Overwegingen
Relevante regelgeving en beleidsregels
1. De relevante regelgeving en beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. VZA International te Waalwijk (hierna: VZA) verzorgt de medische repatriëring van zieken en gewonden van en naar het buitenland, per ambulance of per vliegtuig wereldwijd. Daarnaast verzorgt VZA planbare ambulancezorg binnen Nederland en levert zij (internationaal) taxivervoer en vervangend chauffeurs. Een vervangend chauffeur kan worden ingezet om een auto, camper of caravan op te halen uit binnen- of buitenland. De heenreis van de vervangend chauffeur geschiedt meestal per openbaar vervoer. Soms wordt met een taxi of ambulance meegereden. De vervangend chauffeur rijdt zelfstandig het voertuig naar de opgegeven bestemming en draagt aldaar het voertuig weer over aan de eigenaar. Eiser, geboren op [geboortedag] 1952, wil aan het werk als vervangend chauffeur bij VZA. Voor deze functie is een VOG vereist.
3. Op 12 juni 2019 heeft eiser een VOG aangevraagd. Bij brief van 25 juni 2019 heeft de minister eiser meegedeeld dat hij voornemens is de VOG te weigeren. Hierop heeft eiser bij brieven van 27 juni 2019 en 13 juli 2019 zijn zienswijze gegeven. Vervolgens heeft de minister het primaire besluit genomen dat hij bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
De besluitvorming van de minister
4. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser in de terugkijktermijn van 20 jaar in aanraking met justitie is gekomen. Bij vonnis van 27 november 2001 is eiser veroordeeld wegens het seksueel binnendringen van het lichaam van een wilsonbekwame, ontucht met misbruik van gezag, verkrachting en ontucht met misbruik van gezag, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van drie jaren en ontzetting uit het recht tot uitoefening van zijn (toenmalige) beroep van fysiotherapeut voor de duur van acht jaren.
Indien herhaald in de hoedanigheid van chauffeur bij VZA, bestaat een risico voor de veiligheid en het welzijn van personen die eiser vervoert. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium.
Toetsing aan het subjectieve criterium leidt er niet toe dat toch een VOG aan eiser verstrekt moet worden. Hiervoor is in dit soort zaken alleen dan plaats indien de weigering van de VOG evident disproportioneel (onevenredig) is. In dit geval vindt de minister dat niet zo. Hierbij heeft de minister betrokken dat de strafrechter, gelet op de opgelegde gevangenisstraf, eiser de door hem gepleegde zedendelicten zwaar heeft aangerekend. De minister heeft bij zijn afweging verder betrokken dat eiser de zedendelicten heeft begaan in de uitoefening van zijn (toenmalige) beroep van fysiotherapeut. De minister vindt dat van een professioneel hulpverlener, zoals eiser toen was, verwacht mag worden dat hij zich bewust is van de ernst en de consequenties van de door hem gepleegde zedendelicten. De minister heeft bij zijn afweging verder betrokken dat weliswaar sprake is van één justitieel gegeven, het vonnis van 27 november 2001, maar dat dit vonnis wel betrekking heeft op meerdere zedendelicten die zijn gepleegd over een periode van een aantal jaar. Dat de feiten dateren van 18 jaar geleden, kan niet in het voordeel van eiser spreken. De stelling van eiser dat hij van 2003 tot 2018 een glanzende carrière heeft gehad bij de provincie
Noord-Brabant, biedt onvoldoende aanleiding om te kunnen concluderen dat de kans op herhaling niet meer aanwezig is. In het overgelegde getuigschrift van de provincie staat alleen hoe lang eiser in dienst is geweest en wat zijn laatste functie inhield. De overgelegde verklaringen van oud-collega’s zijn niet ondertekend. Dat eiser samen met zijn partner in een vrijwilligersfunctie voor de [bedrijf] werkzaam is geweest, en dat deelnemers, het management en collega’s hem waardeerden, is niet onderbouwd. Evenmin heeft eiser zijn stelling onderbouwd dat in de Pro Justitia rapportages van 2001 geen gedragsstoornis is vastgesteld en dat er geen recidivegevaar is. Aan het aanbod van eiser om een RISC van Reclassering Nederland te ondergaan gaat de minister voorbij, omdat hij voldoende gegevens heeft om tot een gemotiveerd oordeel te komen.
