ECLI:NL:RBOBR:2021:1594

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
9073736 CV EXPL 21-2128
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een verstekvonnis in een huurovereenkomst geschil met betrekking tot de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, betreft het een kort geding waarin de voormalige huurster, eiseres, de schorsing van de executie van een verstekvonnis vordert. Dit verstekvonnis, uitgesproken op 25 februari 2021, had de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur. Eiseres stelt dat zij de huur niet heeft kunnen betalen door de gevolgen van de kinderopvangtoeslagaffaire, en heeft van de Belastingdienst een bedrag van € 30.000 ontvangen. Op basis van artikel 49i van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is er een afkoelingsperiode van toepassing, waardoor de executie van het vonnis wordt geschorst tot 12 februari 2022, onder de voorwaarde dat eiseres in de toekomst tijdig blijft betalen.

De procedure begon met een dagvaarding op 11 maart 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 24 maart 2021. Tijdens deze behandeling heeft eiseres aangetoond dat zij geen huurachterstand meer heeft en dat zij de huur voor april 2021 heeft betaald. De kantonrechter oordeelt dat de ontbinding van de huurovereenkomst is uitgesproken voor vorderingen die voor 12 februari 2021 zijn ontstaan, en dat de executie van het vonnis in zoverre geschorst moet worden. De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing van de kantonrechter is dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst tot 12 februari 2022, voor zover het de ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur betreft, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 9073736
Rolnummer : CV EXPL 21-2128
Vonnis in kort geding van 7 april 2021
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.V. van den Wildenberg, advocaat te Vught,
t e g e n :
[gedaagde] ,
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: M.T.M. Fluitman LL.B., rechtsbijstandsverlener te Apeldoorn.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding van 11 maart 2021 met 7 producties;
de conclusie van antwoord van [gedaagde] met 16 producties;
de brief van mr. Wildenberg van 22 maart 2021 met de producties 8 tot en met 11;
e brief van mr. Wildenberg van 24 maart 2021 met productie 12;
de mondelinge behandeling die op 24 maart 2021 heeft plaatsgevonden via Skype;
de ter zitting door [eiseres] overgelegde bankafschriften.
1.2.
De uitspraak is bepaald op 7 april 2021.

