Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek en het verweer
3.De beoordeling
4.De beslissing
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv).
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 maart 2021 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich wilde verzetten tegen de rechter mr. W. Schoorlemmer. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een kort geding waarin verzoekster als gedaagde was betrokken. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 4 maart 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door mr. C.M. Swagers. De rechter had voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen.
Verzoekster had eerder al een wrakingsverzoek ingediend dat was afgewezen. Dit verzoek was ingediend omdat verzoekster vond dat de rechter niet had gereageerd op haar hoger beroep tegen een eerdere wrakingsbeslissing. Verzoekster stelde dat de rechter de zitting op 25 januari 2021 niet had moeten laten doorgaan, gezien het ingediende hoger beroep. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechter geen blijk had gegeven van vooringenomenheid en dat de beslissing om de zitting door te laten gaan niet als wrakingsgrond kon dienen.
De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde gronden voor wraking onvoldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. Bovendien oordeelde de rechtbank dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte, aangezien zij met herhaaldelijke wrakingsverzoeken de voortgang van de procedure trachtte te frustreren. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.