In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de curator van Impact Retail B.V. en Qander Consumer Finance B.V. De curator vorderde machtiging om een bindend adviseur te laten benoemen door het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI) voor de financiële afwikkeling van de samenwerkingsovereenkomst tussen Impact en Qander. De curator stelde dat Qander niet langer bevoegd was om haar verplichting tot medewerking aan de benoeming van een bindend adviseur op te schorten, omdat de curator de proceskosten uit een eerdere bodemprocedure had voldaan. Qander voerde aan dat de vordering van de curator was verjaard en dat de curator zijn recht op nakoming had verloren op grond van artikel 37 van de Faillissementswet.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de curator voldoende spoedeisend belang had bij de gevorderde machtiging, aangezien de kwestie rond de financiële afwikkeling al jaren voortsleepte. De voorzieningenrechter wees het beroep van Qander op verjaring af en oordeelde dat de curator zijn vordering tijdig had gestuit. Ook het beroep van Qander op artikel 37 Fw werd verworpen, omdat niet was aangetoond dat de curator een redelijke termijn was gesteld om de samenwerkingsovereenkomst gestand te doen.
De voorzieningenrechter machtigde de curator om gezamenlijk met Qander een bindend adviseur te laten benoemen en veroordeelde Qander tot betaling van de helft van de kosten van de bindend adviesprocedure. Daarnaast werd Qander veroordeeld in de proceskosten van de curator. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Qander onmiddellijk aan de veroordelingen moest voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.