ECLI:NL:RBOBR:2021:1652

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
WR 21/002
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in kort geding en misbruik van wrakingsinstrument

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 maart 2021 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster, die zich wilde verzetten tegen de rechter mr. W. Schoorlemmer. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een kort geding waarin verzoekster als gedaagde was betrokken. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 4 maart 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door mr. C.M. Swagers. De rechter had voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen.

Verzoekster had eerder al een wrakingsverzoek ingediend dat was afgewezen. Dit verzoek was ingediend omdat verzoekster vond dat de rechter niet had gereageerd op haar hoger beroep tegen een eerdere wrakingsbeslissing. Verzoekster stelde dat de rechter de zitting op 25 januari 2021 niet had moeten laten doorgaan, gezien het ingediende hoger beroep. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechter geen blijk had gegeven van vooringenomenheid en dat de beslissing om de zitting door te laten gaan niet als wrakingsgrond kon dienen.

De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde gronden voor wraking onvoldoende waren om aan te nemen dat de rechter niet onpartijdig was. Bovendien oordeelde de rechtbank dat verzoekster het wrakingsinstrument misbruikte, aangezien zij met herhaaldelijke wrakingsverzoeken de voortgang van de procedure trachtte te frustreren. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/002
Beslissing van 18 maart 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. W. Schoorlemmer,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 januari 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 25 februari 2021 op het wrakingsverzoek van verzoekster;
- de akte houdende nadere inbreng productie aan de zijde van verzoekster.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Verzoekster is op de zitting verschenen, bijgestaan door mr. C.M. Swagers. Verzoekster heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. Mr. C.M. Swagers heeft zijn spreekaantekeningen voorgedragen en overgelegd. De rechter heeft voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter mr. W. Schoorlemmer in de zaak
met nummer C/01/365820 KG ZA 20/744 tussen verzoekster als gedaagde en [naam 1] ( [woonplaats 2] ) en [naam 2] ( [naam 3] ) als eisers. In dit kort geding werd verzoekster bijgestaan door mr. J Oerlemans en mr. C.M. Swagers.
2.2.
Verzoekster heeft in voornoemde zaak al eerder een wrakingsverzoek ingediend. Dat wrakingsverzoek is behandeld op 7 januari 2021, waarna de wrakingskamer op 21 januari 2021 uitspraak heeft gedaan en het verzoek heeft afgewezen. Verzoekster heeft op 23 januari 2021 tegen de beslissing van de wrakingskamer hoger beroep ingesteld wegens schending van fundamentele rechtsbeginselen. Bij brief van 25 januari 2021 van de wrakingskamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de wrakingskamer verzoekster medegedeeld dat het verzoek ten onrechte niet is ondertekend door een advocaat. Verzoekster is vervolgens in de gelegenheid gesteld om het verzuim binnen twee weken te herstellen door het oorspronkelijk ingediende hoger beroep te laten ondertekenen door een advocaat. Verzoekster heeft bij e-mail van 7 februari 2021 aan het hof laten weten het appel in te trekken en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om het verzuim te herstellen.
2.3
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar huidige wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
Omdat verzoekster hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de wrakingskamer, dient de verdere behandeling van het kort geding geschorst te worden. Dat heeft de rechter niet gedaan. Immers, de voortgang van het kort geding stond gepland op 25 januari 2021 te 14:00 uur en ondanks dat er een appel is ingesteld tegen de wrakingsbeslissing, heeft de rechter de zitting zoals gepland doorgang willen laten vinden. Deze beslissing is zozeer onbegrijpelijk dat bij verzoekster wederom de objectieve vrees van partijdigheid bestaat. De rechter had immers de wet en het wrakingsprotocol dienen te volgen door na het ingestelde appel de zitting op te schorten totdat door het hof over het (eerste) wrakingsverzoek uitspraak is gedaan. Deze beslissing, om ondanks het appel door te gaan, is aan te merken als een novum in de zin van artikel 37, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv), zodat verzoekster gerechtigd is een hernieuwd wrakingsverzoek in te dienen. De beslissing is weliswaar een processuele beslissing, die alleen dan grond voor wraking kan opleveren wanneer deze zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is gegeven, maar dat laatste doet zich hier voor.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland voor 23 december 2020 maar werd geschorst in verband met een door verzoekster voorafgaand aan de zitting tegen de rechter ingediend wrakingsverzoek. Dit verzoek is door de wrakingskamer afgewezen bij beslissing van 21 januari 2021. Krachtens artikel 39 lid 5 Rv staat tegen deze beslissing geen hogere voorziening open en was met deze beslissing de grond tot schorsing van de behandeling komen te vervallen. De rechter heeft met de beslissing om de mondelinge behandeling op 25 januari 2021 doorgang te laten vinden geen blijk gegeven van enige vooringenomenheid.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De aangevoerde wrakingsgrond komt erop neer dat de rechter een onjuiste procedurele beslissing heeft genomen. De rechter heeft immers beslist dat de zitting van 25 januari 2021 doorgang moest vinden ondanks dat verzoekster hoger beroep had ingesteld tegen de wrakingsbeslissing van 21 januari 2021 en dit volgens verzoekster schorsende werking heeft. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing nooit grond kan vormen voor wraking. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.3.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.4.
Dit laatste is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval gebleken noch aannemelijk geworden. Het eerdere wrakingsverzoek was immers al door de wrakingskamer afgewezen. De wrakingskamer ziet niet in waarom de beslissing van de rechter om de behandeling doorgang te laten vinden een wrakingsgrond oplevert, ook al had verzoekster hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de wrakingskamer. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat het hier een spoedprocedure (kort geding) betreft en de beginselen van een goede procesorde een voortvarende behandeling vergen. Daar komt bij dat op grond van artikel 39 lid 5 Rv er geen voorziening tegen de beslissing van de wrakingskamer openstaat, tenzij sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen. Het verwijt dat verzoekster aan de rechter maakt komt er in feite op neer dat de rechter er niet op heeft geanticipeerd dat een dergelijke uitzonderingsgrond (doorbrekingsbeginsel) zich voordoet, maar levert nog geen (schijn van) vooringenomenheid op. De wrakingskamer ziet dus in de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek van verzoekster onvoldoende aanwijzingen dat de rechter niet onpartijdig is dan wel dat de vrees objectief gerechtvaardigd is dat bij de rechter sprake is van vooringenomenheid jegens verzoekster. Het wrakingsverzoek zal, gelet op het hiervoor overwogene, worden afgewezen.
3.5.
De overige aangevoerde gronden tot wraking zullen niet worden behandeld in deze beslissing omdat de wrakingskamer bij beslissing van 21 januari 2021 al op deze gronden heeft beslist.
3.6.
Verzoekster heeft in deze procedure reeds eerder een wrakingsverzoek gedaan dat niet is gehonoreerd en wat heeft geleid tot vertraging van de rechtspleging. Vervolgens heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, dat zij later heeft ingetrokken. Zij heeft met onderhavig verzoek dezelfde rechter gewraakt waarbij zij met name verwijst naar dezelfde gronden. Naar het oordeel van de rechtbank gebruikt verzoekster het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang van de procedure te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 18 maart 2021 door mr. I.L.A. Boer, voorzitter, en mr. M.E. Bartels en mr. F. Kooijman, leden, in aanwezigheid van mr. F.L. van Huijkelom, griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 39 lid 5 Rv).