ECLI:NL:RBOBR:2021:1059

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
01/284322-20
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk een ontploffing teweegbrengen met gemeen gevaar voor goederen

Op 10 maart 2021 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 mei 2020 in Uden opzettelijk een ontploffing heeft teweeggebracht door een vuurwerkbom in de brievenbus van een woning te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn alibi, wettig en overtuigend bewezen is dat hij de explosie heeft veroorzaakt, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bestanddelen levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was dat er daadwerkelijk levensgevaar was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf, en de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd verlengd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.284322.20
Parketnummers vorderingen: 01.140887.20, 20.001055.19
Datum uitspraak: 10 maart 2021
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] 1981,
wonende te [adres 1] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 januari 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 februari 2021 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2020 te Uden (in een woning gelegen aan [adres slachtoffer] ), opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbom, althans een hoeveelheid vuurwerk (in een zak met ontlasting) tot ontbranding te brengen en/of (door een brievenbus) in de woning van [slachtoffer] ( [adres slachtoffer] ) te gooien/steken waardoor die vuurwerkbom, althans hoeveelheid vuurwerk, in die woning en/of in die brievenbus tot ontploffing is gekomen en daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de inboedel van die aan de [adres slachtoffer] gelegen woning en/of voor nabij die woning gelegen woningen en/of gebouwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01.140887.20 is aangebracht bij vordering van 7 december 2020 (overtreding algemene voorwaarden) en bij vordering binnengekomen op 21 oktober 2020 (overtreding bijzondere voorwaarden). Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 15 juni 2020. Een kopie van de vorderingen is aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 20.001055.19 is aangebracht bij vordering van 7 december 2020. Deze vordering heeft betrekking op een arrest van het Gerechtshof te
's-Hertogenbosch d.d. 6 februari 2020. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van het tot ontploffing brengen van vuurwerk in de woning of de brievenbus van de woning op het adres [adres slachtoffer] te Uden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en dat bij de explosie zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar voor personen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw bepleit integrale vrijspraak. Zij voert hiertoe -kort samengevat- het volgende aan. De herkenning van verdachte als bestuurder op de scooter is op zijn minst twijfelachtig te noemen en bovendien is niet vastgesteld dat de scooterrijder verantwoordelijk kan worden gehouden voor het teweegbrengen van de explosie. Verdachte beschikt over een plausibel en geverifieerd alibi. Het aangetroffen DNA betreft verplaatsbaar DNA en de telefoon-/zendmastgegevens sluiten niet uit dat de gsm van verdachte zich ten tijde van het delict op het adres van de vriendin van verdachte bevond.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op 22 mei 2020 omstreeks 02.55 u kregen verbalisanten melding om naar de [adres slachtoffer] te Uden te gaan. Ter plaatse gekomen, zagen zij dat de voordeur van de woning openstond en dat de ruit rechts van de voordeur en de houten plaat die onder de ruit zat, stuk waren. Zij zagen dat een groot deel van de voorgevel onder een bruine substantie zat en zij roken de geur van ontlasting. De verbalisanten zagen dat in de tuin, op straat en in de woning overal puin lag. Dit betrof glas, hout en kunststof, afkomstig van het kozijn. Ook zagen zij dat er een gat in de trap zat ter hoogte van waar de brievenbus had gezeten. In de tuin lag een vers restant van een ontploft stuk vuurwerk. De klep van de brievenbus lag aan de overkant van de straat in een voortuin. Toen meldster [slachtoffer] de woning uit kwam gelopen, zei zij tegen de verbalisanten dat iemand zojuist een bom naar binnen had gegooid. Meldster had iemand zien wegrijden op een brommer. Mogelijk zou dit [verdachte] zijn. [2]