Het beroep en de beoordeling hiervan
5. Op de zitting is komen vast te staan dat eiser niet bestrijdt dat is voldaan aan het objectieve criterium. Eiser betwist echter wel dat is voldaan aan het subjectieve criterium. Eiser vindt dat de weigering van de minister om hem een VOG te verstrekken evident onevenredig is, gelet op alle omstandigheden van het geval. De minister had hem daarom, ondanks de vaststelling van een objectief risico, een VOG moeten verstrekken. Eiser heeft er onder meer op gewezen dat hij in februari 2003, toen hij nog in detentie zat, is aangenomen bij de provincie Noord-Brabant en tot aan zijn pensionering een loopbaan heeft opgebouwd van medewerker tot leidinggevende. Hij verwijst daarbij naar de overgelegde verklaringen van collega’s. Ook is eiser van eind 2003 tot medio 2006 werkzaam geweest als sportverzorger bij [voetbalvereniging] . Uit de verklaringen van de toenmalige voorzitter blijkt een succesvolle en probleemloze periode. Sinds 2012 zijn eiser en zijn partner reisbegeleider bij de [bedrijf] . Dat gaat ook probleemloos. De minister gaat slechts uit van oude feiten. Eiser is veroordeeld voor zedendelicten die hij heeft gepleegd in de periode van juni 1989 tot eind 1995. Het gaat dus om zedendelicten die al bijna 25 jaar en langer geleden zijn gepleegd. Eiser heeft er verder op gewezen dat in het vonnis is overwogen dat hij geen persoonlijkheidsstoornis heeft. Er bestaat dus geen kans op recidive. Overigens heeft eiser aangeboden mee te werken aan een nieuw onderzoek naar recidivegevaar door de reclassering (een RISC-onderzoek). Eiser begrijpt niet waarom de minister niets met dit aanbod heeft gedaan.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. In paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels staat dat een verscherpt toetsingskader geldt indien de aanvrager van de VOG in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels in ieder geval éénmaal is veroordeeld tot een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf en/of (on)voorwaardelijke TBS. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 14 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:871) overwogen dat wat betreft het verscherpt toezichtskader mag worden uitgegaan van een terugkijkperiode van twintig jaar. Daarbij heeft de Afdeling betrokken dat, in aanmerking genomen de in de Beleidsregels vermelde belangen die onder meer zijn gelegen in het beschermen van een veilige omgeving voor personen in een afhankelijkheidsrelatie, in redelijkheid tot het vaststellen van deze terugkijktermijn kon worden gekomen. De Afdeling vindt een termijn van twintig jaar daarom niet willekeurig gekozen. Het is volgens de Afdeling echter niet zo dat de gehele terugkijktermijn moet zijn verstreken voordat tot afgifte van een VOG kan worden overgegaan. Het subjectieve criterium zoals neergelegd in de Beleidsregels gaat er immers van uit dat, indien binnen de terugkijktermijn een justitieel gegeven is aangetroffen, onder omstandigheden en gelet op de af te wegen belangen toch een VOG kan en moet worden verleend. Het moet dan gaan om omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de weigering van de VOG in dit geval evident disproportioneel is. 8. Op zich kan de minister worden toegegeven dat ten tijde van de beoordeling in het bestreden besluit er nog geen 20 jaren waren verstreken sinds het vonnis van 27 november 2001 en in zoverre de terugkijktermijn nog niet was verstreken. Ook staat vast dat de strafrechter, gelet op de opgelegde gevangenisstraf, eiser de door hem gepleegde zedendelicten zwaar heeft aangerekend. Eiser heeft de zedendelicten in de uitoefening van zijn (toenmalige) beroep van fysiotherapeut gepleegd over een lange reeks van jaren ten aanzien van meerdere vrouwelijke patiënten.
9. Desondanks kan de rechtbank de minister niet volgen in zijn motivering dat de weigering van de VOG in dit geval niet evident disproportioneel is.
10. Allereerst zijn er tussen de door de minister ten tijde van het bestreden besluit verrichte toetsing en het vonnis van 27 november 2001 nagenoeg 18 jaar verstreken. Ook wijst de rechtbank erop dat, zoals uit het strafvonnis blijkt, de zedendelicten waarvoor eiser is veroordeeld, bijna 25 jaar of nog langer geleden zijn gepleegd op het moment van die toetsing. Anders dan de minister kennelijk doet voorkomen, is het niet zo dat de gehele terugkijktermijn moet zijn verstreken voordat tot afgifte van een VOG kan worden overgegaan.
