In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de leges voor een omgevingsvergunning. Eiser had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke woonunit op zijn perceel in de gemeente Meijerijstad. De heffingsambtenaar legde een legesbedrag van € 820 op voor de behandeling van deze aanvraag. Eiser stelde dat hij in de zomer van 2018 was geïnformeerd dat het plaatsen van een tijdelijke woonunit kosteloos zou worden gedoogd, en dat hij op basis van deze informatie had gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad informatie had ontvangen die hem deed geloven dat er geen vergunningplicht bestond voor tijdelijke woonunits. Dit vertrouwen werkte door in de legesaanslag van de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat eiser op de hoogte was gesteld van een wijziging in het beleid omtrent vergunningen en leges. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en de legesaanslag, en bepaalde dat het door eiser betaalde griffierecht vergoed moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.