ECLI:NL:RBOBR:2020:6972

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
WR 20/019
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 17 september 2020 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. W.M. Callemeijn, kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven. Het wrakingsverzoek is ingediend in het kader van een civiele procedure waarin verzoeker betrokken was bij een verstekvonnis dat op 28 mei 2020 was uitgesproken. Verzoeker betoogde dat de rechter niet onbevooroordeeld kon oordelen in de verzetprocedure, omdat hij de vordering van de tegenpartij zonder nader onderzoek had toegewezen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend, conform artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De wrakingskamer concludeert dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat de rechter vooringenomen was. De beslissing van de rechter om de vordering van de tegenpartij toe te wijzen, kan niet worden aangemerkt als een grond voor wraking. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, omdat de bezwaren van verzoeker niet voldoende onderbouwd zijn en de beoordeling van de rechterlijke beslissing voorbehouden is aan de rechter in de verzetzaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK OOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/019
Beslissing van 17 september 2020 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoeker, strekkende tot de wraking van
mr. W.M. Callemeijn in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, bij de behandeling van de zaak met zaaknummer [nummer] , hierna te noemen: de rechter.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de verzetdagvaarding tevens inhoudende het wrakingsverzoek d.d. 25 juni 2020;
de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 24 augustus 2020;
de schriftelijke reactie van verzoeker naar aanleiding van de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek d.d. 2 september 2020;
het verstekvonnis d.d. 28 mei 2020.
De wrakingskamer heeft inzage gehad in het dossier in de hoofdzaak met zaaknummer
[nummer] .
1.2
De behandeling van dit wrakingsverzoek stond gepland op de zitting van 3 september 2020. De rechter heeft bij e-mailbericht van 24 augustus 2020 aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Verzoeker heeft bij brief van 2 september 2020 schriftelijk kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen. De zitting is om voormelde redenen niet doorgegaan.
2. Het wrakingsverzoek en het verweer
2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer [nummer] tussen verzoeker en de maatschap [naam] (hierna: [naam] ).
Op 28 mei 2020 heeft de rechter voormelde zaak bij verstek behandeld en de vordering van eiser bij vonnis van diezelfde datum toegewezen. Op 10 juli 2020 heeft verzoeker een verzetdagvaarding tevens inhoudende het wrakingsverzoek ingediend. 20/019
Verzoeker vordert primair dat [naam] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, omdat het verstekvonnis van 28 mei 2020 niet rechtsgeldig aan verzoeker is betekend. Subsidiair vordert verzoeker op inhoudelijke gronden afwijzing van de vordering van [naam]
2.2.
Verzoeker heeft betoogd dat de rechter de verzetzaak niet onbevooroordeeld kan beoordelen. In de kern komt het standpunt van verzoeker erop neer dat de rechter de vordering van [naam] in de verstekprocedure niet zonder nader onderzoek had mogen toewijzen.
2.3
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie laten weten dat hij niet in de wraking berust en heeft als volgt op het verzoek gereageerd. Primair stelt de rechter zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in het wrakingsverzoek, omdat de verzetzaak ten tijde van het indienen van de verzetdagvaarding nog niet in behandeling was. Subsidiair stelt de rechter zich op het standpunt dat de ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerde gronden raken aan de inhoudelijke beoordeling van het verzet, zodat het oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter die de verzetzaak zal behandelen. Tot slot benadrukt de rechter dat de wrakingskamer niet beoordeelt of de rechter al dan niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de verstektoets als bedoeld in artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid.
3.1
Voordat de wrakingskamer aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek toekomt zal zij moeten beoordelen of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv, geldt als uitgangspunt dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die de aanleiding vormen voor het verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2
Naar het oordeel van de wrakingskamer is het wrakingsverzoek tijdig gedaan. De wrakingskamer stelt vast dat de verzetzaak aanhangig is vanaf de dag van de dagvaarding, 25 juni 2020 (artikel 125 lid I Rv). In punt 18 van de verzetdagvaarding stelt verzoeker dat het verstekvonnis niet aan hem in persoon is betekend. Gesteld noch anderszins is gebleken op welke datum het verstekvonnis aan verzoeker is betekend dan wel vanaf welke datum het vonnis aan hem bekend is geworden in de zin van artikel 143 Rv.
Bij gebrek aan andere aanknopingspunten moet het ervoor worden gehouden dat het wrakingsverzoek tijdig, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37, eerste lid, Rv, is gedaan. Deze beoordeling van de tijdigheid van het wrakingsverzoek staat los van het antwoord op de vraag die in de onderliggende procedure moet worden beantwoord, te weten of het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld.
20/019
Inhoudelijke beoordeling.
3.3
Ingevolge artikel 36 Rv dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.4
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.5
De wrakingskamer begrijpt de strekking van het wrakingsverzoek, gelet op overige in het kader van deze wrakingsprocedure overgelegde stukken, aldus dat verzoeker van mening is dat de rechter de verstektoets op onjuiste wijze heeft toegepast door de vordering van [naam] zonder nader onderzoek toe te wijzen en zodoende blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid.
3.6
De wrakingskamer overweegt dat een onwelgevallige (processuele) beslissing in beginsel geen grond vormt tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. De juistheid van een rechterlijke beslissing kan alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel wordt aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het gevat en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen — niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie ook HR 25-09-2018, ECLI:NL:HR:2018:1413; NJ 2019/428.
3.7
De wrakingskamer stelt vast dat het wrakingsverzoek en de latere schriftelijke reactie van verzoeker naar aanleiding van de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek geen feiten of omstandigheden bevatten waaruit zou kunnen blijken dat de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als (schijn van) vooringenomenheid. De beantwoording van de vraag of de rechter de verstektoets al dan niet op de juiste wijze heeft toegepast, is voorbehouden aan de rechter in de verzetzaak. De wrakingskamer kan hierover niet oordelen.
Conclusie.
3.8
Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de rechter moet worden geacht met betrekking tot verzoeker vooringenomen te zijn, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
20 019
4. De beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. J.W. Brunt, voorzitter, mr. M.F.M.T. Franke en mr. J.H.L.M. Snijders, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Klaar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 7 september 2020.
de griffier:
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.