11. Bovendien valt niet in te zien dat er bij eiser nog een risico bestaat dat hij zedendelicten zal plegen als hij als vervangend chauffeur vrouwelijke personen gaat vervoeren, gelet op de hierna onder 12 en 13 vermelde omstandigheden.
12. Vast staat dat eiser van mei 2003 tot 1 januari 2018 werkzaam is geweest bij de provincie Noord-Brabant, zoals ook blijkt uit het overgelegde getuigschrift van [naam] , manager van de eenheid Informatiemanagement en ICT van de provincie
Noord-Brabant. Hierbij heeft eiser op de zitting de volgende onweersproken toelichting gegeven. Hij is begonnen als medewerker personeelszaken. Na enige tijd werd hij secretaris van een projectgroep die zich bezig hield met de ontwikkeling van een industrieterrein. Later is eiser aan de slag gegaan bij de afdeling ICT Beheer. Op enig moment is eiser teamleider ICT Beheer geworden. In die hoedanigheid heeft eiser leiding gegeven aan zo’n tien collega’s, ook aan vrouwen. Eiser heeft ook sturing gegeven aan andere ICT-ers. Eiser heeft gedurende 9 maanden op interim-basis gefungeerd als hoofd van de afdeling ICT Beheer. In die hoedanigheid heeft eiser leiding gegeven aan zo’n 50 collega’s, ook aan vrouwen. In zijn functie van teamleider en (interim) afdelingshoofd heeft eiser beoordelingsgesprekken gevoerd, één-op-één, ook met vrouwelijke collega’s. Eiser heeft verklaringen overgelegd van vrouwelijke oud-collega’s waarmee hij heeft samengewerkt. Die collega’s hebben zich positief uitgelaten over eiser. Oud-collega [naam] , projectleider ICT, heeft verklaard dat eiser vanaf het begin van hun samenwerking open en eerlijk is geweest over zijn verleden. [naam] heeft verder verklaard dat eiser zich naar haar of andere collega’s nooit ongepast heeft gedragen. [naam] heeft eiser onder meer getypeerd als integer. Een andere oud-collega, [naam] , heeft verklaard dat zij op de hoogte was van eisers verleden. Daarnaast heeft zij verklaard dat eiser altijd een luisterend oor had en een goede sparringpartner was die goede adviezen gaf, niet alleen over het werk, maar ook over privézaken. [naam] heeft verder verklaard dat zij zich bij eiser nooit ongemakkelijk heeft gevoeld. Ook een andere oud-collega, [naam] , heeft zich in positieve bewoordingen uitgelaten over eiser. De minister heeft op de zitting laten weten uit te gaan van de echtheid en inhoud van deze verklaringen. De minister heeft in zoverre zijn tegenwerping laten vallen dat de verklaringen niet zijn ondertekend.
13. Verder blijkt gelet op het verhandelde ter zitting dat de minister ook niet (meer) het volgende betwist. Eiser is sportverzorger geweest bij [voetbalvereniging] van 2003 tot 2006 en was destijds verantwoordelijk voor de sportmedische begeleiding van ook vrouwenteams. Zoals blijkt uit een overgelegde verklaring van [naam] , hoofdtrainer van [voetbalvereniging] in de periode 2002-2006, heeft [naam] nooit een klacht heeft ontvangen over verzorging en/of bejegening door eiser van leden van [voetbalvereniging] .
Verder is eiser, samen met zijn partner, sinds 2012 als vrijwilliger reisbegeleider bij [bedrijf] . Deelnemers aan de door [bedrijf] georganiseerde reizen en het management en collega’s van de [bedrijf] waarderen hem positief.
14. Voor zover de minister nog twijfels erover had dat eiser geen zedendelicten zal plegen, was het bij deze stand van zaken aan de minister om uit oogpunt van zorgvuldigheid Reclassering Nederland in te schakelen voor een onderzoek naar recidivegevaar bij eiser. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister op de zitting heeft laten weten dat in VOG-kwesties in voorkomende gevallen een dergelijk, zogeheten RISC-onderzoek wordt verricht.
15. De rechtbank vindt dat de minister het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig heeft voorbereid en dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is dus gegrond. De minister moet opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eiser.
16. Nu het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. Er bestaat geen aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten. Er is namelijk niet gebleken dat eiser voor de behandeling van het beroep kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.