Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Thuiszorg Olympia B.V.,
1.Het procesverloop
- een eerste schriftelijke reactie van [eiser] ;
- een conclusie houdende schriftelijke toelichting (met producties 8 t/m 11) van Olympia;
- een tweede schriftelijke reactie (met productie 18) van [eiser] ;
- een conclusie houdende schriftelijke toelichting (inclusief eerste schriftelijke reactie) van Olympia.
2.Inleiding en feiten
De praktijkovereenkomst kan (buitengerechtelijk) worden ontbonden:
Hierbij bevestig ik wat wij telefonisch besproken hebben.
3.Het geschil in het incident
4.Het geschil in de hoofdzaak
- arbeid: zij verrichtte productieve arbeid voor Olympia. Zij werkte zelfstandig bij cliënten thuis en had ook alle bevoegdheid om dat te doen. Vanwege haar eerdere opleidingen mocht zij zelfstandig patiënten wassen, aankleden en medicatie toedienen. Dat deed zij dan ook vrijwel altijd. Van enige begeleiding bij die werkzaamheden was ook niet of nauwelijks sprake;
- loon: zij ontving een marktconform, gebruikelijk loon voor haar werkzaamheden;
- ook was er een gezagsrelatie: zij kreeg opdracht van Olympia over waar en hoe zij haar werkzaamheden diende te verrichten. Bovendien was zij op grond van de arbeids-overeenkomst gebonden aan de gedragsregels van Olympia.
- 21 maanden salaris, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering (€ 41.194,16 bruto) +
- opbouw van vakantieuren (€ 4.081,38) +
- recht op transitievergoeding, berekend vanaf 11 april 2017, van € 2.312,36 bruto +
- nog nader door het pensioenfonds te begroten pensioenschade +
- een misgelopen WIA- of WW-uitkering van € 14.560,00 bruto +
- immateriële schade van € 10.000,00 vanwege stress en verkeken kansen op een vast dienstverband bij Olympia of een andere thuiszorgonderneming.
- € 41.194,16 bruto aan loon;
- € 4.081,38 bruto aan waarde vakantieopbouw;
- € 10.000,00 immateriële schade.
5.De beoordeling in het incident
6.De beoordeling in de hoofdzaak
Logidex).
7.De beslissing
rolzitting van 14 januari 2021 om 09.00 uurom [eiser] in de gelegenheid te stellen zich bij akte nader uit te laten over de hoogte van de gevorderde reiskostenvergoeding als hiervoor onder punt 6.18 overwogen;