Op camerabeelden van het adres [adres 2] in Uden is te zien en te horen dat op 22 mei 2020 om 01.55 u (de rechtbank begrijpt: wintertijd) het toerental van een licht motorisch motorvoertuig verminderd werd. Vervolgens is een harde knal te horen en een lichtflits te zien op de gevel van een woning. Kort na de explosie is te horen dat eerder genoemd voertuig zich verplaatst. [3]
Op 16 februari 2021 heeft aangeefster, bij de rechter-commissaris, verklaard dat zij op 22 mei 2020 om 02.50 uur nog wakker was en op de bank tv aan het kijken was. Zij hoorde geluiden van de standaard van een voertuig en lopen in haar voortuin, waarop ze naar boven is gelopen en vanuit een donkere kamer naar buiten heeft gekeken. Zij zag dat de straatverlichting brandde en dat zij [verdachte] op een scooter voorbij zag rijden. Terwijl hij langs het huis reed keek hij omhoog. Zij herkende hem aan zijn grote postuur, haarkleur, huidskleur, type kleding en korte haren. Ze heeft hem recht in zijn gezicht aangekeken en herkende de vorm van zijn gezicht en de grote neus. In feite herkende ze hem aan het totaalplaatje. [verdachte] stopte op de oprit van de buren en pakte iets langwerpigs van de grond. Hij stapte op de scooter en reed naar twee deuren verderop. Even later hoorde aangeefster de brievenbus klepperen, meteen daarna hoorde ze sissen dat acht seconden later werd gevolgd door een harde knal. [4]
De rechtbank stelt vast dat op de foto’s -gemaakt van de hiervoor genoemde videobeelden- verder geen personen herkenbaar zijn waar te nemen. In de videobeelden ziet de rechtbank wel een ondersteuning in de verklaring van aangeefster en op basis van die beide bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het de persoon op de scooter is geweest die iets door/in de brievenbus heeft gedeponeerd.
Tijdens het onderzoek in de centrale hal van de woning zagen de verbalisanten op de vloer ter hoogte van de trap een stuk karton liggen dat waarschijnlijk afkomstig was van het explosief. Tijdens het fotografisch vastleggen van dit stuk karton zagen wij dat dit stukje vermoedelijk afkomstig is van het explosief zijnde een Cobra. [5]
Tijdens het forensisch onderzoek dat ter plaatse werd gehouden, werden in de voortuin links van de voordeur, gezien vanaf het trottoir, restanten van een plastic zak aangetroffen met daarin een knoop. In de zak bevonden zich nog restanten van de ontlasting die visuele overeenkomsten vertoonde met de ontlasting aangetroffen op de voordeur. De aanwezige knoop van de plastic zak werd bemonsterd en voorzien van SIN AANP6426NL. [6]
Uit het rapport DNA-onderzoek van het NFI volgt dat in de knoop van een plastic zak voorzien van SIN AANP6426NL een enkelvoudig DNA profiel is aangetroffen, afkomstig van [verdachte] . De matchkans is 1 op 1 miljard. [7]
Op 11 november 2020 heeft verdachte verklaard dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Soms maakt zijn vriendin [naam] gebruik van die gsm maar dat is incidenteel. [8]
Uit het proces-verbaal van bevindingen histo’s en mastgegevens volgt dat de gsm met telefoonnummer [telefoonnummer] op 22 mei 2020 tussen de tijdstippen 02.08.20 uur en 02.51.58 uur de mast [adres 4] te Uden aanstraalde. Het adres [adres slachtoffer] te Uden valt onder het bereik van de mastlocatie [adres 4] te Uden. Uit die mastgegevens volgt onder meer dat er om 02.40, 02.45, 02.51 uur heen en weer is gebeld tussen de telefoon van [naam] en die van verdachte. [9]
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de explosie heeft veroorzaakt.
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat (een) vuurwerk(bom) een gevaarzettend karakter heeft. In algemene zin kan dus worden gezegd dat het laten ontploffen van (een) vuurwerk(bom) in de brievenbus van een voordeur gevaarlijk is voor mensen die zich in de directe omgeving bevinden.
De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord, is echter of door de ontploffing die verdachte teweeg heeft gebracht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Zodanig gevaar kan worden aangenomen als uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar van zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit het dossier blijkt dat ten tijde van de ontploffing één persoon op het adres [adres slachtoffer] te Uden aanwezig was. Uit het dossier volgt niet of de bewoners van de naast gelegen huizen thuis waren. Ook is niet gebleken dat er zich op het moment van de ontploffing mensen op straat bevonden.
