Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 juni 2020;
- de akte van [eisers] houdende overlegging producties 20 tot en met 25;
- de akte van [eisers] houdende vermeerdering van eis;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 februari 2021.
2.Samenvatting
3.De voor het geschil van belang zijnde feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
Recht doen op de gewijzigde eis
NJ1992, 280 en 281), zodat ook [gedaagde 1] door [eisers] in rechte kon worden betrokken. Dit wordt door [gedaagden] ook niet betwist.
Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:
“Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid of de afstand, bedoeld in het tweede lid, kleiner is dan aangegeven in dat lid, wordt een omgevingsvergunning, in afwijking van het eerste en tweede lid, niet geweigerd indien de geurbelasting niet toeneemt en het aantal dieren van één of meer diercategorieën niet toeneemt.”
“Indien de geurbelasting, bedoeld in het eerste lid, groter is dan aangegeven in dat lid, het aantal dieren van één of meer diercategorieën toeneemt, en een geurbelastingreducerende maatregel zal worden toegepast, dan wordt een omgevingsvergunning verleend voor zover het betreft de wijziging van het aantal dieren, voorzover de toename van de geurbelasting ten gevolge van die wijziging niet meer bedraagt dan de helft van de vermindering van de geurbelasting die het gevolg zou zijn van de toegepaste geurbelastingreducerende maatregel bij het eerder vergunde veebestand.”
4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00 per punt)