ECLI:NL:RBOBR:2021:1172

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
367556 / KG ZA 21-70
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van minderjarige aan moeder onder ontbindende voorwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De vrouw vorderde de voorlopige toevertrouwing van hun minderjarige kind, [A], aan haar, onder de ontbindende voorwaarde dat zij binnen één maand na de uitspraak een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [A] zou indienen. De vrouw stelde dat er zorgen waren over de veiligheid en opvoeding van [A] bij de man, die een nieuwe partner had en dat [A] sinds december 2020 feitelijk bij de vrouw verbleef. De man voerde aan dat hij in staat was om voor [A] te zorgen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de huidige situatie het beste was voor het kind, gezien de onduidelijkheid over de zorgsituatie bij de man.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat de man had aangegeven dat [A] weer bij hem moest komen wonen zodra zijn partner was opgenomen in een kliniek. De voorzieningenrechter besloot de vordering van de vrouw toe te wijzen, met de ontbindende voorwaarde dat zij binnen een maand een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats zou indienen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Loesberg en is openbaar uitgesproken op 15 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/367556 / KG ZA 21-70
Vonnis in kort geding van 15 maart 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.H.A.C. Waals te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.A. Knopper te Helmond.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 februari 2021 met 5 producties
  • de brief van mr. Waals van 19 februari 2021 met aanvullende producties 6 tot en met 9
  • de mondelinge behandeling die in verband met de Covid-19 maatregelen op 1 maart 2021 heeft plaatsgevonden via een skype verbinding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
2.2.
Voor het huwelijk is uit de relatie van partijen het volgende - thans nog minderjarige - kind geboren, [A] , geboren op [datum] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 april 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 26 juli 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
In de beschikking van 8 april 2016 is de hoofdverblijfplaats van [A] bepaald bij de man. Voorts is een regeling vastgesteld inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [A] bij de vrouw verblijft, iedere woensdag na school tot donderdag naar school en een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot maandag naar school, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
2.5.
De man heeft een nieuwe partner, [B] , die bij hem inwoont.
2.6.
Vanaf 2 december 2020 verblijft [A] met instemming van de man feitelijk bij de vrouw.
2.7.
Op 22 december 2020 heeft er een beschermtafel plaatsgevonden waar de situatie van [A] is besproken. Hoewel er grote zorgen waren over [A] , was de beschermtafel op dat moment van mening dat een raadsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (RvK) nog niet nodig was.
2.8.
Op 31 december 2020 heeft Veilig Thuis de RvK gevraagd om onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van [A] , omdat het niet gelukt was om veiligheidsafspraken te maken met ouders. In het verzoek stelt Veilig Thuis dat tot het moment dat concrete toetsbare en duidelijke afspraken worden gemaakt om de veiligheid van [A] te waarborgen en ontwikkelingsbedreigingen te doen afnemen, [A] niet bij de man (en zijn partner) kan verblijven.
2.9.
De vrouw is voornemens een verzoek in te dienen bij deze rechtbank tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [A] en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
het kind van partijen voorlopig toe te vertrouwen aan de vrouw,
te bepalen dat het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis met toepassing van artikel 812 Rv, lid 2 Rv ten uitvoer kan worden gelegd,
de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw legt daaraan het volgende ten grondslag. Bij Veilig Thuis zijn diverse zorgmeldingen gedaan omtrent de veiligheid van [A] . Veilig Thuis is daarover zowel met vader als met moeder in gesprek gegaan. [A] is bekend met structurele gezondheidsproblemen (luizen, uitstel aanschaf beugel en bril), waarop de man geen actie onderneemt. [A] rookt in het bijzijn van de man sigaretten en zij heeft een hoog schoolverzuim. Veilig Thuis en de gemeente [plaats] zijn van mening dat de verblijfplaats van [A] gewijzigd dient te worden en dat partijen een veiligheidsplan moeten maken. De vrouw zal een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [A] indienen bij deze rechtbank. Gelet op de onveilige situatie van [A] bij de man, heeft de vrouw belang bij haar verzoek [A] voorlopig aan haar toe te vertrouwen.
3.3.
De man voert het volgende verweer. [A] verblijft op dit moment feitelijk, sinds 2 december 2020, met instemming van de man, bij de vrouw. De vrouw heeft dan ook geen spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vordering om [A] voorlopig aan haar toe te vertrouwen.
