ECLI:NL:RBOBR:2020:6980

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
WR 20/014
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter wegens vermeende vooringenomenheid in een strafzaak

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 21 juli 2020 een verzoek tot wraking van de kantonrechter, mr. J.J.A. Donkersloot, afgewezen. Het verzoekster, die als verdachte in een strafzaak was betrokken, stelde dat de kantonrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door niet toe te staan dat zij zich ter zitting liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verzoekster meende dat deze beslissing haar verdediging op onaanvaardbare wijze schaadde en dat het een partijdige beslissing was.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de kantonrechter vooringenomen was. De beslissing van de kantonrechter om verzoekster niet te laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde was een processuele beslissing, die niet ter discussie kon worden gesteld in het kader van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat de juistheid van procedurele beslissingen alleen kan worden beoordeeld door een hoger gerecht.

De wrakingskamer concludeerde dat de kantonrechter zijn beslissing voldoende had gemotiveerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 20/014
Beslissing van 21 juli 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde: [naam] ,
strekkende tot de wraking van
mr. J.J.A. Donkersloot,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van 17 juni 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld en waaraan de schriftelijke verklaring van verzoekster inhoudende de wrakingsgrond is aangehecht;
  • de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 3 juli 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 9 juli 2020.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • namens verzoekster, de heer [naam] , gemachtigde;
  • de kantonrechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met parketnummer [nummer] tegen verzoekster als verdachte.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Volgens verzoekster heeft de kantonrechter de schijn van vooringenomenheid gewekt. De kantonrechter stond namelijk niet toe dat verdachte zich ter zitting zou laten vertegenwoordigen door de heer [naam] omdat verzoekster zelf ter zitting aanwezig was. Verzoekster meent dat dit haar verdediging op een onaanvaardbare wijze schaadt en zij vindt het een partijdige beslissing.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Van bijzondere omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval geen sprake. Zij overweegt hiertoe als volgt.
3.3.
De door verzoekster aangevoerde grond is gericht tegen een beslissing van processuele aard. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. De juistheid van de rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. Die beoordeling vindt dan plaats door het gerecht waarbij dat rechtsmiddel is ingesteld. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, zelfs niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De aangevoerde grond haalt deze hoge drempel niet. Uit het proces-verbaal blijkt dat de kantonrechter gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij van oordeel is dat verzoekster zich ter terechtzitting niet kan laten vertegenwoordigen door de heer [naam] . Volgens de kantonrechter verzet artikel 398 van het Wetboek van Strafvordering zich daartegen, omdat daarin is bepaald dat als de verdachte zelf ter terechtzitting aanwezig is, zij zich niet kan laten vertegenwoordigen door een schriftelijk gemachtigde die geen advocaat is. Voor zijn oordeel heeft de kantonrechter verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 25 november 1986 (NJ 1987, 419). Hij heeft aangegeven dat het beroep door verzoekster op artikel 6 lid 3 sub c van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geen wijziging brengt in zijn oordeel. De kantonrechter heeft aangegeven dat iedere verdachte weliswaar recht heeft op “legal assistance of his own choosing”, maar dat dit recht niet betekent dat de nationale overheid niet kan bepalen dat deze legal assistance, in de zin van bijstand en niet vertegenwoordiging, enkel kan worden verleend door een advocaat.
De kantonrechter heeft zijn beslissing gemotiveerd op een wijze die naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid getuigt. Dat de heer [naam] in eerdere procedures, zoals verzoekster stelt, wel is toegelaten als gemachtigde, maakt dat niet anders. Verzoekster heeft aangevoerd dat het door de kantonrechter genoemde arrest van de Hoge Raad is achterhaald en dat er inmiddels nieuwe inzichten zijn, maar zij is er niet in geslaagd om deze stelling voldoende te onderbouwen.
3.4.
Het verzoek zal om voornoemde reden worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en mr. M.T. van Vliet, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.