ECLI:NL:RBOBR:2021:1650

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
WR 21/005
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele zaak betreffende omgangsregeling

Op 1 april 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoekster in een civiele zaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de kinderrechter, mevrouw mr. E.M.J. Raeijmaekers, naar aanleiding van een zitting op 29 januari 2021. Tijdens deze zitting ging het om een verzoek van de verzoekster tot het tijdelijk ontzeggen van de omgang van haar ex-partner met hun minderjarige dochter. De verzoekster voelde zich benadeeld omdat zij niet verder mocht spreken tijdens de zitting en meende dat de rechter niet onpartijdig was.

De wrakingskamer heeft de procedure en de gronden van het wrakingsverzoek zorgvuldig beoordeeld. De verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat de rechter haar de mond heeft gesnoerd en dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter heeft echter aangegeven dat haar intentie niet was om verzoekster te onderbreken, maar om de regie van de zitting te waarborgen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter binnen haar bevoegdheden handelde en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij benadrukte dat de rechter de procesorde moet bewaken en dat haar handelen niet als partijdig kan worden gekwalificeerd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 21/005
Beslissing van 1 april 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
mevrouw [verzoekster]
wonende in [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster
strekkende tot de wraking van
mevrouw mr. E.M.J. Raeijmaekers,
(kinder)rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 29 januari 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 11 februari 2021;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 18 maart 2021.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mevrouw mr. I.E. Nonnemaker, advocaat in Eindhoven;
  • de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer
C/01/359771 / FA RK 20-2840. Deze zaak betreft het verzoek van verzoekster tot het (tijdelijk) ontzeggen van de omgang van haar toenmalige partner (hierna: de vader) met hun minderjarige dochter (hierna: de dochter). De dochter is onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling (hierna: de GI). Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het verzoek op 29 januari 2021 heeft de vader op 26 januari 2021 zelfstandige verzoeken ingediend, strekkende tot “wijziging gezag, wijziging hoofdverblijfplaats, wijziging zorgregeling, lijfsdwang en proceskostenveroordeling”. Verzoekster en de vader, bijgestaan door hun advocaten, zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest, evenals een medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en een gezinsvoogdijwerker namens de GI.
2.2.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 januari 2021 (hierna: de zitting) staat vermeld dat verzoekster de rechter heeft gewraakt omdat zij niet verder mocht uitspreken toen zij een bepaalde mededeling wilde toelichten. Haar advocaat heeft daar toen aan toegevoegd dat verzoekster kennelijk bedoelde dat de rechter niet onpartijdig is. Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is - mede aan de hand van pleitnotities - toegelicht waarom verzoekster vindt dat sprake is van vooringenomenheid, dan wel schijn van partijdigheid, van de rechter ten opzichte van haar. Op deze toelichting wordt hierna ingegaan.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en zij heeft inhoudelijk op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter ten opzichte van een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2. Zoals vermeld, is het wrakingsverzoek bij de mondelinge behandeling daarvan toegelicht aan de hand van pleitnotities. De wrakingskamer beschouwt het gestelde onder 1 tot en met 5 van die pleitnotities over de gang van zaken op de zitting als een nadere invulling van de wrakingsgrond. Voor zover onder 6 is gesteld dat een eerdere soortgelijke ervaring van verzoekster met de rechter in een andere procedure haar indruk van vooringenomenheid verstrekt, is de wrakingskamer van oordeel dat deze omstandigheid te laat naar voren is gebracht. De feiten en omstandigheden die aan een wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd, moeten immers worden aangevoerd zodra deze aan de verzoeker bekend zijn geworden. Als verzoekster zich op haar eerdere ervaring met de rechter had willen beroepen, had zij dat direct op de zitting moeten aanvoeren. De wrakingskamer laat die wrakingsgrond daarom buiten beschouwing, zodat hierna enkel zal worden ingegaan op de gang van zaken op de zitting. Opmerking verdient daarbij overigens dat de handelwijze van de rechter in die andere zaak voor verzoekster destijds kennelijk geen aanleiding heeft gegeven om de rechter te wraken.
3.3.