De man erkent dat het een periode minder goed is gegaan met de verzorging en opvoeding van [A] bij de man. De man is begonnen als zzp-er en heeft de verzorging van [A] deels overgelaten aan zijn huidige partner, die bekend is met verslavingsproblematiek. Omdat de man zelf ook zag dat het niet goed ging met [A] heeft hij de vrouw in december vorig jaar gevraagd of zij de zorg voor [A] tijdelijk op zich kon nemen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de partner van de man in de maand januari van dit jaar voor een periode van 6 a 7 weken zou worden opgenomen, ter behandeling van haar verslaving. Dit is vervolgens uitgesteld, maar zij zal nu binnen nu en vier weken worden opgenomen. Na deze opname is het de bedoeling dat zij in een begeleid wonen traject terecht zal komen. Als de partner van de man niet (meer) bij de man verblijft, kan de man zelf weer voor [A] zorgen en is er vanuit Veilig Thuis ook geen beletsel meer dat [A] weer bij hem komt wonen. De man heeft altijd goed voor [A] gezorgd dus er zijn ook geen contra indicaties voor het continueren van het hoofdverblijf van [A] bij de man.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw heeft een voldoende spoedeisend belang bij de door haar ingestelde vordering. Weliswaar verblijft [A] op dit moment met instemming van de man bij de vrouw, maar de man heeft tevens het standpunt ingenomen dat [A] , op het moment dat zijn partner is opgenomen in een kliniek, weer bij hem moet komen wonen. Nu de vrouw wenst dat [A] voorlopig aan haar wordt toevertrouwd heeft zij een spoedeisend belang bij haar vordering.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in de gegeven situatie het meest in het belang is van [A] als de huidige situatie wordt gecontinueerd en zij voorlopig wordt verzorgd en opgevoed door de vrouw en dus voorlopig bij haar blijft wonen. [A] verblijft inmiddels sinds begin december vorig jaar bij de vrouw. Er zijn op dit moment geen signalen dat zij daar niet goed is opgevangen of verzorgd wordt. De vrouw staat open voor hulpverlening en ontvangt ondersteuning in de opvoeding door ORO, Amarant en een GJ coach. De man heeft niet betwist dat het, zolang zijn partner bij hem verblijft, niet in het belang is van [A] dat zij bij hem woont. De man heeft echter gesteld dat zijn partner op korte termijn zal worden opgenomen en dat het de bedoeling is dat zij aansluitend elders (in het kader van een begeleid wonen traject) zal gaan wonen. Vanaf het moment dat zijn partner is opgenomen, stelt de man zelf weer in staat te zijn voor [A] te zorgen. De stelling dat zijn partner zal worden opgenomen en aansluitend in een begeleid wonen traject zal worden opgenomen heeft de man echter op geen enkele wijze onderbouwd. Van een concreet zicht op de situatie dat de man (op korte termijn) weer alleen voor [A] kan zorgen is vooralsnog dan ook geen sprake, nog daargelaten de vraag voor hoe lang die situatie dan vervolgens zal duren. Hoewel begrijpelijk is dat de man, zoals hij ter zitting heeft verklaard, zijn partner niet in de steek wil laten, mag dit niet ten koste gaan van de belangen van [A] . Nu onzeker is wanneer en voor hoe lang de woonsituatie bij de man zodanig is dat hij weer in staat is om de zorg voor [A] (structureel) op zich te nemen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering van de vrouw om [A] voorlopig aan haar toe te vertrouwen toe te wijzen als na te melden. [A] heeft op dit moment belang bij duidelijkheid en stabiliteit, hetgeen het meest is gewaarborgd bij continuering van de bestaande situatie.
4.3.
Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat naar de vraag naar de hoofdverblijfplaats van [A] nader onderzoek wordt verricht. De vrouw heeft aangekondigd dat zij een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [A] zal indienen bij deze rechtbank. De voorzieningenrechter zal aan toewijzing van de vordering de ontbindende voorwaarde verbinden dat de vrouw binnen één maand na dagtekening van het vonnis een verzoek heeft ingediend tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [A] . In die procedure zal nader onderzoek kunnen worden verricht naar de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van [A] kan worden geacht.
4.4.
De vordering van de vrouw om te bepalen dat het door de voorzieningenrechter te wijzen vonnis met toepassing van artikel 812 Rv, lid 2 Rv ten uitvoer kan worden gelegd, zal worden afgewezen. Aanknopingspunten dat de man de uitspraak van de voorzieningenrechter niet zal respecteren zijn er niet. De man heeft juist, toen hij zelf ook zag dat de situatie bij hem niet in het belang was van [A] , de vrouw gevraagd de zorg voor [A] voorlopig op zich te nemen.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
vertrouwt de minderjarige [A] , geboren op [datum] , voorlopig toe aan de vrouw, onder de ontbindende voorwaarde dat de vrouw niet binnen één maand na dagtekening van het vonnis een verzoek bij deze rechtbank tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [A] heeft ingediend,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2021.