In het proces-verbaal van de Forensische Opsporing is geconcludeerd dat er levensgevaar voor personen te duchten was. Dit omdat aangeefster voorafgaand aan de explosie naar boven was gegaan om te kijken wat er op straat gebeurde. Als zij naar beneden was gekomen ten tijde van de explosie had aangeefster gewond kunnen raken, gezien de onderdelen van de brievenbus en het kozijn die in de hal zijn aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat deze onderbouwing de conclusie van de verbalisanten niet kan dragen. In het dossier wordt onvoldoende concreet gemaakt waar het levensgevaar uit bestond. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden die ter plaatse zijn waargenomen en naar eventuele gevaarzetting moet men gissen. Zo is niet duidelijk geworden welk vuurwerk precies is gebruikt, wat de kracht is geweest die bij de ontploffing vrijkwam en hoe groot de kans op het uitbreken van brand geweest is.
Het proces-verbaal van de Forensische Opsporing biedt daarmee onvoldoende informatie om te kunnen concluderen dat door het teweegbrengen van de ontploffing het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat hiervan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten was.
Ook overigens bevat het dossier daar onvoldoende bewijs voor.
Het ten laste gelegde te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van deze bestanddelen worden vrijgesproken.
gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dit baseert zij op het volgende. In de centrale hal van de woning lagen op de vloer de restanten van de brievenbus, de ruit en het kozijn. Door de druk van de explosie was zowel de brievenbus, de ruit en het houten paneel van de voordeur beschadigd. Op de voorkant van de zesde trede van de trap naar de eerste verdieping zagen wij een beschadiging, bestaande uit een zwarte substantie. Op de eerste trede van de trap naar de eerste verdieping, ter hoogte van een kastje, lag de verbogen klep van de brievenbus. Tijdens het onderzoek aan de beschadiging aan de trap en de uit de voordeur gesprongen verbogen klep van de brievenbus bleek dat die klep vermoedelijk, door de druk van de explosie, de beschadiging aan deze traptrede had veroorzaakt. Op de openbare weg werden op het wegdek, op de oprit van de overburen en op een geparkeerde personenauto meerdere onderdelen aangetroffen die afkomstig zijn van de door de explosie beschadigde brievenbus. [10]
alibiverweer
De raadsvrouw heeft een alibiverweer gevoerd. Omtrent het alibiverweer overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde enkele dagen in Tilburg verbleef bij een oom van zijn vriendin [naam] . De verklaring die verdachte heeft afgelegd over zijn verblijfplaats die nacht, strookt niet met de herkenning door aangeefster en zijn telefoongegevens.
Verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker is van het telefoonnummer [telefoonnummer] en dat niemand anders dat nummer gebruikt, behalve slechts incidenteel zijn vriendin [naam] .
De gsm van verdachte straalde op 22 mei 2020 ten tijde van het ten laste gelegde de mastlocatie [adres 4] te Uden aan. Het adres van aangeefster valt onder het bereik van deze mastlocatie. Met de gsm van verdachte is bovendien -omstreeks het tijdstip dat de vuurwerkbom bij de woning van aangeefster is geplaatst- over en weer contact geweest tussen de gsm’s van verdachte en [naam] . Dat [naam] met de gsm van verdachte naar zichzelf zou bellen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het alibiverweer van verdachte niet aannemelijk en verwerpt zij dit verweer.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 22 mei 2020 te Uden (in een woning gelegen aan [adres slachtoffer] ), opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbom, althans een hoeveelheid vuurwerk tot ontbranding te brengen en (door/in een brievenbus) in de woning van [slachtoffer] ( [adres slachtoffer] ) te gooien/steken waardoor die vuurwerkbom, althans hoeveelheid vuurwerk, in die woning en/of in die brievenbus tot ontploffing is gekomen en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor (de inboedel van) die aan de [adres slachtoffer] gelegen woning.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd:
  • de meldplicht;
  • een ambulante behandelverplichting met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname;
  • een drugsverbod;
  • dat verdachte zal meewerken aan diagnostisch onderzoek.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw verzoekt om oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest eventueel aangevuld met een voorwaardelijk deel, al dan niet met voorwaarden zodat verdachte zijn leven alsmede de hulptrajecten die voor hem zijn uitgezet kan hervatten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 22 mei 2020 omstreeks 02.55 uur heeft verdachte opzettelijk vuurwerk tot ontploffing gebracht in/aan een brievenbus in de voordeur van de woning gelegen aan [adres slachtoffer] te Uden. Bij het vuurwerk bevond zich een zak gevuld met ontlasting. Door de ontploffing ontstond een grote ravage, te meer doordat alles met ontlasting was besmeurd. Bovendien had de ontploffing materiële schade aan de woning van aangeefster tot gevolg. Door zijn handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat dit feit ook grote impact op haar heeft gehad en dat zij hiervan psychisch nog veel last ondervindt.
Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat het door verdachte gepleegde strafbare feit begrijpelijkerwijs grote onrust heeft veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2021 volgt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld, maar ook dat verdachte dit strafbare feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat uit het door de reclassering d.d. 27 januari 2021 over de persoon van de verdachte uitgebrachte rapport blijkt, dat na het aan het licht komen van het door verdachte gepleegde strafbare feit, zijn persoonlijke omstandigheden zich in positieve zin hebben gewijzigd. Hij is door zijn detentie abstinent van middelengebruik, is voornemens dat zo te houden en is van plan om een ambulant hulpverleningstraject te gaan volgen gericht op het volhouden van zijn abstinentie. Zijn moeder, huidige vriendin en haar kinderen lijken belangrijke bronnen van steun te vormen voor verdachte. Verder krijgt hij intensieve begeleiding van de Stichting Zorg in Diversiteit te Veghel.
Ook ter terechtzitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte gemotiveerd lijkt te zijn om abstinent te blijven van het gebruik van harddrugs. Ook heeft verdachte zich bereid verklaard om mee te werken aan een diagnostisch onderzoek. Als een diagnose wordt gesteld, maakt dat dat de hulpverlening kan worden toegespitst op verdachtes problematiek.
Echter gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de bestanddelen ‘
levensgevaar voor personen / gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01.140887.20.

De vorderingen voldoen aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vorderingen. De rechtbank zal het openbaar ministerie echter niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen tot tenuitvoerlegging omdat het niet mogelijk is om de tenuitvoerlegging te gelasten ter zake een strafbaar feit waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd (HR 3 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7258).

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 20/001055-19.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van veroordeelde –zoals hiervoor verwoord- ziet de rechtbank aanleiding thans geen tenuitvoerlegging te gelasten, doch de vastgestelde proeftijd te verlengen met één jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 63, 157 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf.
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maandenvoorwaardelijk en een proeftijd van
2jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- geen nieuwe strafbare feiten pleegt;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
- zich binnen drie dagen nadat zijn detentie is afgelopen, meldt bij Novadic-Kentron,
Verslavingszorg 's-Hertogenbosch, op het adres [adres 3] , [adres 3]
's-Hertogenbosch. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo
vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door Novadic-Kentron Netwerk voor Verslavingszorg of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele
proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de
huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval
in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische
toestandsbeeld van veroordeelde ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan
de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname
voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor
indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat
betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die
verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal
zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ter
naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- gedurende de proeftijd mee zal werken aan een diagnostisch onderzoek.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
verlengtde proeftijd, bepaald bij arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 6 februari 2020, gewezen onder parketnummer 20.001055.19, met
éénjaar.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin de vorderingen met parketnummer
01.140887.20.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2021.
Mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal,
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 mei 2020 p. 35
3.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [adres 5] Uden p. 71 t/m 74
4.Verklaring van aangeefster [slachtoffer] bij de rechter-commissaris d.d. 16 februari 2021
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres slachtoffer] te Uden p. 78
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres slachtoffer] te Uden p. 77, 79
7.Rapport DNA-onderzoek van het NFI d.d. 22 juli 2020 p. 104 t/m 106
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 11 november 20202 p. 27
9.Proces-verbaal van bevindingen histo’s en mastgegevens p. 107 t/m 115
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict [adres slachtoffer] te Uden p. 77, 78