2.Enkele feiten

2.1
Op 4 februari 2019 hebben [eiseres] en [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning gelegen aan [adres] ( [postcode] ) te [plaats] (hierna: de woning) voor de duur van een jaar vanaf 23 maart 2019 tot en met 23 maart 2020. De kale huurprijs is vastgesteld op € 1.550,00 per maand. [eiseres] heeft de woning betrokken met haar minderjarige kinderen. De huurovereenkomst is door partijen na 23 maart 2020 verlengd.
2.2.
Door middel van een dagvaarding van 29 december 2020 heeft [gedaagde] [eiseres] in rechte betrokken en ontbinding van de huurovereenkomst wegens het stelselmatig onbetaald laten van de huurtermijnen of het te laat of onvolledig betalen van de huur en ontruiming van de woning gevorderd.
2.3.
In zijn verstekvonnis van 25 februari 2021 (hierna: het vonnis) van de kantonrechter van deze rechtbank (zaak- en rolnummer 8955729 CV EXPL 21-42) heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden, is [eiseres] veroordeeld tot ontruiming van de woning en tot betaling van de bedragen aan achterstallige huur met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
2.4.
Bij exploot van 4 maart 2021 is het vonnis aan [eiseres] betekend en is aan [eiseres] onder andere bevel gedaan om binnen veertien dagen na betekening de woning te ontruimen.
2.5.
[eiseres] is tegen het vonnis van 25 februari 2021 in verzet gegaan.
2.6.
[eiseres] had ten tijde van de mondelinge behandeling op 24 maart 2021 geen huurachterstand meer. Zij heeft de “huur” over de maand april 2021 ook betaald.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert de schorsing van de executie van het vonnis van 25 februari 2021 totdat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] onderbouwd dat zij een van de gedupeerde ouders is van de Kinderopvangtoeslagaffaire. [eiseres] heeft ter zitting door overlegging van bankafschriften aangetoond dat zij in twee tranches (op 10 januari 2021 een bedrag van € 10.500,00 en op 19 maart 2021 een bedrag van € 19.500,00) van de Belastingdienst een vergoeding van in totaal € 30.000,00 heeft ontvangen.
4.2.
Gelet hierop is tussen partijen niet meer in geschil dat op grond van de Wet van 3 maart 2021 tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2021 (Incidentele suppletoire begroting inzake Herstel Toeslagen) de door de genoemde wet in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen opgenomen afkoelingsperiode (hierna: de wet) van artikel 49i van toepassing is. Art. 49i van de wet bepaalt in de leden 1 tot en met 3:
“1. Indien aan een belanghebbende die over enig berekeningsjaar in aanmerking komt voor toepassing van een regeling als bedoeld in de artikelen 49, 49b, 49c of 49g, tweede lid, een forfaitaire tegemoetkoming van € 30.000 of een aanvullende forfaitaire tegemoetkoming tot € 30.000
wordt toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen als onderdeel van die regeling, gaat op het moment dat het bedrag wordt uitgekeerd van rechtswege een afkoelingsperiode in voor een periode van een jaar. Ten aanzien van de belanghebbende die voor 12 februari 2021 een verzoek
heeft ingediend tot toepassing van een regeling als bedoeld in de artikelen 49, 49b, 49c of 49g, tweede lid, geldt van rechtswege ook een afkoelingsperiode van 12 februari 2021 tot en met 1 mei 2021.
2. Tijdens de afkoelingsperiode kan elke bevoegdheid van een schuld eiser tot verhaal op de goederen van de belanghebbende of zijn partner en tot opeising van goederen die zich in de macht van de belanghebbende of zijn partner bevinden niet worden uitgeoefend, voor zover die bevoegdheid betrekking heeft op vorderingen die zijn ontstaan door een verzuim in de nakoming van een verbintenis door de belanghebbende of zijn partner dat heeft plaatsgevonden voor de afkoelingsperiode.
3. Tijdens de afkoelingsperiode is een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis door de belanghebbende of zijn partner die heeft plaatsgevonden vóór de afkoelingsperiode geen grond voor wijziging van verbintenissen of verplichtingen jegens de schuldenaar, voor opschorting van de nakoming van een verbintenis jegens de schuldenaar of voor ontbinding van een met de schuldenaar gesloten overeenkomst”.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] geen achterstand meer heeft in de huurbetalingen. In zoverre heeft zij aan het vonnis voldaan. Omdat de ontbinding van de huurovereenkomst is uitgesproken voor vorderingen van [gedaagde] op [eiseres] die (grotendeels) voor 12 februari 2021 zijn ontstaan, kan [gedaagde] op grond van de van toepassing zijnde afkoelingsperiode thans niet tot ontruiming van de woning overgaan en zal de executie van het vonnis in zoverre worden geschorst, onder de ontbindende voorwaarde dat [eiseres] niet iedere maand het destijds aan huur overeengekomen bedrag voor het begin van de maand aan [gedaagde] heeft betaald. Omdat de vordering van [gedaagde] op [eiseres] tot betaling van de proceskostenveroordeling op 25 februari 2021 is ontstaan, valt het verhaal van deze vordering niet onder de afkoelingsperiode en is in zoverre executie van het vonnis wel mogelijk.
4.4.
Al hetgeen partijen overigens nog over en weer naar voren hebben gebracht kan gelet op het vorenstaande onbesproken blijven.
4.5.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, met dien verstande dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis tot 12 februari 2022, voor zover het de veroordeling tot ontruiming van de woning en betaling van (achterstallige) huur tot op heden betreft onder de ontbindende voorwaarde dat [eiseres] niet (tijdig) het destijds aan huur overeengekomen bedrag voor het begin van iedere maand aan [gedaagde] heeft betaald,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2021.