De vrees voor partijdigheid is bij verzoekster ontstaan door het verloop van de zitting. Zij heeft naar voren gebracht dat de rechter aan het begin daarvan, nadat namens verzoekster bezwaar was gemaakt tegen de (behandeling van de) ingrijpende verzoeken die de vader zeer kort voor de zitting had gedaan, een deel van de al bestaande spanning had kunnen wegnemen door direct een beslissing te nemen over de vraag of die nieuwe verzoeken al dan niet op de zitting aan de orde zouden komen. De rechter heeft dat echter niet gedaan en verzoekster heeft gesteld dat de rechter haar advocaat aan het begin van de zitting ook ten onrechte een terechtwijzing heeft gegeven dat zij stil moest zijn, terwijl verzoekster enkel even iets onder de aandacht van haar advocaat wilde brengen maar daarin werd belemmerd door de - in verband met de coronamaatregelen - tussen hen geplaatste plexiglasplaat. Verder heeft verzoekster gesteld dat de rechter de Raad en de GI eerst aan het woord heeft gelaten, waarbij meermaals het verwijt werd geuit dat verzoekster de procedure tot ontzegging van de omgang was gestart. Toen haar advocate in reactie daarop naar voren bracht dat vader niet meewerkte, heeft de rechter boos gezegd dat zij zelf geïrriteerd was/raakte en dat het haar niet lukte om daar afstandelijker mee om te gaan, aldus verzoekster. Bovendien heeft verzoekster gesteld dat de rechter haar al heeft onderbroken nog voordat zij had kunnen reageren op het advies van de Raad en de GI over de omgang, terwijl zij met haar verwijzing naar het systeem van de jeugdzorgketen enkel kenbaar wilde maken dat zij deze procedure juist op advies van Veilig Thuis was gestart.
3.4.
Uit het proces-verbaal van de zitting begrijpt de wrakingskamer dat partijen eerst hun standpunten hebben toegelicht over de vraag of de verzoeken van de vader direct aan de orde zouden moeten komen en/of aanhouding van het verzoek van verzoekster om de omgang (tijdelijk) te ontzeggen al dan niet gewenst was. Na een korte schorsing heeft de rechter duidelijk gemaakt dat zij het eerst over de omgang wilde hebben, waarna zij het woord heeft gegeven aan de Raad en de GI. Namens beide instanties is naar voren gebracht dat zij het in het belang van de dochter achten dat er eerst (weer) omgang is, zodat de GI haar werk kan doen. Daarna heeft de rechter verzoekster en haar advocaat de gelegenheid gegeven om op het advies van de Raad en de GI te reageren. De rechter heeft daarbij aan verzoekster gevraagd of zij bereid was om met de GI mee te blijven werken om de omgang
- in welke vorm dan ook - toch door te laten lopen.
3.5.
In reactie op het wrakingsverzoek heeft de rechter gesteld dat het voor de beoordeling van het geschil tussen de ouders voor haar erg belangrijk was dat verzoekster antwoord zou geven op die vraag. Uit het proces-verbaal begrijpt de wrakingskamer dat verzoekster in het kader van die vraag heeft verklaard dat zij behoorlijk last had van emoties en boosheid, ook door het hele systeem van de jeugdzorgketen, waarna de rechter heeft opgemerkt dat de ouders het moeten doen en dat zij, als dat hen niet lukt, bij de GI en de Raad en de rechtbank terecht komen. Omdat verzoekster vond dat haar daardoor de mond werd gesnoerd, heeft zij dit wrakingsverzoek gedaan. De rechter heeft bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat het niet haar bedoeling was om verzoekster de mond te snoeren, maar dat zij door de gang van zaken op de zitting de indruk had gekregen dat verzoekster aan haar vraag voorbij wilde gaan door de verantwoordelijkheid buiten zichzelf te leggen. Om dat te voorkomen, heeft zij verzoekster onderbroken, aldus de rechter. Zij heeft daarbij gesteld dat het tot haar taak als rechter behoort om relevante beslispunten onderwerp van debat te maken en daarbij de juridische en feitelijke kaders met partijen te delen en hen in de gelegenheid te stellen daarop te reageren.
3.6.
De wrakingskamer stelt voorop dat het tot de taak van de rechter behoort om op de zitting de procesorde te bewaken en de regie te voeren en in dat kader te bepalen wie wanneer aan het woord komt en welke vragen aan partijen worden gesteld, om zo alle informatie te verkrijgen die naar het oordeel van de rechter van belang is voor de beoordeling van het geschil. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid, zodat slechts in zeer bijzondere omstandigheden de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld een zwaarwegende aanwijzing kan opleveren voor het oordeel dat de rechter ten opzichte van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dat de rechter zich in het kader van de beoordeling van het geschil over de omgang wilde concentreren op de rol van de ouders en dat zij aan verzoekster op dat moment geen ruimte wilde geven om (zoals zij op basis van de mededeling van verzoekster verwachtte) in te gaan op het systeem van de jeugdzorgketen, valt naar het oordeel van de wrakingskamer binnen die regiefunctie. Hetzelfde geldt voor de beslissing van de rechter om eerst de Raad en de GI in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over de omgang, zonder zich nog uit te laten over de vraag of de verzoeken van vader direct op die zitting inhoudelijk zouden worden behandeld. Ook het feit dat de rechter de advocaat van verzoekster heeft gevraagd stil te zijn als iemand anders aan het woord is, valt binnen die regiefunctie. De wrakingskamer is van oordeel dat de wijze waarop de rechter de regie heeft gevoerd in deze zaak geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat zij ten opzichte van verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Mandemakers, voorzitter, mr. E. Boersma en
mr. J.J. Janssen, leden, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.