënte er op uit’ was ‘een jonge vrouw kapot te maken’.
De rechter heeft de gedaagde partij een voorkeursbehandeling gegeven door bij tussenvonnis van 16 december 2020 gedaagde toe te laten tot het indienen van nadere stukken, terwijl gedaagde dat formeel bezien reeds voor de mondelinge behandeling had kunnen en behoren te doen. Het bieden van deze extra gelegenheid komt verzoekster wederom niet-onpartijdig voor.
Naar aanleiding van de door gedaagde ingediende akte met 70 pagina’s aan financiële stukken heeft verzoekster de rechtbank verzocht haar toe te laten tot het nemen van een nadere conclusie. Dit verzoek is afgewezen. Verzoekster mocht uitsluitend een akte over de producties nemen.
Op 24 februari 2021 heeft verzoekster die akte genomen, voorzien van bewijsstukken. Op 2 maart 2021 heeft de griffie van de rechtbank telefonisch bericht dat de akte was geweigerd, omdat er nadere producties waren bijgevoegd.
Verzoekster wordt hiermee het recht op een eerlijk proces, op daadwerkelijke hoor en wederhoor onthouden. Zij mag haar betoog niet voeren op de wijze die haar goeddunkt en zij mag ook niet het bewijs bijbrengen dat gedaagde de rechtbank niet volledig en naar waarheid heeft voorgelicht.
Gedaagde heeft kennelijk de sympathie van de rechtbank door haar een extra kans te geven nog talrijke stukken aan te leveren, terwijl verzoekster de mond wordt gesnoerd.
Er is niet eerder tot het indienen van een wrakingsverzoek overgegaan omdat het vertrouwen in de onpartijdigheid van de rechtbank niet lichtvaardig wordt opgezegd.
Inmiddels stapelen de feiten zich op die bij verzoekster in toenemende mate de schijn van vooringenomenheid en niet onpartijdigheid hebben gewekt. Daar komt bij dat een door de rechter op 27 maart 2019 voor verzoekster negatief gewezen vonnis in een zaak tegen een andere ‘jonge vrouw’ op 9 februari 2021 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is vernietigd wat de juridische kernvraag betreft. De vrees voor herhaalde afdoening van haar zaak ten gunste van de ‘jonge vrouw’ is imminent.
2.2.
De rechter heeft als volgt gereageerd.
Het wrakingsverzoek is te laat ingediend en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het verzoek ziet op (vermeende) gebeurtenissen tijdens een zitting op 2 juli 2020. Het verzoek moet op grond van de wet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek is ook te laat ingediend voor zover het ziet op het tussenvonnis van 16 december 2020.
De rechter betwist te hebben uitgehaald op de wijze zoals door verzoekster beschreven en herkent zich niet in de verweten benadering. Uit het uitgebreide proces-verbaal van de zitting blijkt dat de gedaagde juist kritisch is benaderd. Van vooringenomenheid blijkt op geen enkele manier. Verzoekster heeft de gelegenheid gehad opmerkingen te maken over het proces-verbaal, maar heeft geen opmerkingen gemaakt, althans niet over de verweten gedraging.
Het tussenvonnis van 16 december 2020 is ten gunste van verzoekster gewezen. Daarin is immers geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig jegens verzoekster heeft gehandeld. In het kader van de begroting van de schade is zij in de gelegenheid gesteld (alsnog) financiële stukken in het geding te brengen. Dit is een inhoudelijke beslissing die niets met een voorkeursbehandeling heeft uit te staan. Met de beslissingen van de rolrechter heeft de rechter geen enkele bemoeienis gehad.
Van vooringenomenheid is geen sprake geweest. Er zijn geen feiten en omstandigheden die een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken of ontbreekt.
2.3.
De rolrechter heeft als volgt gereageerd.
De beslissingen van 27 januari 2021 en 2 maart 2021 waarbij het verzoek tot het nemen van een nadere conclusie is afgewezen en de akte is geweigerd waarbij ook producties waren gehecht betreffen procedurele beslissingen die zijn genomen vanuit de gedachte dat uit het oogpunt van een goede procesorde het debat tussen partijen op enig moment dient te zijn gesloten. Verzoekster is alleen toegestaan bij akte uitlating producties te reageren op de door gedaagde overgelegde producties. Zij heeft geen toestemming gekregen om daarbij nog zelf producties in het geding te brengen.
