In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 7 februari 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoeker, die betrokken was bij meerdere beroepen, had de behandelend rechter, mr. M.J.H.M. Verhoeven, eerder gewraakt op 4 juni 2019, maar dit verzoek was afgewezen. Op 21 november 2019 heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend, ditmaal gericht tegen de wrakingskamer zelf, die op 5 december 2019 zou oordelen over het eerdere wrakingsverzoek. Dit nieuwe verzoek werd geregistreerd onder zaaknummer WR 20/002.
De wrakingskamer oordeelde dat een wrakingsverzoek alleen kan worden toegewezen als er objectieve redenen zijn om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen. In dit geval was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. Verzoeker had geen concrete feiten of omstandigheden aangedragen die de wraking konden onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker het wrakingsmiddel misbruikte om de voortgang van de procedures te frustreren, wat leidde tot de beslissing dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze zaken niet meer in behandeling zouden worden genomen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing staat een voorziening open volgens artikel 8:18 lid 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).