ECLI:NL:RBOBR:2020:6958

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
WR 20/002
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van de rechtbank Oost-Brabant

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 februari 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij meerdere beroepen, had de behandelend rechter, mr. M.J.H.M. Verhoeven, eerder gewraakt op 4 juni 2019, maar dit verzoek was afgewezen. Op 21 november 2019 heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend, ditmaal gericht tegen de wrakingskamer zelf, die op 5 december 2019 zou oordelen over het eerdere wrakingsverzoek. Dit nieuwe verzoek werd geregistreerd onder zaaknummer WR 20/002.

De wrakingskamer oordeelde dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen als er objectieve redenen zijn om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. In dit geval was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Verzoeker had geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die de wraking konden onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte om de voortgang van de procedures te frustreren, wat leidde tot de beslissing dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze zaken niet meer in behandeling zouden worden genomen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat een voorziening open volgens artikel 8:18 lid 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

beslissing
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 20/002
Beslissing van 7 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. F.E. Roll, M.F.M.T. Franke en C.T.C. Wijsman,
rechters in de rechtbank Oost-Brabant,

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker is eiser in de beroepen met nummers SHE 17/2543 en SHE 18/1219 tot en
met SHE 18/2156. De behandelend rechter in deze zaken is mr. M.J.H.M. Verhoeven,
rechter in de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de behandelend rechter).
1.2
Verzoeker heeft de behandelend rechter op 4 juni 2019 gewraakt. Dit wrakingsverzoek
is bij beslissing van 4 juli 2019 (zaaknummer: WR 19/020) afgewezen.
1.3
Bij e-mailbericht van 21 november 2019, een dag vóór de verdere mondelinge
behandeling van de beroepen ter zitting, heeft verzoeker de behandelend rechter verzocht
die behandeling uit te stellen. Daarbij heeft verzoeker aangegeven dat als de behandeling
niet wordt uitgesteld, hij de behandelend rechter wraakt. Bij brief van 22 november 2019
heeft de griffier van de rechtbank verzoeker laten weten dat zijn uitstelverzoek is
afgewezen. Vervolgens heeft de griffier het e-mailbericht doorgeleid naar de
wrakingskamer. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek geregistreerd onder
zaaknummer WR 19/041.
1.4
Bij brief van 28 november 2019 is verzoeker uitgenodigd voor de zitting van de
wrakingskamer van 5 december 2019 om te worden gehoord over het bij het e-mailbericht van 21 november 2019 ingediende wrakingsverzoek (WR 19/041). Bij e-mailbericht van 4 december 2019 heeft verzoeker verzocht om de behandeling van dit wrakingsverzoek aan te houden. Bij brief van 5 december 2019 heeft de griffier aan verzoeker medegedeeld dat de wrakingskamer (bestaande uit de mrs. F.E. Roll, M.F.M.T. Franke en C.T.C. Wijsman) de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting heeft aangehouden tot 23 januari 2020 om 13:30 uur.
1.5
Bij e-mailbericht van 23 januari 2020 om 08:38 uur heeft verzoeker de rechters
gewraakt “die geen uitstel willen verlenen”. In die e-mail heeft verzoeker ook vermeld het “instituut als geheel [te] wraken door opnieuw verwijzing te vragen naar een wel de democratische rechtsstaat respecterend instituut dan wel door de wrakingskamer die mij onbekend is (lees: alle rechters van die wrakingskamer hoofdelijk en persoonlijk) te wraken”.
1.6
Naar aanleiding van verzoekers e-mailbericht van 23 januari 2020 heeft de behandeling van het wrakingsverzoek, geregistreerd onder nummer WR 19/041, op die dag niet plaats gevonden.
1.7
Bij brief van 28 januari 2020 heeft de griffier namens de wrakingskamer aan verzoeker meegedeeld dat zijn e-mailbericht van 23 januari 2020 wordt aangemerkt als een wrakingsverzoek dat is gericht tegen de wrakingskamer die het wrakingsverzoek met zaaknummer WR 19/041 (tegen de behandelend rechter) op de zitting van 5 december 2019 zou behandelen. Dit nieuwe wrakingsverzoek is geregistreerd onder zaaknummer WR 20/002.

2.De beoordeling van het wrakingsverzoek met zaaknummer WR 20/002

2.1
Een rechter, ook een rechter die moet oordelen over een wrakingsverzoek, kan alleen
gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke
onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een
procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als
rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt,
bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende
aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van)
partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet
aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.2
Een wrakingsverzoek moet zijn gericht tegen de rechter of rechters die de betreffende
zaak behandelen. Het bij e-mailbericht van 23 januari 2020 ingediende wrakingsverzoek is gericht tegen de rechters mrs. F.E. Roll, M.F.M.T. Franke en C.T.C. Wijsman die het wrakingsverzoek met zaaknummer WR 19/041 (gericht tegen de behandelend rechter
mr. Verhoeven) op de zitting van 5 december 2019 zouden behandelen.
Aan het wrakingsverzoek van 23 januari 2020 heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd waarin een bezwaar is gelegen tegen de beoordeling van het wrakingsverzoek door de rechters, die met de behandeling daarvan op de zitting van 5 december 2019 waren belast. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen. De overige door verzoeker naar voren gebrachte bezwaren kunnen niet anders worden opgevat dan dat verzoeker bezwaar heeft tegen elke wrakingskamer van de rechtbank, in welke samenstelling dan ook. Een wrakingsverzoek dat neerkomt op een verzoek om wraking van alle rechters van de rechtbank moet buiten behandeling worden gelaten. Bij toewijzing van een dergelijk verzoek zou het verzoek om wraking van de behandelende rechters niet door de rechtbank behandeld kunnen worden en zou van afdoening van de aanhangige beroepen geen sprake meer kunnen zijn. Dit leidt er toe dat het wrakingsverzoek van 23 januari 2020 zal worden afgewezen.
2.3
Verzoeker heeft in deze procedures (de beroepen met nummers SHE 17/2543 en SHE 18/1219 tot en met SHE 18/2156) reeds meerdere wrakingsverzoeken gedaan die niet zijn gehonoreerd. Naar het oordeel van de rechtbank gebruikt verzoeker het middel van wraking voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven of met geen ander doel dan de voortgang
van de procedures te frustreren. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom, met verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet meer in behandeling zal worden genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het wrakingsverzoek af;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de beroepen met nummers SHE 17/2543 en SHE 18/1219 tot en met SHE 18/2156 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. T. van de Woestijne en mr. J.J. Janssen, leden, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat
geenvoorziening open (artikel 8:18 lid 5 Awb).