Van enige vooringenomenheid jegens verzoekster is geen sprake geweest. Aan het beginsel van hoor en wederhoor is uitvoering gegeven. Verzoekster heeft de gelegenheid gehad en genomen op de producties van gedaagde te reageren. In elke procedure zal één van partijen als laatste aan het woord zijn. Het bepaalde in de slotzin van artikel 19 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) waarborgt dat aan het beginsel van hoor en wederhoor recht wordt gedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan en bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen.
3.2.
Het wrakingsverzoek is ingediend op 2 maart 2021. Dat is acht (8) maanden na de mondelinge behandeling door de rechter op 2 juli 2020.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster tijdens en na afloop van de mondelinge behandeling op 2 juli 2020 bekend was met de door haar aangevoerde omstandigheid, de gestelde opmerking door de rechter richting verzoekster. Desondanks heeft zij met de indiening van het wrakingsverzoek gewacht tot 2 maart 2021. Voor dit tijdverloop heeft verzoekster geen goede verklaring gegeven. Verzoekster heeft niet betwist dat de rechter géén bemoeienis heeft gehad met de beslissing van de rolrechter van 27 januari 2021 en 2 maart 2021. De enkele stelling dat zij pas na het tussenvonnis van 16 december 2020 bevestigd werd in haar vrees dat de rechter niet-onpartijdig was, rechtvaardigt niet dat zij tot 2 maart 2021, dat wil zeggen meer dan twee maanden nadien, heeft gewacht met de indiening van het wrakingsverzoek. Gelet hierop oordeelt de wrakingskamer dat verzoekster het wrakingsverzoek, voor zover dat betrekking heeft op de rechter, niet heeft ingediend zodra de omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek haar bekend zijn geworden en dus niet heeft gehandeld zoals voorgeschreven in artikel 37 lid 1 Rv.
3.4.
Het verzoek is daarom te laat ingediend en verzoekster kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek voor zover het betrekking heeft op de rechter. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de rechtbank daarom niet toe.
3.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen geldt ook voor zover het verzoek zich richt tegen de rolrechter naar aanleiding van zijn rolbeslissing van 27 januari 2021. Het wrakingsverzoek is ruim een maand ná die beslissing ingediend. Ook hier heeft verzoekster geen overtuigende verklaring gegeven waarom zij tot 2 maart 2021 heeft gewacht met het indienen van het verzoek.
3.6.
Verzoekster kan wel worden ontvangen in de beoordeling van haar verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de rolrechter en zijn beslissing van 2 maart 2021 om de die dag (voor de rolzitting van 3 maart 2021) ingediende akte met producties te weigeren. Daarover oordeelt de wrakingskamer als volgt.
3.7.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter ten opzichte van een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Het (subjectieve) standpunt van een procespartij daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.8.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om de akte met producties van verzoekster voor de rolzitting van 3 maart 2021 te weigeren moet worden aangemerkt als een procesbeslissing. Volgens de Hoge Raad komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.9.
Wanneer een wrakingsverzoek is gericht tegen de motivering van een procesbeslissing geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door verzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Alleen als deze beslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter(s) die de beslissing heeft/hebben gegeven, zou daarin een grond voor wraking kunnen liggen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daar echter geen sprake van.
3.10.
Nu ook verder niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van objectief gerechtvaardigde (schijn van) partijdigheid van de rolrechter, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingkamer
4.1.
verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van
mr. O.R.M. van Dam;
4.2.
verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van
mr. E.J.C. Adang voor zover het verzoek betrekking heeft op de rolbeslissing van 27 januari 2021;
4.3.
wijst het verzoek tot wraking van mr. E.J.C. Adang voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.H de Koning als voorzitter en mr. J.M.J. Godrie en mr. N. Flikkenschild als leden en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter